Hemelryck dat is Lof-sangh van 't Rijcke der hemelen
(1621)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtvrij'twelck eertijds beweeght heeft Adrianum rechter van Nicomedien tot het gheloof ende martyrie ons' Heeren Iesv Christi
[pagina 42]
| |
Die Godt aldaer vergunt syn vrinden in't gehoor.
Wat Musicael verstandt, wat Sang-beoeffendt Oor,
Wat Meester van Cappel sou hem hier durven rommen
De Toonen van dit Spel maer slechts te cunnen nommen?
Geen oor en hoorden oyt, gelooft het vry gewis,
Soo edelen Musijck als daer te hooren is.
Hebt ghy de Musen lief, zijdt ghy een vrindt van Snaren,
Soo moet ghy immers u, tot die Cappel vergaren.
Cappel noyt desgelijck daerom den Ga naar margenootwPellicaen
De Sangers van Musyck met Millioenen staen;
Beschoncken en bestemt, met ongelijcke gaven,
Verscheydelijck Ghechoort, thien dubbelt van Octaven,
En noch wel thien daer toe, met Quinten soo gepast,
Soo vol gebove-sangt, Getenort, en Gebast;
Dat noyt hier Musicien sulcx niet alleen en hoorde,
Maer noyt bedencken cost soodaenige Accoorden.
Doch tusschen beyen in, bequaemelijck gepaust
Met Trioos niettemin, en Duoos oock gesaust.
Maer Oh Ga naar margenootxTrisagion! met wat onsteecke Minnen,
Ga naar margenoot+Suldy gesongen syn van die twee Seraphinnen?
Die van soo langen tijdt noch niet en werden moe
Haer driemael-heyligh Liedt, den een den ander toe
Te roupen dagh' en nacht, ter wijl dat all' de Choren
Haer Sangh een weynigh tijdts verposen en versmoren,
Om daer nae wederom met volheyt van party,
Te maecken op een nieu een soeter melody.
Men salder even wel door Ga naar margenootyvier verburge dieren,
Ga naar margenoot+Oock singen onder't Spel een Quatuor met vieren,
Van ongehoorden Toon, van sonderlingen aerdt.
Hoort, hoort toch eens hoe schoon, 'tis wel de pijne waerdt:
| |
[pagina 43]
| |
O Goddelijcke Ga naar margenootzLam die door uw' bloedigh slachten
Ons hebt te niet gedaen de sonden ende crachten
Van Sathan en van Doodt, end' onsluy all' gelijck
Vyt alderley geslacht, gemaect hebt tot een rijck
Van Priesterlijcke Croon; wy sullen opter aerden
Regneren 'talder tijdt. Maer om dat door de waerde
Van uw' geleden doodt, end' uytgestorte bloedt,
Ons opgecomen is dit alderhooghste goedt,
Soo syn wy hier altijdt, tot uwen dienst weer vaerdigh;
En singen dat ghy sydt wel dubbelt over waerdigh
Te dragen op uw' hooft die alderrijcxste Croon,
Die u als Godes Lam, die u als Godes Soon,
Voor een soo herden doodt, voor een soo suyren leven,
Den Hemel heeft gereyct, den Vader heeft gegeven.
Hier eyndt het Quatuor. Maer werdt met volle stem, Ga naar margenoot+
Van nieus weerom vervat, by 'thoogh Ierusalem.
Een wit gevleugelt Choor, dat niemandt en kan tellen,
Met Cyther en Mandoor, Violen en Cymbellen,
'Twelck voor den Throone Godts, te singen is gewoon,
Herneemt weerom 'tgeluydt van d'afgelaeten Thoon:
En met een Trypel-maet van Nieu-gedichte sangen,
Singt: Ga naar margenootaO vercoren Lam te recht hebt ghy ontfangen
Den alderhooghsten Naem, de Goddelijcke maght,
Die tot een Offerandt vrywilligh zijdt geslacht:
G'hebt meer als wel verdient de glory en den Zeegen
De wijsheyt en de eer, die ghy nu hebt gekregen.
Behoudt den hooghsten Throon, besit het beste goedt,
Dat ghy so dier gecocht hebt met uw' waerdigh bloedt.
Waer op de heele Stadt des Hemels al te saemen
Met een gemeene Stem weer andtwoordt Amen, Amen.
| |
[pagina 44]
| |
'Ken segh hier niet met al vant Ga naar margenootbombewoorde Liedt;
Ga naar margenoot+Datmen wel hooren sal, maer yemandt singen niet,
Dan die met reyne leen, van een onthouden leven,
Aldaer het Lam nae treen, hier Maeghden syn gebleven.
O aldersoetste Liedt! oft moght gebeuren my,
In dat snee-witte Choor te houden mijn party!
Oft heeft de domme jeught mijn dit geluck verstoten,
Te horen immers dan de lieffelijcke Noten
Van verre slechts alleen, daer't Maegdelijck getal
Vw' hoogh gestempde reen op intoneren sal.
Doch over al de Stadt soo sal behalven deesen,
Een algemeyne sangh door all de Ga naar margenootcstraten weesen.
Men sal van Vrou en Man, Weeuw', Maget vroug en spae
Ga naar margenoot+Niet anders hooren dan: Halle-halleluyà.
Door all' de straten die niet dan van Goudt en blincken
Sal niet dan Ga naar margenootdHallelu, dan halleluya clincken.
Maer op soo soeten toon, maer met alsulcken maet,
Dat noyt Ambrosia, noyt Zeem of Hoonighraet
Op een gesonde tong soo lieffelijck cost druypen,
Als dat HAlleluya 'tgehoor wel sal bekruypen.
|
|