Gulde-jaers feest-daghen of den schat der geestelycke lof-sangen gemaeckt op elcken feest dagh van 't geheele Iaer
(1635)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtvrij
[pagina 1212]
| |
EYscht Achas! eyscht te mijnder eerGa naar margenoot+
Een teycken voor u, sprack den Heer
Door Amos zoon, 't zy vande lucht,
't Zy uyt de hel, daer Sathan sucht.
Neen, neen! antwoorden hy, 'k behoef
Van Gode niet alsulcken proef:
'k Wil Adonai die eer niet doen;
Van Moloch wacht ick mijn versoen.
Hoordt dan, hoordt dan, o Davids Huys!
Is't u te weynigh tot een kruys
Den mensch te zijn, dat ghy mijn God
Oock zijt tot quellingh, en tot spot?
Des sal den Heer u laten niet
Te geven selfs een teycken: siet
Een Maget sal een zoon ontfaen,
En baren sonder smart of traen.
Sijn naem sal zijn Emanuel.
Dat's, God met ons, o lief gesel
Van d'armen mensch! soodanigh moet
Hy zijn, die ons de nood vergoedt.
Hy sal van honingh en van melck
Sijn voedsel nemen, op dat elck
Van hem leer, na gelijcke maet
Te kiesen 't goed, te laten 't quaed.
Emanuel, o Godd'lijck kind!
Ghy hebt de armoe hier bemindt.
Ghy liet de vreughd, ghy koost de pijn;
Laet ick hier in uw' volger zijn.
| |
[pagina 1213]
| |
Lof IESU Heer! tot alder tijd.
Die van een Maget geboren zijt,
Te samen met uw' Vader, en
Uw' Geest die'k voor mijn Schepper ken.
|