Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 373]
| |
Thalita.Ga naar margenoot+
| |
2Sprack: Heer mijn kind,Ga naar voetnoot2,1
Een maegd van twalef jaren
Soo seer bemindt
Van my, is daer vervarenGa naar voetnoot4
Op staende voet, na⋆ t droeve landtGa naar voetnoot5
Daer⋆ aen het Styxe water strand.Ga naar voetnoot6
Maer, Heer, uw' hand,
Die 't al omspant,
Kan haer noch wel bewaren.
| |
[pagina 374]
| |
3Wil maer uw' hielGa naar voetnoot3,1-2
Mijn dorpel eens vereeren,
Ick weet, haer ziel
Sal stracks⋆ te rugge keeren:
En we'erom haer verstorve le'en⋆
Het leven geven als voor heen.
Op dese re'en⋆
Ging Iesvs tre'en
Tot gunst van sijn begeeren.Ga naar voetnoot9
| |
4Maer siet: een vrouw
Die, leyder⋆, van beneden
Met grooten rouw⋆
Den bloed-ganck had geleden
Nu aen de kant van twalef jaer,Ga naar voetnoot4,5
Quam dringhen door de dicke schaer
En sey by haer⋆:
In dien ick maer
Sijn voetspoor kan betreden
| |
5En van sijn kleed
Het uyterste geraken;Ga naar voetnoot5,2
Soo sal mijn leed
Ter selver uren slaken.Ga naar voetnoot4
Soo ras gedaen, soo ras gesond;
En Iesvs, op de selve stond,
Met open mond
Dee haer oorkond⋆
Wat het geloof kon maken.Ga naar voetnoot9
| |
[pagina 375]
| |
6Dit niet alleen:
Maer tot vermaeck der KerckeGa naar voetnoot6,2
Bleef in een steen
Noch lange jaren wercken
't Gesoomd〈e〉 kleed van Christus beeld.Ga naar voetnoot5
Och! dit en dient hier niet geheelt,Ga naar voetnoot6
Hoe 't oock verveeld
En daer mee speeld
De school der nieuwer Klercken⋆.
| |
7Ga naar margenoot+Den Heer zy lof,
Die voorts gingh met de scharen
Na⋆ 's Princen Hof,
Daer⋆ 't meysken stont in bare.Ga naar voetnoot7,4
Vertreckt u seyd' hy kleyn en groot
De dochter slaept, s' en is niet doodt;
Flucks⋆ datmen stootGa naar voetnoot7-9
Met sang, met noot,
Van hier de droeve snaren.
| |
8't Geschiede; maer
Sy spotten met sijn seggen.
En als hy daer
D'ontwaed' had vinden leggen,
| |
[pagina 376]
| |
Greep hy haer hand, en sey: Verrijst
O maeghd, op dat men Gode prijst.
Gaet heen en spijst
U, en bewijst
U leven met een wegge.Ga naar voetnoot8,9
| |
9't Gebeurde soo.
S'ontsloot haer doode brauwen;Ga naar voetnoot9,2
Sy liet⋆ het stroo;Ga naar voetnoot3
Men sagh haer we'er-om knauwen,Ga naar voetnoot4
Gelijck te vooren, aen het brood.
O Iesv meester van de dood!
Ondoet uw' schoot.Ga naar voetnoot7
Versiet de noodGa naar voetnoot8-9a
Der qua'en, die ons benauwen.
| |
10Stelpt ons de vloed
(Wy bidden 't u) der sonden;
Die ongeboet,Ga naar voetnoot10,3
Door swaerte van haer ponden,Ga naar voetnoot4
Nu eens tot geld, dan eens tot eerGa naar voetnoot5-6
En dan tot vuyle liefde we'er
Hoe langs, hoe meer,
Ons dringen neer
En houden als ghebonden.
| |
[pagina 377]
| |
11Ey laet het kleed
Uw's lichaems, onvolpresen,
Met bloed en sweet
Bedropen, ons genesen.
Ja reyckt uw' hand, en waer de schootGa naar voetnoot11,5b-9
Ons niet alleen van sonden rood,
Maer door de dood
Van 't leven bloot,
Wy waren stracks⋆ verresen.
|
|