Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd
Ga naar margenoot+ Verloren soon.
| |
2Gena, genade Vader.
Ick heb gesondight, 't is my leyd,
Voor u, en oock te gader
Voor d'alderhooghste Majesteyt.
| |
[pagina 169]
| |
Des⋆ ick onwaerdigh ben, 't is recht,
U kind te zijn, uw' soon te heeten.
Maer maeckt my d'alderminste knecht
En doet my met de slaven eten.
| |
3Flucks, riep de Vader, teder
Van moede, om den naeckten halsGa naar voetnoot3,2
Gevallen, dat men weder
Mijn soon, mijn soon voorsie van als.Ga naar voetnoot4
Gaet haelt hem weer het eerste kleed.
Beringt sijn handen, schoeyt sijn voeten
En maeckt den blijdsten disch gereedt,
Die hem de tranen doe versoeten.
| |
4Ga naar margenoot+Wat feest, wat blijde sangen,
Wat waerschap, wat vermaeck is dit?Ga naar voetnoot4,2
Uw' Vader heeft ontfangen
Uw' Broeder weer in sijn besit.
Dien guyt, die al sijn goed verstroytGa naar voetnoot5
Heeft met soo ongebonden leven.
O Vader! sulcks en hebt ghy noyt
Aen u gehoorsaem kind gegeven.
| |
5Mijn soon steldt u te vreden:
Al wat ick heb dat komt u toe.
Maer heb ick niet wel reden
Te doen het ghene dat ick doe?
| |
[pagina 170]
| |
Uw' jongsten Broeder was vergaen,Ga naar voetnoot5,5
Vermist, verquist soo lange tijden.Ga naar voetnoot6
En hy is he'en weer opgestaen:
Hoe'n soud' ick my dan niet verblijden?
| |
6O Vader! metten desenGa naar voetnoot6,1
Val ick u liefde oock te voet.
Van schaemt bloost my het wesen⋆
Dat ick verquiste sulcken⋆ goed.
Een goed soo rijck! een schat soo groot!
Peccavi Pater, toont ghenade.Ga naar voetnoot6
Mijn ziel is droevigh tot ter dood.Ga naar voetnoot7
Maer waer berou quam noyt te spade⋆.
|
|