| |
Hoofdstuk VI.
Een nieuw hoofdstuk en louter nieuwe dingen.
In het huis van den heer Sezemann te Frankfort lag het zieke dochtertje, Klara, in den gemakkelijken rolstoel, waarin zij den geheelen dag bleef en waarmeê zij van de eene kamer in de andere werd gerold. Thans zat zij in de zoogenaamde studeerkamer, die naast de groote eetzaal lag en waar vele voorwerpen stonden en lagen, die de kamer gezellig maakten en aantoonden, dat men zich hier gewoonlijk ophield. Aan de groote fraaie boekenkast met glazen deuren kon men zien, waaraan de kamer zijn naam dankte, en dat dit ongetwijfeld de plaats was, waar het zieke dochtertje dagelijks onderwijs ontving.
| |
| |
Klara had een bleek, smal gezichtje, waaruit twee blauwe oogen zachtjes lichtten. Zij waren op dit oogenblik gericht op de groote wandklok, die vandaag bijzonder langzaam scheen te gaan, want Klara, die anders bijna nooit ongeduldig was, zeide nu met vrij wat ongeduld in de stem: ‘Is het dan nog altijd geen tijd, juffrouw Rottenmeier?’
De aangesprokene zat zeer rechtop aan een klein werktafeltje en borduurde. Zij had een geheimzinnig omhulsel om zich, een grooten kraag of kleinen mantel die aan haar persoonlijkheid een waas van deftigheid verleende, welke nog verhoogd werd door een soort van hoogen haarkoepel, dien zij op het hoofd droeg. Juftrouw Rottenmeier woonde reeds verscheidene jaren, sedert de vrouw des huizes overleden was, ten huize van den heer Sezemann, bestuurde de huishouding en had het oppertoezicht over het geheele dienstdoend personeel.
De heer Sezemann was meestal op reis, en liet daarom aan juffrouw Rottenmeier de gansche huishouding over, slechts onder de voorwaarde, dat zijn dochtertje in alles een stem zou hebben en er niets tegen hare wenschen zou geschieden.
Terwijl boven Klara voor de tweede maal met teekenen van ongeduld aan juffrouw Rottenmeier vraagde, of het nog geen tijd was, dat het ver- | |
| |
wachte meisje kon komen, stond beneden voorde huisdeur Dete met Heidi aan de hand en vraagde aan Johan, den koetsier, die zoo pas van den bok was geklommen, of zij juffrouw Rottenmeier nog wel zoo laat zou kunnen spreken.
‘Dat gaat mij niet aan,’ bromde de koetsier; ‘bel Sebastiaan maar, de bel is op den corridor.’
Dete deed, wat haar gezegd was en de huisknecht, met groote, ronde knoopen op zijn livereirok en bijna even groote, ronde oogen in het hoofd, kwam naar beneden.
‘Ik wilde vragen, of ik op dezen tijd juffrouw Rottenmeier nog zou kunnen spreken,’ herhaalde Dete tot hem.
‘Dat gaat mij niet aan, antwoordde de huisknecht; ‘bel als 't je belieft Tinette, de kamenier, aan de andere bel,’ en hij verdween zonder er zich verder meê te bemoeien.
Dete belde nog eens. Nu verscheen Tinette, met een schitterend wit, maar onnoozel klein mutsje midden op het hoofd en een spotachtige uitdrukking op het gezicht, boven aan de trap.
‘Wat is er?’ vraagde zij, zonder naar beneden te komen. Dete herhaalde haar verzoek. Tinette verdween, kwam echter spoedig terug en riep van boven: ‘Men verwacht u.’
| |
| |
Na klom Dete met Heidi de trap op en trad, achter Tinette aan, de studeerkamer binnen. Hier bleef Dete beleefd aan de deur staan, Heidi vast bij de hand houdend, want zij was ongerust wat liet meisje zou aanvangen op dit voor haar zoo geheel nieuw grondgebied.
Juffrouw Rottenmeier ging langzaam opstaan en kwam naderbij, om het aanstaande kameraadje van het dochtertje des huizes wat nader op te nemen. Het onderzoek scheen niet bevredigend uit te vallen. Heidi had haar eenvoudig wollen kleedje aan en haar oud, verfrommeld stroohoedje op het hoofd. Het kind keek er met groote oogen onder uit en bekeek met onverheelde verwondering den torenbouw op het hoofd der dame.
‘Hoe heet je?’ vraagde juffrouw Rottenmeier, nadat zij gedurende eenige minuten het kind met een onderzoekenden blik had gadegeslagen, terwijl dit geen oog van haar afwendde.
‘Heidi,’ antwoordde zij duidelijk en uit volle borst.
‘Hoe? Hoe? dat is toch wel geen christelijke naam? Zoo ben je toch niet gedoopt geworden. Welke naam heb je bij den doop gekregen?’ vraagde juffrouw Rottemeier verder.
‘Dat weet ik nu niet meer,’ antwoordde Heidi.
‘Is mij dat een antwoord?’ merkte de dame
| |
| |
hoofdschuddend op. ‘Meisje zich tot Dete wendend, is dat kind halfwijs of snibbig?’
‘Pardon, juffrouw, met uw verlof zal ik gaarne in plaats van het kind spreken, want zij is nog zeer onervaren,’ zeide Dete, nadat zij Heidi in 't geniep een stoot had gegeven voor haar ongepast antwoord. ‘Zij is echter noch halfwijs, noch snibbig, zij weet niet, wat dat is; zij meent alles juist, zooals zij het zegt. Maar zij komt vandaag voor het eerst in een voornaam huis en kent geene manieren; gewillig is zij echter en niet onbegrijpelijk, als de juffrouw maar eenig geduld wil hebben. Zij werd Adelheid gedoopt naar hare moeder, mijne zuster zaliger.’
‘Al wel, dit is ten minste een naam, dien men kan uitspreken,’ merkte juffrouw Rottenmeier op. ‘Ik moet u echter toch onder het oog brengen, Dete, dat het kind voor haar leeftijd wonderlijk achterlijk schijnt. Ik heb u meêgedeeld dat het kameraadje voor de jonge juffrouw Klara van haar leeftijd moest zijn, om hetzelfde onderwijs met haar te ontvangen en hare bezigheden te deelen. Juffrouw Klara is reeds 12 jaar geworden; hoe oud is dit kind.
‘Met uw verlof, mejuffrouw,’ ving Dete weder woordenrijk aan. ‘Ik ben zelf er niet geheel zeker van, hoe oud zij op't oogenblik is; zij is werkelijk wat jonger, maar veel kan het niet zijn; nauwkeurig
| |
| |
kan ik het niet zeggen, maar zij zal zoo ongeveer om en om de tien jaar zijn, denk ik.’
‘Ik ben acht, grootvader heeft het gezegd,’ viel Heidi in. Tante gaf haar weder een stoot, maar Heidi kon niet vermoeden waarom en werd geen oogenblik verlegen.
‘Wat, eerst acht jaar oud?’ riep juffrouw Rottenmeier, met verontwaardiging uit. ‘Vier jaren te jong! Hoe moet dat gaan! En wat heb je dan geleerd? Welke boeken heb je gebruikt bij het onderwijs?’
‘Geene,’ zeide Heidi.
‘Hoe? Wat? Hoe heb je dan lezen geleerd?’ vraagde de dame verder.
‘Dat heb ik niet geleerd en Peter ook niet,’ vertelde Heidi.
‘Heilige barmhartigheid! je kunt niet lezen? je kunt werkelijk niet lezen!’ riep juffrouw Rottenmeier met schrik uit. ‘Hoe is het mogelijk, niet te kunnen lezen! Wat heb je dan echter geleerd?’
‘Niets,’ zeide Heidi, geheel volgens waarheid.
‘Dete, Dete,’ zeide juffrouw Rottenmeier na eenige minuten, waarin zij getracht had hare tegenwoordigheid van geest terug te krijgen: ‘dit is alles tegen onze afspraak; hoe kondt ge mij zulk een wezen brengen?’
Dete liet zich echter niet zoo gemakkelijk bang maken; zij antwoordde moedig: ‘Met uw verlof,
| |
| |
mejuffrouw, het kind is juist zoo, als ik meende, dat u verlangde; mejuffrouw heeft mij beschreven, hoe zij moest zijn: een onbedorven natuurkind, geheel anders als andere kinderen. Ik moest daarom deze kleine wel nemen, want de grooteren zijn bij ons ook niet meer zoo natuurlijk, en ik dacht, dat zij geheel volgens de beschrijving was. Nu moet ik echter vertrekken, want mijne mevrouw verwacht mij; ik zal, als zij het mij veroorlooft, spoedig terugkomen en eens hooren, hoe de kleine het maakt.’ Met eene buiging was Dete de deur uit en snelde met haastige schreden de trap af. Juffrouw Rottenmeier stond een oogenblik verbluft; toen liep zij Dete na, daar het haar in de gedachten schoot, welk een menigte dingen zij nog met de tante moest bespreken, als het kind zou blijven, en Heidi was er nu eens en juffrouw Rottenmeier merkte wel, dat Dete vast besloten was haar er te laten blijven.
Heidi stond nog op dezelfde plaats bij de deur, waar zij van 't begin af had gestaan. Tot hiertoe had Klara in haar stoel alles stilzwijgend aangehoord. Nu wenkte zij Heidi: ‘Kom eens hier.’
Heidi kwam naast den rolstoel staan.
‘Wil je liever Heidi heeten dan Adelheid?’ vraagde Klara.
‘Ik heet Heidi en anders niet,’ was haar antwoord.
| |
| |
‘Dan zal ik je altijd zoo ooemen,’ zeide Klara; ‘die naam bevalt mij voor jou; ik heb hem nooit eerder gehoord, maar ook nooit eerder een kind gezien, dat er zoo uitziet als jij. Heb je altijd zulk kort, kroes haar gehad?’
‘Ja, dat denk ik wel,’ gaf Heidi ten antwoord.
‘Wou je graag naar Frankfort?’ vraagde Klara verder.
‘Neen, maar morgen ga ik ook weder naar huis en breng voor grootmoeder witte broodjes mede,’ vertelde Heidi.
‘Jij bent toch een zonderling kind!’ voer Klara voort. ‘Men heeft je expres naar Frankfort laten komen, om bij mij te blijven en les met mij te nemen en dat zal heel prettig worden, omdat je in 't geheel niet lezen kunt; dan gebeurt er onder de les eens wat nieuws. Anders is het vaak zoo schrikkelijk vervelend en wil er maar geen einde aan den morgen komen. Want zie je, elken morgen om tien uur komt de meester en dan beginnen de lesuren en duren tot twee uur en dat is zoo lang. Mijnheer houdt dan ook dikwijls het boek vlak voor het gezicht, alsof hij erg bijziende was geworden, maar eigenlijk gaapt hij verschrikkelijk achter het boek en ook juffrouw Rottenmeier haalt van tijd tot tijd haar grooten zakdoek voor den
| |
| |
dag en houdt hem voor het geheele gezicht, alsof zij erg aangedaan was van iets, wat wij lezen, maar ik begrijp perfect, dat zij daarachter niets anders doet dan geeuwen. Ik krijg dan ook lust eens flink te geeuwen, maar moet er mij steeds tegen verzetten, want als ik 't maar een enkele maal waag te doen, dan haalt juffrouw Rottenmeier dadelijk de levertraan en zegt, dat ik weer zwak ben; nu is levertraan het ergste wat ik ter wereld ken en ik wil nog liever mijn geeuwen inhouden dan levertraan innemen. Maar nu zal alles grappiger worden; ik kan nu toeluisteren, als jij lezen leert.’ Heidi schudde bedenkelijk met het hoofd toen zij hoorde spreken van lezen te leeren.
‘Ja, ja, Heidi, je moet stellig leeren lezen; dat moeten alle menschen en mijnheer is zeer goed, hij wordt nooit kwaad en doet moeite om je alles te verklaren. Maar denk er om: als hij je iets verklaart, dan begrijp je er niets van; je moet dan maar wachten en niets zeggen, anders legt hij het je nog meer uit en begrijp je er nog minder van. Maar later, als je iets geleerd hebt en het weet, dan begin je. te vatten, wat hij bedoeld heeft.’
Nu kwam juffrouw Rottenmeier weder in de kamer terug; zij had Dete niet meer kunnen terug roepen en was daardoor zeer uit haar humeur, want nu
| |
| |
had zij deze volstrekt niet behoorlijk kunnen zeggen, in hoever alles bij het kind niet volgens afspraak was; zij was nog te boozer, omdat zij niets kon bedenken, om het kind weder weg te krijgen en zij zelfs eigenlijk de ontwerpster van het geheele plan was geweest. Zij liep van de studeerkamer naar de eetzaal en omgekeerd en liep bij haar heen- en weêrloopen tegen Sebastiaan aan die zijne ronde oogen juist over de gedekte tafel liet gaan, om te zien, of er ook nog iets aan zijn werk ontbrak.
‘Spin jij morgen je groote gedachten maar verder uit en zorg, dat wij vandaag ten minste nog aan tafel komen.’
Deze woorden beet juffrouw Rottenmeier Sebastiaan toe en riep toen Tinette op zoo weinig vriendelijken toon, dat deze nog met veel kleiner stapjes aan kwam trippelen dan gewoonlijk en zulk een spotachtig gezicht zette, dat zelfs juffrouw Rottenmeier het niet waagde, tegen haar te brommen; zooveel te boozer werd zij inwendig.
‘De kamer der aangekomene moet in orde gebracht worden, Tinette,’ zeide juffrouw Rottenmeier met moeilijk verkregen kalmte: ‘alles ligt gereed, neem dus nog alleen het stof af.’
‘'t Is wel de moeite waard,’ zeide Tinette spottend en ging heen.
| |
| |
Ondertusschen had Sebastiaan de twee groote deuren tusschen studeer- en eetkamer met vrij groot gedruisch opengemaakt, want hij was boos, maar hij was te bang voor juffrouw Rottenmeier, om het in zijne antwoorden te durven laten merken; zoo trad hij de studeerkamer binnen, om Klara in haar stoel naar de andere kamer te rollen. Terwijl hij het handvat achter aan den stoel, dat wat verschoven was, recht draaide, ging Heidi vlak voor hem staan en zag hem zoo driest in het gezicht, dat hij het bemerkte en zich boos naar haar toewendde. ‘Nu, wat is er voor bijzonders aan mij te zien?’ beet hij Heidi toe op een toon, dien hij niet gewaagd had aan te slaan, indien hij julTrouw Rottenmeier gezien had, die juist op den drempel verscheen, toen Heidi antwoordde: ‘Je lijkt precies op Geiten-Peter.’
Vol verbazing sloeg de dame hare handen samen. ‘Is het mogelijk!’ zuchtte zij op halfluiden toon. ‘Nu maakt zij al praatjes tegen de bedienden! de eenvoudigste manieren zal zij nog moeten leeren!’
De stoel kwam aanrollen en Klara werd door Sebastiaan er uit genomen en op haar plaats aan tafel neêrgezet.
Juffrouw Rottenmeier ging naast haar zitten en wenkte Heidi, dat zij tegenover haar plaats zou nemen. Daar zij slechts met hun drieën aan tafel
| |
| |
waren, was er veel plaats en zaten zij zoover uit elkaar, dat Sebastiaan voor het presenteeren der schotels overvloed van ruimte had. Naast Heidi's bord lag een heerlijk, wit broodje; het kind keek er met blikken vol vreugde naar. De gelijkenis, die Heidi ontdekt had, scheen haar een groot vertrouwen voor Sebastiaan ingeboezemd te hebben, want zij zat zoo stil als een muisje en bewoog zich niet, tot hij met een grooten schotel bij haar kwam en haar gebraden vischjes aanbood. Toen wees zij op het broodje en vraagde: ‘Mag ik dat hebben?’ Sebastiaan knikte en wierp van ter zijde een blik op juffrouw Rottenmeier, want hij was nieuwsgierig, welk een indruk deze vraag op haar zou maken. Oogenblikkelijk greep Heidi haar broodje en stak het in den zak. Sebastiaan kon zich bijna niet houden van lachen, maar hij bedwong zich, want hij wist wel dat dit hem niet geoorloofd was. Hij bleef dus stil en onbeweeglijk voor Heidi staan, want spreken mocht hij niet en weggaan mocht hij ook niet, vóór men zich bediend had. Heidi zag hem een tijdlang verwonderd aan en vraagde toen: ‘Moet ik daarvan ook eten?’ Sebastiaan knikte weêr. ‘Geef mij dan maar wat;’ zeide zij en keek rustig in haar bord. De uitdrukking op Sebastiaan's gezicht werd zeer bedenkelijk en de schotel in zijn handen begon gevaarlijk te trillen.
| |
| |
‘Je kunt de schotel op tafel zetten en straks terugkomen,’ zeide juffrouw Rottenmeier nu met een streng gezicht. Sebastiaan verdween dadelijk. ‘En jou, Adelheid, moet ik van de eerste beginselen af, alle manieren leeren, zooals ik zie,’ voer juffrouw Rottenmeier met een diepen zucht voort. ‘Vóór alles wil ik je laten zien, hoe men zich aan tafel bedient,’ en nu deed de juffrouw duidelijk en grondig voor, wat Heidi te doen had. ‘Verder,’ ging zij voort, ‘moet ik je stellig verbieden aan tafel met Sebastiaan te spreken, en ook anders slechts, wanneer je hem een boodschap te brengen hebt of hem iets moet vragen. Ook tegen Tinette spreek je niet meer dan noodig is. Verder zeg je tegen mij altijd U, gelijk iedereen doet; hoe je Klara moet noemen, mag zij zelf weten.’
‘Natuurlijk, Klara,’ zeide deze. Nu volgden nog een menigte voorschriften, hoe men zich behoort te houden bij het opstaan, bij het naar bed gaan, bij het binnenkomen en bij het uitgaan, over orde, het sluiten van deuren enz. Onder deze lessen vielen Heidi de oogen dicht, want zij was 's morgens vóór 5 uur opgestaan en had een lange reis gemaakt. Zij leunde tegen den rug van den stoel en sliep in. Toen juffrouw Rottenmeier eindelijk gedaan had met haar onderricht, zeide zij: ‘Denk daar dus om, Adelheid; heb je nu alles goed begrepen.
| |
| |
‘Heidi slaapt reeds lang,’ zeide Klara, recht vergenoegd, want het avondeten was voor haar in langen tijd niet zoo grappig geweest.
‘Het is toch ongehoord, wat men met dit kind beleeft,’ riep juffrouw Rottenmeier, zeer geërgerd uit, en schelde zoo hevig, dat Tinette en Sebastiaan samen binnen kwamen stuiven; maar ondanks al het gedruisch ontwaakte Heidi niet en men had groote moeite haar ten minste weder zoover wakker te maken, dat zij naar haar slaapkamer kon gebracht worden. Zij gingen eerst door de studeerkamer, toen door Klara's slaapkamer en door die van juffrouw Rottenmeier naar de hoekkamer, die voor Heidi was ingericht.
|
|