Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog
(2012)–Lou Spronck–
[pagina 45]
| |
Endepols en de wereld buitenMaatschappelijke verantwoordelijkheidIn zijn Utrechtse studententijd gaf Joseph Endepols openlijk blijk van engagement met de ‘katholieke emancipatie’, het streven om de katholieken van Nederland na een lange periode van achterstelling een volwaardige plaats te geven in alle delen van de samenleving. Hij enthousiasmeerde medestudenten - Gerard Brom was hem daarvoor na een halve eeuw nog dankbaar - en ging de polemiek niet uit de weg. Maar vanaf zijn promotie in 1903 is Endepols toch vooral de taalgeleerde geworden wiens domein de studeerkamer was. Van daaruit onderhield hij de contacten met zijn wetenschappelijke vrienden, die hij zo nu en dan gedurende enkele dagen ontmoette bij een filologencongres of in een spellingcommissie.Ga naar eind62 Wel kende hij als gezeten burger, doctor in de letteren en rector van het stedelijk gymnasium, zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hij werd lid van verschillende besturen en adviesgremia, veelal met charitatief karakter. Zijn leven was degelijk kerkelijk-verankerd, ook door zijn lidmaatschap van twee broederschappen. Hij leefde in een verzuilde standenmaatschappij, een vrij gesloten wereld, waarin het gezag van overheid en Kerk niet ter discussie stond, en hij was daarmee content. De roerige jaren zestig heeft hij niet meer hoeven mee te maken. Met interesse volgde hij het culturele leven van de stad, maar zonder er een stem in te willen hebben. Gedrevenheid of verontwaardiging waren hem vreemd. Hij behoefde de rust van zijn studeerkamer om de wetenschappelijke taken die hij op zich had genomen, naar behoren te vervullen. Dat was hem genoeg.Ga naar eind63 Hij wist van de sociaal-economische revolutie die zich tijdens het interbellum in de mijnstreek voltrok en hij kende de sociale spanningen | |
[pagina 46]
| |
in Maastricht, die mede een gevolg waren van de schrijnende armoede en de grote werkeloosheid.Ga naar eind64 Bij Vincentius, buiten de openbaarheid, leverde hij zijn bescheiden bijdrage in de leniging van de nood. Wat anderen ‘het keurslijf van de Verzuiling’Ga naar eind65 noemden heeft hij waarschijnlijk niet zo ervaren, ook al omdat die in de taalwetenschap niet bestond. Toen na de viering van ‘100 jaar Kromstaf’ (1953) en de uitvaardiging van het bisschoppelijk Mandement (1954) de droom van de eenheid verdampte, was Endepols de tachtig genaderd. Hij zal hoofdschuddend van de ontwikkeling kennis hebben genomen, want geïnteresseerd is hij gebleven tot het einde. Het relatieve isolement waarin Endepols leefde en werkte, gold ook voor zijn contacten met de wereld van de kunsten in Limburg, hoewel daar in de jaren 1920-1940 sprake was van een reveil. Met de schilder Jhr. Rob Graafland had hij enkel contact vanwege de onthulling van het Veldekemonument. ‘De bende van de Suisse’, waarmee de groep artistieke vrijbuiters werd aangeduid die rond 1930 het café van ‘Pa Boosten’ frequenteerde - de drukker Charles Nypels, de beeldend kunstenaars Henri Jonas, Charles Vos, Han Jelinger, de architect Alphonse Boosten e.a. - was hem te luidruchtig en te vrijzinnig. Aanwijzingen voor meer dan oppervlakkige contacten met schrijvers als Frans en Emile Erens, Alphonse Laudy, Felix Rutten, Pierre en Mathias Kemp, Jacques Schreurs m.s.c., Emile Molenaar m.s.c., Robert Franquinet, Salvador Hertog en Paul Haimon zijn er niet, en met de in de Nederlandse katholieke wereld opererende jongeren rond de tijdschriften Roeping en De Gemeenschap evenmin, ook niet met auteurs die na de Tweede Wereldoorlog debuteerden. | |
Marie KoenenEigenlijk had hij maar met één auteur contact: Marie Koenen (1879-1959). Hij kende haar al uit hun jeugd en in 1912 had zij hem gevraagd een korte inleiding te schrijven voor haar bewerking van Hendrik van Veldeke's Sint Servatius legende.Ga naar eind66 Toen Endepols in 1918 naar de Hubertuslaan verhuisde, bevond zich de woning van de woordenaar Koenen en diens literair begaafde dochter drie deuren verder. Marie Koenen had inmiddels naam gemaakt als schrijfster van novellen en verhalen en zou het katholieke volksdeel in de komende decennia voorzien van diverse ‘katholieke’ romans met een sterk Limburgs stempel. Katholiek Nederland en Limburg waren haar daarvoor dankbaar. Om haar zeventigste verjaardag te vieren vormde zich een werkcomité, dat moreel gesteund werd door drie beschermheren en een erecomité van meer dan 70 prominente cultuurdragers. De huldigingsbijeenkomst vond plaats op 19 januari 1949 in de Statenzaal te | |
[pagina 47]
| |
Maastricht en daarbij hield de door haar hoog geachte Endepols namens de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde een toespraak, waarin hij zichzelf presenteerde als ‘een oude kennis en vriend, die in zijn gymnasiastenjaren niet kende Mevrouw Koenen of Marie Koenen, maar hoorde spreken van Mies en onder deze vertrouwelijke naam haar vragende om een baantje te rijden eens het genot mocht hebben van “te zweven op de gladde ijzers” op de ijsbanen, waarin de onder water gezette Kómpe indertijd waren herschapen.’ Vervolgens sprak hij waardering uit voor de neologismen waarmee zij de Nederlandse taal had verrijkt, ‘al schudde de vader van Marie soms bedenkelijk het oude woordenaarshoofd over de stoutigheden van de dochter, die toch op haar wijze, scheppend, het werk van de vader voortzette.’ Hij dankte haar dat zij de Nederlandse literatuur verrijkt had ‘met een Limburgs element, gestoken niet in een gouwspraak-kleed, maar in een algemeen Nederlands kleed’. Maar hij was niet steeds gelukkig met ‘haar nieuwe woordvormingen’ en vroeg zich af of haar karakterisering van de Limburgse boeren wel volledig was, omdat hij daarin ‘de levenslustige vrolijkheid, de onschuldige spot, het “vreigele” ook,’ miste, terwijl ‘somtijds een zekere wazigheid en dromerigheid daar heerst, waar heldere formulering en klare gedachtengang eigenlijk beter zouden passen.’ Tenslotte voegde hij een persoonlijk woord van dank toe aan het officiële, en wel omdat Marie Koenen ‘met haar werk de gezonde volkskracht heeft bevorderd, het oude geloof heeft versterkt en nieuwe glans verleend’, omdat zij in haar werk ‘het mensenleed’ nooit ontkende, maar steeds de weg wees ‘uit het leed naar de vreugde, uit het duister naar het licht’, en omdat zij herhaalde bijdragen geleverd had aan ‘de verbondenheid van Limburg met het vorstenhuis’.Ga naar eind67 Marie Koenen zelf had zich om gezondheidsredenen (‘een pijnlijke en stijve rheumatische knie’) aan de huldiging kunnen onttrekken. Ze bedankte Endepols met een lange brief, waarin ze haar terugkeer naar Maastricht in het vooruitzicht stelde.Ga naar eind68 Op 7 mei 1949 was ze wel in persoon aanwezig bij de uitreiking van het eredoctoraat dat de R.K. Universiteit van Nijmegen haar had toegekend. Bij de verdiensten die zij door ‘haar nobel en verdienstelijk letterkundig en cultureel werk’ voor katholieke Nederland verworven had, kon haar promotor Gerard Brom ook wijzen op de artistieke bijdrage van haar historische verhalen aan onze kennis van het verleden. Met haar ongekend populaire ‘katholieke’ streekromans heeft Marie Koenen het Limburgse volk leren lezen. Na een halve eeuw vinden wij haar prozastijl echter gedateerd en herkennen wij ons niet meer in het wereldbeeld dat zij oproept. | |
[pagina 48]
| |
![]() |
|