been. Hulpzoekend keek ik naar Max. Gelukkig werd dit kleine incident verstoord door de binnenkomst van enkele Amerikaanse echtparen die ook een heilig doel nastreefden. Tufte stelde ons aan elkaar voor.
‘Trek het je maar niet aan, het is een klootzak, dat heb ik allang gezien,’ fluisterde Max toen de anderen een gezamenlijk gespreksthema hadden gevonden. Ik begreep zelf niet waarom ik dat wel deed.
Even later kwamen nog zes Schotten, vier Denen, vijf Noren en een Amsterdammer binnen. De vrouwen deelden koffie en cake uit, in bekertjes en op bordjes van plastic.
‘Amerikanen zijn zo praktisch,’ zei Lies.
De echtparen zochten discreet contact met het gezelschap van varenden.
Ene familie Herings had zich met Piet en Lies bij ons gevoegd. Nauwelijks was de koffie op en enige stilte gevallen toen Piet luidkeels verkondigde dat we pas getrouwd waren. Een felicitatieronde kwam alsnog op gang.
‘Vind je niet dat hij wat pips ziet? Ha, ha, ha,’ riep Piet.
Herings knikte, de kool en de geit sparend.
‘Bent U al lang op zee?’ vroeg hij aan Max.
‘Ik heb deze zomer zes maanden op een tanker gezeten. We voeren op Zuid-Amerika.’
‘Lekkere meiden heb je daar, mmmmm,’ zei Piet.
De aanwezigheid van Lies kwam mij nu als een weldaad voor, dus vroeg ik hoelang ze al in Chicago woonden. Dat was ongeveer twee jaar. Ze hadden het very getroffen en ze deden zoveel voor de kerk, hier. Pete had het hier very naar zijn zin, veel meer dan in Holland waar hij een benzinepomp had beheerd. Hij was nu tenminste opgewekt, dat was toch goed te merken, niet? Het leven was hier duurder. Je moest