kwam, maar hij was verdwenen.
‘Hoe heet je?’
‘Wilma Schumacher.’
‘Ja dat zie ik,’ lachte hij en trok zijn hoofd weer terug. De rechterarm mocht nog even in de pantry blijven.
‘Hé Arvid, hoor je dat? Ze heet Wilma Flintstone. Ze heeft net zo'n staart als dat mens van Fred.’
De jongen reageerde niet. Ik bukte en keek door het luik. Hij stond aan een aanrecht en waste grote pannen. De kok stak zijn hoofd weer door het luik. Hij bekeek me alsof hij me met zijn ogen wilde uitkleden.
‘Zo jij bent dus de nieuwe messe-pike.’
Ik knikte. Graag had ik mij onzichtbaar gemaakt of was naar Max gerend.
‘Denk je er wel aan dat over een half uur het eten op tafel moet staan.’
Dat had de steward mij niet gezegd.
‘Ik dacht dat er pas om twaalf uur warm werd gegeten.’
‘Het is wel duidelijk dat je nooit op zee bent geweest,’ zei hij.
Ik haalde mijn schouders op en deed het schort voor dat ik had meegebracht.
‘Om half twaalf, voor de wacht van twaalf uur.’
Het luik werd met een klap dichtgesmeten. Ik beet op mijn lippen om niet in huilen uit te barsten.
‘Courage, daar komt het op aan,’ zei mijn moeder altijd.
Niet dat ik van me zelf vond dat ik zo dapper was. Zij was niet te evenaren. Toch was om half twaalf de afwas gedaan en konden de eersten aan tafel.