| |
| |
| |
| |
Lieve Max,
Maastricht, 16 januari 1994
Zojuist zag ik op de lokale televisie een reportage over het uitroepen van Prins Carnaval 1994. Dat is helemaal nieuw voor mij, zo'n Maastrichts televisie-kanaal. Ik kon nu van dichtbij zien waar ik andere jaren blauw van de kou voor op de Markt ging staan en waarvan ik dan, door de afstand, nog maar de helft kon meemaken. Het was weer een mooi gezicht, al die notabelen van de ‘Mestreechter vastelaovond’ op een kar voor het stadhuis, met hun deftige pakken en geelrode mutsen. Ik begreep dat de Prins, verkleed als beer, in optocht naar de Markt is gevoerd. Dat onderdeel heb ik niet gezien maar ik kan me er alles bij voorstellen. De verrassing is wel dat de nieuwe Prins Barry hier in Wolder aan de Redemptielaan woont. Hij is goed van de tongriem gesneden, heeft alvast een spetterende toespraak gehouden en aangekondigd dat hij de ouderen en zieken zoveel mogelijk ook zal bezoeken. Onmiskenbaar een man uit de sociale sector. Hij is fysiotherapeut en student bewegingswetenschappen. Zijn enthousiasme verraadt een doorgewinterde carnavalsvierder.
| |
Carnaval 1994. Zondagavond 13 februari.
Terwijl in de stad ‘de boonte störrem’ raast en de wind er een niet te trotseren koude aan heeft toegevoegd zit ik al de hele avond uitgeteld voor de tv. De ‘pu’ (poten) op ta- | |
| |
fel, de schmink nog op het gezicht en half slapend. Ik heb met vrienden de optocht door de stad gelopen. We zijn bijna aan de Servaasbrug vastgevroren. Ik kan me geen jaar herinneren dat het kouder was.
Vanmorgen hoorde ik om half tien al muziek in Wolder. Ik dacht eerst dat de harmonie naar de kerk ging alvorens zich in het vermaak te storten. Ik liet het zondagochtend-ei en de boterham-met-geitekaas en koffie-met-veel-melk op tafel achter en liep tot aan de Tongerseweg om te kijken wat er gebeurde. Niks te zien behalve dat op een tiental meters afstand een geweldige knal klonk. De kastelein van café Duivensport sprong een halve meter hoog van de schrik. Ik ook trouwens. Ik ging weer naar huis en at mijn ontbijt. Weer hoorde ik de muziek en die knallen. Ik heb mijn jas aangetrokken en ben op de fiets naar de Redemptielaan gereden. Beneden in de Pletzersstraat hingen de vlaggen zoals je dat ook ziet als de processie uittrekt. Mensen liepen allemaal in dezelfde richting. En precies voor het huis van ‘Prins Bary den ierste’ stonden de Tempeleers fris en monter aangetreden. De Raad van Elf en de Prins van Wolder gaven, zeer in de plooi acte de présence, en wel tweehonderd buurtbewoners of vrienden waren er. De Prins van Groot Maastricht werd natuurlijk met veel ceremonie aan zijn ‘paleis’ afgehaald. De toeschouwers hadden met een scheve hoed, een pruik, een muts met linten of anderszins zich al versierd op de vroege morgen. Een clown speelde carnavalsmuziek op zijn trekharmonica en om de koude te verdrijven werd er een beetje gedanst en ‘gesjunkeld’. De ceremoniemeester van de Tempeleers hanteerde de
| |
| |
microfoon en zei dat het wachten was op het ‘garderizzjemint’ van de stadsprins, zijnde ‘de Kachelpiepers’ die al jaren als Schotse doedelzakspelers bij Maastricht horen. Even later kwamen ze marcherend de hoek om. De koude wind rond die blote knieën verdroegen ze als kerels. (Hoe aandoenlijk zijn de speelgoedgeweertjes die ze aan hun schouder dragen. Ze musiceren, trommelen, exerceren en steken intussen de draak met alles wat leger is.) De prins inspecteerde zijn korps, er werden toespraken gehouden, enkele mensen van vetleren onderscheidingen voorzien en de kruiken van de marketensters gevuld door ‘Ziene Hoeglöstigheid’, zoals hij consequent wordt aangesproken. Alles voorzien van de nodige humoristische spotternij. Iedereen speelde het spel mee. Het was carnavalesk tot op de bodem. De prins, die naar ik vernomen heb alle vormen van carnaval heeft meegemaakt, was een echte voorganger. Hij trok ‘de reijjaloet’ met zoveel plezier aan dat het weinig moeite kostte om in die koude en zo vroeg op zondagmorgen al te dansen. Verkleumd kwam ik weer thuis maar ik was tevreden over het uurtje onvervalst carnaval dat ik al achter de rug had. Rond twaalf uur kwamen enkele vrienden en hebben we ons opgetuigd en geschilderd en zijn naar de stad gegaan met een vijftal beremaskers die we halverwege de Wolfstraat hebben opgezet. Vanaf de Ton-gerseweg zie je ieder jaar groepen, duo's of enkelingen dan naar de Servaasbrug lopen, uitgedost in de merkwaardigste kostuums en soms alleen maar met een rare hoed of lampekap op het hoofd. Toen ik twee weken geleden in Santa Cruz (Tenerife) in een carnavalsfeest terecht kwam, vond ik het meest in het oog springend verschil met
| |
| |
Maastricht de enorme kostuums. Het leek wel of het er daar om ging zo mooi mogelijk te zijn. Hier staat de spotternij voorop. Het relativeren van alles wat belangrijk is en vooral jezelf. Het masker is niet het verbergen, maar juist je belangrijkheid ‘im Frage stellen’. Er liepen vandaag in de optocht een prachtige gouden kip en haan mee. Schitterend gemaakte kunstwerken. Vanavond op het Journaal lieten ze uitgerekend dit pluimvee zien. Mooi ogend natuurlijk, maar toch hebben noch de makers noch de mensen van het Journaal begrepen wat het wezen van vastenavond is. Carnaval is in onze traditie geen gekostumeerd dansfeest. De spot is een wezenlijk onderdeel van het spel en in die mooie kostuums zitten waarschijnlijk mensen die van de gelegenheid gebruik maken zichzelf te verheffen. Zo zag ik vorig jaar een jongen als Tanzmariechen verkleed maar met zware legerschoenen. De stadsengel, met aureool en vleugels, die een tijdje voor ons in de optocht liep, danste zo uitbundig dat hij herhaaldelijk omviel. Onder zijn rok zag je de spijkerbroek en herenschoenen en hoe een electriciteits-buis in de zoom van zijn gewaad was genaaid. Intussen vraag ik mij af hoe de prins het al die uren in die vreselijke koude bovenop de Prinsenwagen heeft uitgehouden.
Voor het Theater aan het Vrijthof stonden en zaten weer de autoriteiten om zich een spiegel te laten voorhouden en zich de spot van het volk te laten welgevallen. Al in 1200 gebeurde dat zo. Ik heb mij vaak voorgesteld hoe de wereldlijke en kerkelijke gezagsdragers dan op de trappen van de Sint Servaaskerk zaten en een schamele stoet van Maastrichtenaren aan hen voorbij trok. Vogelkooi,
| |
| |
met afgekloven visgraat aan een stokje hangend erin om hen te herinneren aan de vergankelijkheid en de beperktheid van hun aardse macht. De sleuteloverdracht op het stadhuis is daar nog een overblijfsel van.
| |
Dinsdagmorgen.
Gisteren optocht in Wolder. Ik heb er zo goed als niets van gezien. Ik heb maar meteen beschutting gezocht in café Duivensport waar we jaarlijks alle vrienden uit de buurt ontmoeten. De onverwacht strenge koude heeft flink in het plezier gehakt maar binnen was het des te aangenamer.
Toen ik bedacht dat ik toch maar even buiten moest kijken, kwam juist Prins Carnaval voorbij en zoals je weet sluit die traditioneel de optocht af. Tot mijn verbazing zag ik dat ze een ietwat gekleurde prins hadden, iemand uit het exotische volksdeel. Chapeau dus voor De Blauwe van Wolder. Volgens De Limburger van vorige week laait rond carnaval de rivaliteit tussen de twee harmonieën steeds op. Ze hebben uiteraard alle twee een afdeling carnaval en dus een prins en afwisselend mogen ze de dorpsprins zijn. Maar ik heb nog nooit een optocht gezien waar meer prinsen in vervoerd worden dan in Wolder. Zowat iedere vereniging kiest een prins en allemaal trekken ze mee op carnavalsmaandag. Dan zijn er nog de ‘gastprinsen’ die meerijden met hun raad van elf. Ze komen uit de Belgische buurtgemeenten Kanne, Riemst, Veldwezelt, Vroenhoven en ga zo maar door. In sommige jaren heb ik er wel tien geteld. Je zou dat een parodie op het fenomeen optocht kunnen noemen.
| |
| |
| |
Dinsdagavond
Vanmiddag zijn we naar het Vrijthof geweest waar het ‘zate herremeniekesconcour’ was. Een vrolijkere en zachtere anarchie bestaat er niet. Dat hele plein vol schetterende muziek en kleuren. De meeste vierders zijn al enigszins verlept natuurlijk door de voorgaande zware dagen. Iedere muziekgroep kreeg de eerste prijs met lof der jury. Een muzikante vroeg de microfoon en zei dat men niet te klagen had over alle andere prinsen maar dat deze toch de prins van de eeuw was. Ik was het met haar eens. Hij is charmant, zwierig en speelt het spel aanstekelijk. Hij weet het volk wel voor te gaan in dit warme bad van vergetelheid. Wat zal het die jongen spijten als vannacht om twaalf uur het Mooswief naar beneden wordt gehaald. Ik heb dat diverse keren meegemaakt na drie dagen feesten. Dat is een weemoedig gekleurde gebeurtenis waarbij mij menigmaal de tranen over de wangen liepen. Ook straks zullen duizenden uit de cafés naar het Vrijthof trekken en zich realiseren dat morgen de ernst van alledag er weer is. Voor mij is carnaval een van de meest zinvolle feesten van het hele jaar. Ik geef toe dat door het wegvallen van de Vasten het karakter ervan is veranderd, maar het ontspannend effect ervan is ruimschoots gebleven. Wim Kuipers schreef in De Limburger dat de prins eigenlijk zichzelf ook moest relativeren door zich in een kruiwagen in de optocht te laten rijden. Ik ben het niet met hem eens want de ‘praalwagen’ van de prins is meestal maar van karton en draad. Die stelt niks, helemaal niks voor. En zo hoort het ook. Carnaval is ook dat de burgemeester ergens aan de kant staat als de optocht voorbij trekt
| |
| |
en iemand uit het volk met een namaakscepter naar hem zwaait. Symbolischer kan het toch niet.
Rosalie
| |
Lieve Rosalie,
Sint-Michielsgestel, 22 februari 1994
Mijn herinneringen aan het Maastrichtse carnaval zijn voornamelijk oud en belegen. Dat geldt trouwens voor alle herinneringen. Het valt me des te moeilijker ze op te schrijven nu het feest alweer voorbij is. Dat er op een gegeven moment carnaval werd gevierd in de Dominicanerkerk schoot, zo herinner ik me, verschillende brave katholieken in het verkeerde keelgat; daar mocht je een voormalig Godshuis toch zeker niet voor gebruiken. Als de dag van gisteren zie ik er mijn vader, inmiddels in de Heer overleden, nog zitten: een toetertje in de mond, op de neus een bril die als je hem van stand veranderde afwisselend een naakte en geklede vrouw liet zien, een rode pruik op zijn kale kop waardoor hij volstrekt onherkenbaar was. En maar in zijn eentje genieten. Als je het mij vraagt is dat het wezen van het carnaval: een superindividualistisch feest ook al trekt men dan massaal mee in de boonte störrem.
Eens hebben we met een gezelschap vrienden in de grote Maastrichtse optocht de eerste prijs voor groepen (55 gulden) in de wacht gesleept. In de stad waren toen successievelijk alle pisbakken (urinoirs) opgeruimd; wij had- | |
| |
den daarom een demontabele pisbak gemaakt, die we op geregelde tijden opzetten en dan achter het scherm flessen water leeg lieten lopen zodat het op de keien klaterde alsof het paard van Beiten (de drankengroothandel) aan het werk was.
Ik vind dat je een paar aardige opmerkingen maakt over het wezen van het carnaval. Ik zal er niet teveel meer aan toevoegen, want als ik ergens een hekel aan heb is het aan al die sociologische en psychologische bespiegelingen: van al dat geneuzel krijg ik wat. Carnaval moet je gewoon doen (of laten). Het moet je overkomen. Het moet over je komen. Je mag je er in ieder geval nóóit toe forceren, want dat is tot mislukken gedoemd. De beste carnavalsvierder is hij (of zij) die d'alcohol niet nodig heeft om in de stemming te komen, maar die werkelijk de aanleg heeft voor clownerie of zotternij en relativeren. Er zijn met carnaval al heel wat vriendschappen en huwelijken kapot gesprongen omdat elk der partijen een andere opvatting had over het feest (en over de uitgaven die men er voor over heeft). Vandaar dat je je er ook maar het beste alleen in kunt storten, des te minder heb je later uit te leggen.
Laat ieder het dus naar zijn eigen inzicht invullen.
Zo raakten Ine en ik een paar jaar geleden bij stom toeval verzeild in het Maastrichtse carnaval. Met vrienden waren we op de maandagmiddag rond een uur of twaalf de stad ingegaan en kwamen terecht in café De Bóbbel in de Wolfstraat. Daar was ook een zogenoemd ‘zaat herremenieke’ aanwezig. In zijn kielzo(r)g trok het onder meer mee een man op zeer hoge leeftijd uit het be- | |
| |
jaardenhuis aan de Pieterstraat, die zich nauwelijks meer recht kon houden van ouderdom, en een Engelsman. Beiden hadden - de een wegens de al gestorven grijze hersencellen, de ander wegens volstrekte onbekendheid met het feest - niet de minste notie van waar ze eigenlijk mee bezig waren, wat misschien òòk wel een goed vertrekpunt is. De Engelsman kreeg het festijn aangeboden als tegenprestatie voor een ooit in zijn geboorteland aan een van de Maastrichtenaren geboden goede dienst. Zijn gezicht was één groot vraagteken.
We besloten het herremenieke te volgen; bescheiden achteraan meehossend op de meeslepende muziek. Ik had een met tulpen versierde hoge hoed op, Ine een roze hoedje met een voile: meer niet. Halverwege Achter het Vleeshuis sommeerde de leider van het gezelschap halt te houden. Vervolgens kwam hij op ons toestappen, troonde ons mee naar de eerste rij en promoveerde ons tot het bestuur, waarna we in elke café werden vrijgehouden. Zoiets maak je waarschijnlijk alleen maar in Maastricht mee.
Ik ben ook wel eens in Den Bosch uit geweest. Daar kom je, zodra je wordt ontmaskerd als buitenlander, onherroepelijk terecht in een discussie hoe origineel het Bossche carnaval wel is en welke hekel men heeft aan de Hollanders omdat die het feest massaal zouden versjteren. En naarmate er meer drank is in de man, des te agressiever draagt men deze theorie uit zodat je je op het laatst op slinkse wijze moet onttrekken aan zo'n gezelschap dat je wel eens eventjes zal laten zien hoe het hoort. Dat overkwam me een keertje. Daar heb je ook
| |
| |
bij elk etablissement een uitsmijter. Die halen elke spontaniteit uit het carnaval omdat ze de ‘boonte störrem’ ernstig hinderen in zijn geraas. Ze moesten worden verboden.
Met carnaval is het juist als met de rooms-katholieke kerk. Je hebt het institutionele carnaval, geregeerd door de fine fleur van een stad of dorp en daarmee is het per definitie een behoudend feest. Graag laat ik je je bewondering voor de Maastrichtse carnavalsprins- 1994. Toch is hij zijns ondanks vertegenwoordiger van de institutionelen, die onder meer bepalen welke onderwerpen in een optocht wèl en niet mogen worden uitgebeeld. Het Limburgse carnaval gaf daarvan afgelopen jaar (1994) een aantal schrijnende voorbeelden. Zo mocht de watersnood door de overstroming van de Maas in Limburg geen onderwerp zijn noch de foezelende en corrupte gezagsdragers. Dat zijn ook de mensen die bepalen dat er tijdens de Golfoorlog gèèn en tijdens de veel bloediger oorlog in Bosnië wèl optochten mogen uittrekken. Een inconsistentie waar niemand een touw aan vast kan knopen. Leg je die maatstaven aan van oorlog of geen oorlog, dan begeef je je op een hellend vlak en kun je maar beter het carnaval afschaffen want wanneer is er ergens nu eens geen oorlog? De bekommernis om het leed in de wereld zou schier ondraaglijk worden. Je hebt daarnaast het carnaval van de eenvoudige zielen die inderdaad tijdens het ontwaren van de burgemeester hun nep-scepter voor diens neus heen en weer bewegen, zoals je schrijft.
Ik zou niet neuzelen; blijkbaar ontkom je er niet aan. Nu maar op via de vasten naar het paasfeest. Had je vroe- | |
| |
ger ook een vastentrommeltje met snoep dat je paaszaterdag te twaalf uur zo snel leegslokte dat je er een darmontregeling van kreeg?
Max
|
|