| |
| |
| |
| |
Lieve Max,
Maastricht, 2 januari 1994
Wat een vochtig begin van het nieuwe jaar met al dat hemelwater in de provincie. Het hield vandaag weer niet op. Derhalve was mijn bezoek aan de verlaten berekuil gekruid met treurigheid. Liepen er op andere dagen, en vooral op zondag, ouders met kinderen, zonen of dochters met bejaarde ouder in rolstoel, eenzame wandelaars, vandaag leek die plek van God verlaten. Altijd waren er wel mensen die bij de berekuil op een bankje zaten, juist omdat er zoveel volk was, in de zomer kwam zelfs de ijscoman voorbij, nu was er geen hond te bekennen. De bomen die er omheen staan, waren letterlijk zwart, zo doordrenkt leken ze van de regen. In de toppen zaten wat kraaien onheilspellend lawaai te maken. Alleen de lage groene den die aan het pad staat en waar in de zomer vaak kinderen in en onder spelen, zorgde voor enige verfrissende kleur. Het bereverblijf was van een grote troosteloosheid. Op een van de klimrekken was een bord gespijkerd: ‘De bruine beer Jo is overgeplaatst naar het Berenbos van Ouwehandsdierenpark te Rhenen.’ Waarschijnlijk een analfabeet heeft desondanks een stokbrood op het plateau gegooid. Alles is vies in, op en rond de kuil. Niemand heeft de moeite genomen na zijn vertrek de boel op te ruimen. Het zou mij niet verwonderen als zijn drollen er nog lagen te vergaan. Het bassin waar hij altijd in zwom, ligt vol rottende troep en bladeren. Het
| |
| |
pad er omheen is zo modderig dat ik nauwelijks dichtbij het omringende hekwerk kan komen. De boom die de beren ooit ter vermaak kregen, is kaal en beschimmeld. Heb ik er vaak voor gepleit in brieven aan de gemeente, dat enig groen hun leven zou veraangenamen, nu groeit er tussen de spijlen van het klimrek door vanzelf een vlierboompje. Zes of zeven takjes met in de top groene blaadjes. Hoe zou Jo daar zijn hart aan hebben opgehaald! Ik troost mij er mee dat hij nu een heel bos met boomstronken, takken en bladeren tot zijn beschikking heeft.
Uit de wanden van de kuil groeien varens en andere, mij onbekende, struikjes. Iel en dor. Ooit met veel goede wil en weinig inzicht geplant om ‘het natuurlijke element’ voor de beren te vergroten. In een brief uit 1989 troostte burgemeester Houben me hiermee toen ik weer eens zijn aandacht vroeg voor de miserabele omstandigheden van de Maastrichtse beren. Die planten steken inmiddels zo'n dertig centimeter uit de muur. Twee beren hebben door hun sterven dit paradijselijke gebeuren niet afgewacht. Voor veel Maastrichtenaren is dit desondanks een dierbare plek. Toen Jo in augustus vorig jaar in een kist uit zijn verblijf gehesen werd om naar Rhenen vervoerd te worden, was dat een dramatisch moment. Zo heb ik het, ondanks mijn protesten van vele jaren, ook gevoeld. Er waren mensen die huilden. Toch waren ook velen ervan overtuigd dat het eigenlijk niet langer kon wat daar gebeurde. Het was zo achterhaald en de aanleiding was ook zo ridicuul. Dat wethouders zeventig jaar geleden dachten dat je met de verkoop van jonge beren de gemeente- | |
| |
kas kon spekken, is nu natuurlijk een aardige anekdote, maar daar hebben al die dieren weinig plezier aan beleefd.
Heel ontroerend was het moment toen Jo voor het eerst in Rhenen, na drie weken quarantaine, in het bos werd vrijgelaten. Ik was door de directie van Ouwehands Dierenpark uitgenodigd om daarbij aanwezig te zijn. Onze Maastrichtse beer was volslagen gedenatureerd. Bang als een haas om de ene poot voor de andere te zetten, schuifelde hij vooruit. Hij had zijn leven lang alleen maar op cement gelopen. Na enkele meters ging hij even zitten om uit te rusten en keek hij wat hulpeloos om zich heen. Totdat hij na een half uur ‘gesjravel’ bij het water kwam. Dat was een vertrouwd element voor hem. Hij plonsde erin als een spelend kind en bleef daar wel een kwartier bezig. En de genodigden maar wachten totdat hij verder op verkenningstocht zou gaan. Het was 25 augustus 1993. Enkele maanden later heeft hij zich een hol gegraven waar hij nog steeds zijn winterslaap houdt en dat vind ik wel een geruststellend idee.
De plaats waar het oude bereverblijf heeft gestaan is nog maar moeilijk te traceren. Ik heb ook vandaag weer geprobeerd om dat beeld in mijn herinnering terug te halen. Enkele bomen die er nog zijn hebben mogelijk als achtergrond gediend. Toen ik in de jaren zestig nog in de Tongersestraat woonde, ging ik bijna dagelijks naar de beren. Ik nam roggebrood met honing voor ze mee. Max en Polla (in de volksmond Pol genaamd), die later naar Zwartberg zijn gebracht, hadden toen nog geen jongen. Ze kenden mijn stap. Als ik er aankwam, gingen zij op hun achterste zitten en zwaaiden met hun voorpoten.
| |
| |
Menige toerist heeft mij zo gefotografeerd. Ik had het hun niet geleerd. Op een dag vertoonde Max dat kunstje. Die drie jonge beertjes, die op 4 januari 1968 werden geboren, waren in het begin natuurlijk aandoenlijk maar daarmee is de ellende pas goed begonnen.
Onlangs las ik in de krant dat B en W aan de gemeenteraad hebben voorgesteld om weer dieren in de kuil te huisvesten. De CDA-fractie dacht meer aan een kinderspeelplek. Dat lijkt mij inderdaad beter, want welke dieren zouden in die betonnen bunker wat dierwaardig kunnen leven? Een kip kan er niet eens scharrelen. Jaren geleden liet ik foto's van de kuil zien aan de directeur van de dierentuin in Keulen. Zeehonden, dacht hij. Ik dacht meer aan goudvissen want die kosten niet zoveel in onderhoud. Gebrek aan geld en gebrek aan deskundigheid, daar hebben we die troosteloze lege kuil aan te danken.
Overmorgen wordt beer Jo 26 jaar.
Rosalie
| |
Lieve Rosalie,
Sint-Michielsgestel, 5 januari 1994
Op mooie zondagen gingen we vroeger in Maastricht onder surveillance van vader en moeder wandelen naar de berekuil in het Aldenhofpark; wij kinderen voorop, onze ouders er toezicht-houdend achteraan. Daar zaten Maxwelk een coïncidentie- en Polla. Die sleepten er lui met hun voeten over de grond en de eindeloze verveling was
| |
| |
altijd van hun gezichten af te lezen. Je brief riep bij mij herinneringen op aan de afgelopen zomer toen ik voor de krant weer eens bij de berekuil ging kijken. Max en Polla zijn inmiddels in de dierentuin in het Belgische Zwartberg overleden. Weinig mensen zullen de namen van hun kroost hebben gekend, Jo, Cor en Jacky. Die laatste twee zijn inmiddels ook dood. En daar zat beer Jo, nog als enige van het gezin, eigenlijk een beetje in de weg. Hij knabbelde wat aan een toegeworpen tak en draaide de spaarzame bezoekers zijn dikke kont toe. In het midden van het hoogste plateau stond die volledig afgeknaagde boom waar geen plezier meer aan te beleven viel. Ergens terzijde van de stam lag een enorme bolus. Onder in de kuil, bij de nachthokken, water voor de verfrissing, maar erg fris zag het er niet uit. Er dreven etensresten en andere troep in. Het waren de laatste dagen van de Maastrichtse berekuil, de enige nog in Nederland, en daarmee van een Maastrichtse traditie, die vooral de laatste jaren onder stevige kritiek kwam te staan. Toeristen bekloegen zich over de wijze waarop de beren werden gehouden. Omroepen besteedden er uitzendingen vol beklag aan. De Landelijke Inspectie Dierenbescherming sommeerde de Stichting Dierenpark Maastricht om de berekuil op te ruimen, ‘immers de condities voldeden niet aan de minimaal te stellen eisen.’ Secretaris W. Ramakers van de Stichting Dierenpark die ik sprak, stelde met bedroefde stem vast dat men inderdaad de exploitatie wilde stoppen ‘na een heleboel negatieve kritiek ook door toedoen van de dierenbescherming’, maar dat er voor Jo vooralsnog geen nieuw onderdak was gevonden. (Inmiddels dus is Jo in september 1993 naar het Berenbos van Ouwehands
| |
| |
in Rhenen verhuisd- mp.) De berentraditie in Maastricht dateert van 1920, toen twee wethouders, die op bezoek waren bij het circus Hagenbeck, op het idee kwamen om een paar beren te gaan houden. Dat zou een attractie worden en met de jongen zou men een aardig centje ter spekking van de gemeentekas kunnen verdienen. Vader en moeder, die toen ook al Max en Polla heetten, werden voor 650,- gulden elk van Hagenbeck gekocht. Van het fokken van nieuwe beren ter verkoping is het nadien nooit gekomen. In 1968 kregen Max en Polla drie kleintjes. Dat leverde al meteen problemen op, omdat de vader ze het liefst wilde oppeuzelen, wat hem op een verbanning van twee jaar kwam te staan in een afgescheiden deel van het onderkomen, dat toen nog op maaiveld lag. Mettertijd werd de storm van verontwaardiging over de manier waarop Max en Polla waren gehuisvest sterker. Het klagelijk ‘Ocherm’ (ocharm) van de Maastrichtse bezoekers was soms niet van de lucht. Dat leidde er eind jaren zestig toe dat op initiatief van de Maastrichtse middenstand een nieuw onderkomen, de huidige berekuil, werd gebouwd.
Beren leven het liefst solitair. In groepsverband willen ze nog al eens vervelend tegen elkaar zijn, wat tot gevolg had dat men ze steeds afzonderlijk moest luchten, wat voor de anderen dan gedwongen gevangenschap in de nachtkooien betekende. Adjunct-directeur W. Koedijk van de Landelijke inspectie dierenbescherming: ‘Beren zijn enorme sjouwers, knagers en grote rommelmakers. Daarom werden ze ondergebracht in een betonnen kuil, want daar valt niks aan te vernielen, maar dat houdt te- | |
| |
gelijk in dat ze er hun natuurlijke gedragingen niet kunnen botvieren. Met andere woorden: de huisvesting in Maastricht is en blijft onacceptabel.’
Ethologe mevrouw T. Griede van de Stichting Nationaal Onderzoek Dierentuinen, aan wie een grote kennis van het bereleven wordt toegedicht, werd erbij gehaald nadat de Landelijke inspectie dierenbescherming de Stichting dierenpark Maastricht in april (1992-m.p.) andermaal de wacht had aangezegd, het enig overgebleven exemplaar elders onder te brengen. Wat de conditie van Jo betreft stelde zij vast dat die, na het verscheiden via euthanasie vorig jaar van Jacky, hetzelfde was gebleven en zelfs iets verbeterd scheen te zijn. De huisvesting in Maastricht - en dat wilde secretaris Ramakers van de Stichting Dierenpark wat graag even genoteerd zien - vond Griede ‘niet ideaal, maar wel acceptabel.’ Tegelijk adviseerde Griede for the time being enige maatregelen. Sindsdien smeerde de oppasser van Jo hier en daar wat honing aan de spijlen, verstopte hij het voedsel zodat Jo wat te scharrelen had, gooide hij hem takken toe om aan te knabbelen en werden er in de hem ter beschikking staande zandbak houtsnijdsels gemengd met hetzelfde doel. Zelf in de kooi met Jo wat gaan spelen, achtte hij te gewaagd.
Die beer daar zo te zien rondsukkelen was een weinig verheffend beeld. Maar kijken beren immers niet altijd een beetje droefgeestig? Net zo droefgeestig als hun patroon Ramakers: ‘Of een beer wel of niet lijdt, dat kunnen mensen helemaal niet uitmaken.’
Afgaande op de berichten over zijn verblijf in het Berenbos kunnen we blij zijn dat het beest daar zijn oude
| |
| |
dag mag doorbrengen. Van zijn soortgenoten moet hij niet veel hebben maar hij is wel in winterslaap gegaan, voor het eerst in een echt hol. Al weten we dan niet exact wat hij aan zijn vijfentwintig Maastrichtse jaren heeft overgehouden, zijn gebit heeft er zodanig onder geleden dat de vier hoektanden, die helemaal verrot waren, een wortelkanaalbehandeling moesten ondergaan om kaakontsteking te voorkomen. En dat is toch niet niks.
Tot de vijftiende januari op het feest der feesten als ik mijn zilveren jubileum vier bij NRC Handelsblad.
Max
|
|