| |
| |
| |
| |
Lieve Max,
Maastricht, 3 maart 1994
Wyck zou ouder zijn dan Maastricht. Een vriendin van me hoorde dit van een taxichauffeur. Eerst vond zij Wyck maar een aanhangsel van Maastricht maar zij kijkt er nu met andere ogen tegen aan. Ik moet toegeven dat ik Wyck een tijd lang ook niet al te serieus heb genomen. Het echte leven speelt zich toch af aan deze kant van de Maas, tussen de Servaasbrug en het Henric van Veldekeplein. Volgens die taxichauffeur zijn de Romeinen eerst in Wyck aangekomen en hebben daar een vesting gebouwd. Dat lijkt mij ook logisch. Zo makkelijk als nu zullen ze de Maas wel niet zijn overgestoken.
Vanaf de Maastrichtse oever, is goed te zien hoe het silhouet van Wyck, rechts van het vroegere hotel Maastricht, is veranderd door de bouw van Randwyck. De toren van de Maaspoort staat er nu opvallend eenzaam, dan zie je een hele tijd hopen aarde, bouwketen en bomen, met aan het einde van het fietspad langs de Maas het nieuwe Bonnefantenmuseum van Aldo Rossi. De zilveren koepel als een uitroepteken ernaast. Aan de linkerkant van het hotel, dat nu Holiday Inn heet, is Wyck nog zoals het honderd jaar geleden ook al moet zijn geweest. De bebouwing langs de Maasoever is zo vertrouwd voor me dat ik me niet kan indenken dat er verder ooit iets is veranderd. Het hotel, hoewel de ontwerpers gepoogd
| |
| |
hebben het in het gehele beeld in te passen, is toch een ietwat donkere plek in de rij.
De Rechtstraat doet met renovatie veel moeite om erbij te horen. Verscheidene winkels hebben een exclusieve ‘touch’ maar de typische oudere zaakjes blijven hier vast en zeker nog even. In tegenstelling tot de Maastrichtse binnenstad, wordt er in de Rechtstraat nog echt gewoond. Een van de aardigste panden is gelegen op de hoek met de Wycker Smedenstraat, In de drei Keuninge. Er zijn kort bij elkaar een bescheiden supermarkt, een viswinkel, de schoenmaker en een lijstenmaker. Eigenlijk een beetje gezellig dorps. Boven de ramen van de lijstenmaker is een gevelsteen waarop een flinke dikke kater, die mij wel aanstaat. In 1945 schreef Pierre Kemp daarover: ‘Want wij zullen ons niet een kat wenschen, als de gevelsteen “In dye Catte” op de Rechtstraat no 37 te Wijk ons eene uitbeeldt, wier snor meer lijkt op die van een om den terugtocht van Napoleon uit Rusland treurenden grognard, dan op dat nerveuze sprietenstelsel, dan eene echte en onvervalschte kat nu eenmaal onder de neus siert. En toch.... dat steenen beest daarboven is ons zeer lief.’ Inderdaad, de snor is niet om aan te zien en de tekst onder de kat is jammer genoeg, waarschijnlijk bij verbouwing van de gevel, verdwenen. Zou Kemp ook een kattenliefhebber zijn geweest? Het pand ligt op de hoek van het Kattenstraatje en ik vraag me dan ook af of de straat naar de kat is vernoemd of andersom?
Ken jij het pand nummer 69, ‘In den Gouden Leeuw?’ Het ligt ongeveer in het midden van de Rechtstraat in de
| |
| |
richting Hoogbrugstraat. Hoe vaak ben ik hier voorbij gekomen maar nooit is me dit monumentale pand met grote poort opgevallen. Anno 1704 staat er op de gevel. Het hoekje bij de Waterpoort is wel heel karakteristiek. Het wemelt in die omgeving van historische panden die een mooie verstilde sfeer oproepen alsof ik in een middeleeuws schilderij ben gestapt, vooral naar de Hoogbrugstraat toe. Het uitzicht is hier naar alle kanten zonder meer fraai. Op deze maartse ochtend zitten al mensen op een bankje in de zon nabij de Maas. Door de poort van De Watertoren zie je de Onze Lieve Vrouwebasiliek. Die poort is uit de dertiende eeuw, lees ik, maar werd in 1714 groter gemaakt om het laden en lossen te vergemakkelijken.
Pand 43 in de Hoogbrugstraat, waar lang de Kinderbescherming was gevestigd, heeft voor mij een verrassing. Op een bordje staat te lezen dat het huis ‘Poort van Beusdael’ heet en in de eerste helft van de 16de eeuw door de heer van Beusdael werd opgericht. In 1690 werd de voorgevel vernieuwd in hardsteen door de koopman Michiel Peerboom. Als jong meisje heb ik me beziggehouden met de geschiedenis van Epen waarbij natuurlijk ook kasteel Beusdael betrokken was. Nooit geweten dat er nog een verbinding naar dit Wycker huis lag. Heel opvallend heb ik in deze straat altijd nummer 37, het voormalige hospitaal, gevonden: In Sint Gillis uit 1762. Het is nu roodbruin geschilderd. Er tegenover liggen panden uit 1746 en 1786. Het is in deze buurt een en al geschiedenis, net zoals in de Stokstraat, teveel om allemaal te vermelden. Dit moet wandelend genoten worden. Ver- | |
| |
derop ligt In den Keersseboom uit 1752. Ook al zo'n schitterend pand met in het midden een grote eiken poort waar je zo de koets met paarden nog doorheen ziet rijden.
Waar vroeger de villa stond van ‘t febrik’, is nu een weg geasfalteerd die aansluiting op de nieuwe Céramique-buurt moet geven. Vanuit dit punt heb ik een mooi uitzicht op de Wilhelminasingel met statige panden en bomen. Zo ook de Alexander Battalaan waar de dichter Wiel Kusters en de pianiste Tonie Ehlen wonen. Ik raak niet uitgekeken en - geroken op alle eeuwen die zich hier manifesteren.
De Wyckerbrugstraat is veel minder karakteristiek omdat er teveel in de gevels is gerommeld met moderne puien. Een uitzondering is het voormalige pand van De Gruyter, waar nu een ultramoderne keukenbouwer zit. De voorkant doet denken aan een kerk of kapel met z'n gevelhoge glas-in-loodramen. Het is allemaal meer een kwestie van sfeer, van het juiste zonlicht misschien. Neem nou de Bourgognestraat. Geen opvallend lelijke panden maar misschien net te donker of te smal om gezellig en echt mooi te zijn. Je bent vast en zeker wel eens door de Lage Barakken gelopen, terzijde van de bioscoop. Is je nooit opgevallen hoe lelijk die straat is? En zo ook de Turennestraat, waar de dichter Pierre Kemp tot aan zijn dood heeft gewoond. Hoe heeft hij in zo'n sombere omgeving zijn gedichten kunnen schrijven? De huizen kijken alsof er nooit een straaltje zon naar binnen valt. Voor het eerst in mijn leven fiets ik door de Lyonnetstraat met
| |
| |
het uitzicht op een zeer hoge grijze muur van het in aanbouw zijnde bioscoopcomplex. Ik waan mij in het vroegere Oost-Berlijn. En wat dacht je van het Sterreplein? Dat maakt ook al zo'n saaie en kleurloze indruk hoewel de zon er vandaag weelderig op schijnt. Het zou heel wat aangenamer kunnen zijn als de gemeente hier maar wat meer aan versiering deed. Een mooie boom in het midden of een beeld. Nu is er een hobbelig en lelijk grasveldje met een ijzeren hekwerk er omheen. Nee, aan de huizen ligt het hier niet.
Hiermee is wat mij betreft onze briefwisseling ten einde. We hebben veel woorden nodig gehad om een fractie van Maastricht te beschrijven. Hebben we niet tientallen interessante plekken over het hoofd gezien? Doen we de stad niet tekort? Maastricht is toch als een vrouw die de ene dag mèt en de volgende dag zònder rouge de straat op gaat. In de zeventiger jaren schreef Theo Dols in het liedje Mestreech al;
Diech höbs dee zwier, dat savoir-vivre
Höbs altied gelache um de preke van de
veur diech is 't altied bal
't leve ein groet karnaval
| |
| |
Je hebt die zwier, dat savoir-vivre
Hebt altijd gelachen om de preken
Op het Vrijthof paraderen
om daarna te gaan dineren,
voor jou is het altijd bal
't leven een groot carnaval.
Ik kan me wel vinden in die woorden van Dols. Misschien is het jaloezie van ‘de boer van buiten’, die ik voor de Maastrichtenaar ben en Theo Dols als Sittardenaar toch ook, dat ik dit lied uit de grond van mijn hart kan zingen. Wij in Epen hebben de natuur, de rust, de heuvels, maar Maastricht heeft het zelfbewuste van ‘weet je wel tegen wie je spreekt?’ Dat vergroot de afstand voor wie er niet echt bij hoort. Heel wat mensen lopen hier, vooral in verenigingsverband, naast hun schoenen. Ik noem mij nooit Maastrichtenaar. In deze stad kan ik niet eens terecht met mijn dialect terwijl Epen hemelsbreed nog geen 20 kilometer hier vandaan ligt. Ik vind dat vaak ergerlijk en getuigend van hoogmoed en bekrompenheid. Maar desondanks kan ik niet verhelen dat ik van deze stad houd en er graag woon, vooral als ‘Vrouwe Maastricht’, zwaar geparfumeerd, met hoed op en gehaakte handschoenen aan, weer gaat paraderen op het Vrijthof.
Rosalie
| |
| |
| |
Lieve Rosalie,
Sint-Michielsgestel, 9 maart 1994
Ik voelde me in de loop van onze correspondentie wel eens een beetje schuldig omdat jij te voet of op de fiets al die delen van Maastricht af moest, terwijl ik niet meer hoefde te doen dan het edele ros van mijn herinneringen te bestijgen dat altijd klaar staat en waarvoor je koude noch natheid hoeft te trotseren.
Wyck, Wiek, Wieker Luij, zoals ze zichzelf met zekere trots noemen. Laat ik beginnen met je te zeggen dat het me goed doet dat je dit stadsdeel door je escapades bent gaan beschouwen als de verborgen parel van Maastricht. Laat ik vervolgens opmerken dat het ten zeerste arbitrair is of de Romeinen eerst Wyck en toen pas wat nu Maastricht is leerden kennen. Op taxichauffeurs moet je namelijk altijd maar ook nooit afgaan: ze hebben altijd gelijk maar ook ongelijk. In het boek ‘Kint geer eur eige stad?’ van Edm. Jaspar (het wordt toch echt tijd dat je je dat eens aanschaft) wordt uitdrukkelijk gesproken van Romeinen die uit het Westen en het Zuiden kwamen en ‘die hunne weeg veurtzatte aon d'n euverkant vaan de Maos in de riechting Kölle’. (pag. 8).
De Wieker Luij hebben zich altijd een beetje los van Maastricht gevoeld. Vroeger werden ze de Worteleboere genoemd omdat Wyck grensde aan het platteland van Heer en Heugem en Maastrichtenaren zijn er wat goed in om iedereen die niet van Maastricht aan de ‘goede kant’ van de Maas komt te betitelen als boeren. Daaruit spreekt een zekere suprematie en arrogantie. Toen een Maastrichts stadsjuffertje op bezoek in Heugem eens zoiets liet vallen als ‘stomme boeren’, werd haar te verstaan
| |
| |
gegeven: ‘Als de boeren niet bestonden was je allang in het pieringen (wormen)land geweest’. Jij bent, komend uit Epen, zelfs een enorme boerin, maar mij zal je daar niet over horen. Dat vind ik een kwalijk trekje van sommige ras-Maastrichtenaren: die enorme zelfgenoegzaamheid, dat navelstaren alsof Maastricht het centrum van de kosmos is.
Spreek me van Wyck en een reservoir van herinneringen breekt open. Ik werd er 56 jaar geleden geboren in de Wilheminasingel 102. Ik ben er bij de Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis - die zelf zo onbevlekt niet waren - in de Lage Barakken op school gegaan. Tussen die broeders zat tijdens mijn schooljaren een ware sadist die je sloeg waar hij je maar raken kon: geloof me of niet, soms heb ik daar nog nachtmerries van. De school is afgebroken en heeft plaatsgemaakt voor moderne appartementen. Naast de school was een ijswinkeltje annex frituur waar een zekere Theij de scepter zwaaide. Die spuugde altijd even in het vet om te kijken of het heet genoeg was. Je kon er voor een cent een iestuutsje (ijsje) kopen en als je maar lang genoeg zanikte deed hij er nog een lik bovenop.
Ik diende er in de Martinuskerk de H. Mis, soms ook bij de zusters in de Maartenspoort, waar je na afloop koffie kreeg en boterhammen met peperkoek en waar het in de kapel altijd zo benauwd was dat ik er een paar keer van mijn stokje ben gegaan. Ik ging er met de priester en gewapend met een belletje en een lantaarn met Ons Heer door de straten op weg naar zieke mensen en al wie je passeerde zeeg in eerbied op de knieën neer. Ik zong
| |
| |
in de Martinus in het zangkoor. Ik hielp er kapelaan Kluytmans, over wie ik al eerder schreef. De kapelaan woonde in het door jou genoemde huis In den gouden Leeuw. Dat huis stond via de tuin in verbinding met het Gerarduskerkje, dat werd beschouwd als een hulpkerk van de Sint-Martinuskerk, speciaal bedoeld voor de armen. Later was ik in Wyck lid van de jongerenconferentie van de Sint Vincentiusvereniging en bezocht ik op de plaats waar nu het prestigieuze hotel Maastricht staat in de woonkazerne boven een kruidenierswinkel het echtpaar N. dat in nooddruftige omstandigheden verkeerde. Daar hielp ik, zoals elders in het arme deel van Wyck, met behangen en schilderen.
We maakten er als middelbare schooljongens in de brouwerij van De Ridder op 't Oovere (de Oeverwal) horrorfilms, want een van de Van Aubels was een vriend van mijn broer en van mij en soms draaiden we de letter ‘l’ van Ridder Pils van de lichtreclame boven het gebouw uit. Op 't Oovere woonde ook de al eerder door mij aangehaalde noonk Fons van Hees. Dat was voor mij de verpersoonlijking van de Wieker Luij: geestig en ad rem.
Inderdaad heeft de Rechtstraat iets dorps. Vroeger was dat nog veel meer zo. Je had er de viswinkel van Martveld en de groentewinkel van de weduwe Widdershoven en de schoenmaker Balmakers. Verder in het andere deel naar de Martinuskerk toe de slagerij van Wevers. Ik geloof dat er in die dagen in dat korte stukje straat wel vier slagerijen waren. Nu zijn het er nog twee. Ik denk dat de Rechtstraat en de Hoogbrugstraat door het gereedkomen van het plan-Céramique straks bloeiende winkelstraten
| |
| |
zullen worden omdat dan ‘de loop’ erin komt. Ik hoop dat de neringdoenden het zo lang zullen uithouden.
Tegenover de kerk ligt nog altijd de parochiebibliotheek, ik geloof een van de weinige in het land die de beeldenstorm van de secularisatie doorstond. Een tante van me - al diep in de tachtig maar zo vitaal als een jonge meid - is er de bezielende leider van. Verderop in de Rechtstraat, de kant van de Hoogbrugstraat op, had je ook een bibliotheek, maar daar werden ‘slechte’ boeken uitgeleend en daar behoorde je als fatsoenlijk katholiek dus niet te komen.
In de Hoogbrugstraat boven het buurthuis, dat naar ik zo pas hoorde definitief is gesloten, woonden Sjaak Vermeulen en zijn vrouw Sjana. Sjaak werd wel ‘D'n hèllige drekmaan’ (de heilige vuilnisman) genoemd omdat hij zeer godvruchtig was en op zijn manier goede werken deed in het arme kwartier. Tegen een van de gegoede burgers van de Alexander Battalaan waar Sjana poetswerk deed, moet hij eens hebben gezegd: ‘Geer höb vaan de blom vaan Wiek 'ne sjotelsplak gemaak’. (U heeft van de bloem van Wyck een vaatdoek gemaakt). Verder had je in de Hoogbrugstraat natuurlijk de ingang van de Céramique waar ik je al eerder over schreef.
De Lage Barakken is inderdaad altijd een saaie straat geweest. Aan de kant van de Wilhelminasingel lagen geen huizen; daar lagen de achteruitgangen van de statige herenhuizen aan de Singel. Daar liep de scheiding tussen rijk en arm. Daar had je onder meer een haringinleggerij die vooral in de zomer gruwelijk stonk. Ik loop nu nog wel eens met een nostalgisch gemoed uitgerekend door dat deel van de Lage Barakken omdat het iets heel triests
| |
| |
en tegelijkertijd zoiets heel kenmerkends heeft voor dit deel van de stad. Je had er ook nog een hoedenfabriek (of waren het hoedenbanden?) van Dassen.
De Wilhelminasingel heeft veel aan schoonheid ingeboet door al die auto's die er staan geparkeerd en door al die kantoren die er zijn gekomen. Hetzelfde geldt voor de Battalaan, waar ik ook nog een aantal jaren heb gewoond toen mijn ouders daar het huis van mijn grootouders hadden gekocht. Het huis in de Wilhelminasingel waarin de Sicherheits Dienst was gevestigd kan ik me nog terdege herinneren omdat mijn vader er een tijdje gevangen heeft gezeten en we hem als kinderen een keertje mochten bezoeken.
De omgeving van het Sterreplein/Lyonnetstraat was altijd wat vergeten en teruggetrokken. Maar nergens kon je zo de sfeer proeven als op een zomerse zondagochtend de kerk uit was en dat deel van Wyck er zo verstild bij lag. Uit sommige huizen kwam een wat muffe reuk, die hangt me nog in mijn neus, maar omschrijf een reuk nu eens.
En wat tenslotte het nieuwe Bonnefantenmuseum van de Italiaanse architect Aldo Rossi in het Céramique-kwartier betreft: dat was voor mij eerst even wennen. Het staat er nu wat plompverloren bij. Straks zal het ongetwijfeld beter ogen als het is ingepast in de rest van de bebouwing.
Lieve Rosalie, het is nu uit. Ook ik neem met zekere weemoed afscheid van onze correspondentie. Ik heb een beetje gezwolgen in de herinneringen, waar ik des te meer van geniet naarmate ik ouder word. Ik stel vast dat
| |
| |
Maastricht niet meer die schone en veilige stad is van een paar jaar geleden en dat ook daar de verloedering heeft toegeslagen. Dat stemt me redelijk droef. Ik had tot voor kort in ieder geval nog één herinnering die ik meende te kunnen koesteren. Van de andere kant ben ik blij dat ze uit haar winterslaap ontwaakt is. Blijft dat ik mijn geboortestad een heerlijke stad vind om er zo nu en dan terug te keren. Dat moet zo blijven: Maastricht moet een feest blijven en feesten doe je ook niet alle dagen van het jaar.
De allerhartelijkste groeten.
Max
|
|