| |
| |
| |
| |
Lieve Max,
Maastricht, 28 juni 1993
Wolder, je hebt er zelf gewoond. Ik weet niet of er ten opzichte van de jaren zestig veel veranderd is. De verdraagzaamheid tussen de twee grote muziekkorpsen is gegroeid, dat weet ik zeker. (Harmonie Wilhelmina, waar veelal de arbeiders lid van zijn, worden de ‘Blauwen’ genoemd. In Harmonie Petrus en Paulus, of Pie en Pau, zitten voornamelijk agrariërs. Ze noemen zich ‘de Groenen’. Of die klassescheiding nu ook nog zo strikt opgaat zou ik niet durven zeggen.) Toen ik me hier in 1969 vestigde, gingen groen en blauw nauwelijks met elkaar om. Men bezocht niet elkaars cafés. Nu is vooral de muzikale rivaliteit hoog. Over enkele dagen begint het Wereld Muziek Concours in Kerkrade. Dat is een aanleiding om de spanning weer wat op te laten lopen. Vier jaar geleden werden er zelfs radio-uitzendingen van Omroep Limburg aan gewijd waardoor de tegenstellingen kunstmatig werden aangewakkerd. Fraai vond ik dat niet.
Afgelopen weekend hebben de Groenen alweer een jubileum gevierd en we hebben het geweten. Vier dagen lang een vreselijk lawaai in het dorp van orkesten die geen van alle zonder grote geluidsboxen kunnen spelen. Met heimwee heb ik terug gedacht aan de weidefeesten in het Mergelland als ik daar danste met de boerenjongens. Gewoon een accordeon met drumstel ernaast en dat gaf zo weinig geluid dat je er ook nog een aardig ge- | |
| |
sprek bij kon voeren. Maar nu was de muziek van de Janse Bagge Band voelbaar tot op de slaapkamer. Eerder op de avond trilde het gazon zelfs onder mijn voeten. En o hedendaagse zegeningen, het ging door tot ver na middernacht. Trillend van woede heb ik om tien over half een de politie gebeld waar een nuchtere juffrouw zei ‘dat er aan gewerkt werd’. Voor mijn verontwaardiging was geen enkele ruimte. Ik moest kwaad en vol spijt over mijn jaarlijkse financiële steun aan deze vereniging de nacht door. Een dag later ben ik op hoge poten naar de tent gestapt waar voorbereidingen werden getroffen voor een nieuwe aanval op mijn tolerantie. Het hoofd van een luisterende ‘Groene’ ging meelevend en begrijpend op en neer terwijl mijn stem almaar hoger en mijn bewegingen geagiteerder werden. Hij bood mij een gratis kaartje aan voor het optreden van Benny Nijman op zaterdagavond. Ik heb voor de eer bedankt.
Het verwondert mij telkens hoe dorps Wolder nog is terwijl de annexatie bij Maastricht al rond 1920 heeft plaatsgevonden. Onlangs werd de nieuwe pastoor ‘ingehaald’. Hij liep met de burgemeester voorop in een stoet, herdersschopje in zijn hand, familie, kerkbestuur en verenigingen er achteraan. Precies zo heb ik het gezien op een film uit 1936 toen in Epen een pastoor was benoemd. De jaarlijkse processie geeft mij ook zo'n gevoel van niet ouder te zijn geworden. Het grote huisaltaar op de Tongerseweg, kinderen die pas de eerste communie hebben gedaan mogen weer hun witte jurkje aantrekken, het zangkoor, de misdienaars met zwaaiende wierookvaten en de pastoor met het Allerheiligste onder een gouden baldakijn. De twee grote harmonieën maken van de gele- | |
| |
genheid gebruik om alles uit de kast te halen. Moet je Koen, de tamboermaître van de ‘Blauwen’ zien. Alsof hij dansend voor de troep uit loopt, zwaaiend met zijn armen en stok. Koen, met een grote snor, is de postbode van Wolder maar ook de commandant van de ‘stadssjötteriij’. Bij de ‘groene’ gaat het bestuur heel deftig in zwarte frak. Het ene jaar mag ‘Wilhelmina’ voorop lopen en het volgende jaar ‘Pie en Pau’, respectievelijk de ‘Blauwen’ en de ‘Groenen’. En zo is dat ook, ooit door een pastoor, voor de carnavalsoptocht geregeld, om onnodig krakeel te voorkomen. Er zijn namelijk ook twee raden van elf en dus ook twee prinsen.
Ik heb zo'n vermoeden dat er in Wolder weinig naar de tv wordt gekeken. Daar hebben de mensen geen tijd voor want het verenigingsleven is intensief. Uit die muziekkorpsen zijn diverse kleinere verenigingen ontstaan want als resultaat van een honderdjarige vete is hier alles dubbel. Zo is vrijwel ieder gezin betrokken bij de muziek. Er zijn wel zes voetbalclubs in deze kleine gemeenschap. Er is duivensport (mij een doorn in het oog), er zijn kaartclubs, spaarclubs en comités rond het kerkelijk leven. Aan de Tongerseweg is zelfs nog een nonnenklooster intact. Daar repeteert iedere woensdagavond het kerkelijk zangkoor waar uiteraard maar één van is. Ik ben er ooit nog drie jaar lid van geweest. Bijna iedere zondag ter kerke en vooral bij begrafenissen en huwelijken aanwezig zijn.
De Lammergierstraat, waar ik woon, heeft een merkwaardige benaming. Weinig mensen hebben ooit van die vogel gehoord. In de bijbel wordt hij beschreven als een onrein dier. Hoe komt zo'n naam hier terecht? Ik dacht
| |
| |
aan een gier die lammetjes steelt maar misschien is er nog een andere verklaring: de gier van lammeren. De straat moet oorspronkelijk een holle weg zijn geweest want de huizen staan bijna allemaal vier of vijf meter hoger. Het is niet onmogelijk dat aan de ingang van de straat een schapenhoeder heeft gewoond. Op een oude akte van mijn huis staat nog ‘Lemme gierstraat’. Omdat de huizen boven op de berm staan, zijn vooral de laatste tien jaren, ingegeven door een smakeloze tuincultuur, nogal wat bakstenen muren geknutseld waar dan bloemen op geplant zijn. Tot enkele weken geleden waren er nog twee prachtige oude verweerde mergelmuren over. Zo passend bij deze streek. Ik kon wel huilen toen er weer een verdween onder zo'n bakstenen monster. Protesteren heeft niet veel zin, die eenvormigheid vindt men kennelijk mooier. Bij gelegenheid zullen we die ene overgebleven muur bekijken. Er groeien allerlei planten en bloemen uit voegen en scheuren.
Ik heb eigenlijk nooit veel bijzonders gemerkt van de ligging van het dorp zo kort bij de grens. In Epen was de kleine smokkel zoiets als een sport. Ik denk dat vrijwel iedereen daaraan meedeed. Het was een kat-en muisspel met de douane. De grens loopt hier in het midden van de Diependaalseweg. De Nederlanders kunnen bij de Belgen het eten op tafel zien staan. Dat moet toch tot smokkel hebben geleid. Het grenskantoor dat er al tijden staat is nu leeg. ‘Geen ex-gedetineerden in Wolder’, heeft iemand op het raam geplakt. Een herinnering aan het Wolderse verzet tegen de komst van deze groepering. Een zitting in het gemeenschapshuis kon kennelijk de bezwaren niet wegnemen.
| |
| |
Toen jullie hier nog woonden waren er nog veel boeren die hun grond hadden in Daalhof en aan de tegenwoordige Goudkust. Nu is ongeveer alles wel onteigend en wordt er goed gerentenierd. Aan de zuidkant is een nieuwe wijk gekomen met uitzicht op België waar uiteraard vooral mensen van buiten het dorp wonen. Ondanks de uitbreidingen heeft Wolder zijn dorps karakter behouden. Eén traditie bestaat niet meer: het verbranden van de kermis op dinsdagavond. Ik heb vaak meegemaakt dat jongeren brandbaar materiaal verzamelden om het op de Tongerseweg tegen middernacht in brand te steken. Altijd moesten de politie en de brandweer uitrukken, want het werd wel op drie plaatsen tegelijk aangestoken. Heel gevaarlijk voor het verkeer. De dag erna was de schade aan het asfalt goed zichtbaar. Een wethouder heeft me verteld dat de herstelwerkzaamheden neerkwamen op 20.000 gulden per kermis. En dat dus twee keer per jaar. ‘Daders’ werden nooit gevonden. Zowel de vorige pastoor als de wethouder hebben nog geprobeerd om het kermis verbranden op het kerkplein te organiseren maar dat is niet gelukt. Dat was niet spannend genoeg. Ik geloof niet dat we er rouwig om moeten zijn dat die traditie ten einde is.
Rosalie
| |
Lieve Rosalie,
Sint-Michielsgestel, 6 maart 1993
Wolder; dat wordt ongetwijfeld een van de langste brieven. Ine, ik en onze drie kinderen hebben drie jaar ge- | |
| |
woond op Wolder zoals ze daar zeggen. We gingen er weg in het jaar (1969) dat jij er blijkens je brief bent komen wonen. Om kort te gaan: het was de mooiste tijd van ons leven. We woonden aan het Vossenvoetpad 5, tegenover de familie Von Pey die er nog altijd woont. Onze zoon Max, toen een jaar of 3, had een bijzondere relatie met Marjoke von Pey die even oud was en schattige blonde krulletjes had. Bij het krieken van de dag - één keer zelfs middenin de nacht - stond Marjoke met haar snuitje achter het raampje van de voordeur naar ons huis te kijken of ze Maxje niet zag. Er is verder overigens geen bestendige relatie uit gegroeid.
In de straat woonden aan de ene kant de mensen, zoals wij, die een moderner huis hadden dan de mensen aan de overkant, maar zo modern waren ze ook weer niet want lange tijd hebben we ons van een beerput moeten bedienen. Dat onze huizen mooier waren vonden die mensen aan de overkant tenminste zelf, want al was de buurtgeest zeer goed, toch was er sprake van een zekere scheiding tussen allochtonen en autochtonen. Dat verhinderde niet dat de onderlinge hulp enorm groot was. Als Ine wel eens ziek was en geen eten kon koken dan kwam Agnes von Pey tussen de middag de straat oversteken met een dienblad vol warm eten. Met de familie hebben we 25 jaar na datum nog altijd een hartelijke relatie.
Vanuit de achtertuin hadden we een vrij uitzicht over Maastricht, want de nieuwbouw was er toen nog niet. Aan de Oude Wolderweg grensden de velden met de gewassen; daar rook het altijd naar prei en uien. Aan de
| |
| |
overkant kon men de Campagne zien liggen en verderop het Jekerdal inkijken. Aan de Oude Wolderweg woonde ook de melkboer die nog met kar en paard de melk aan huis bracht. Eens in de week kwam er de marskramer Kemmerling met zijn kar getrokken door een ponypaardje zijn waren aanbieden. We hebben van hem tegen een schappelijk prijsje een Saksisch servies gekocht dat nog altijd in ons bezit is.
Door het Vossenvoetpad trok ook de jaarlijkse processie met, zoals je terecht opmerkt, de ene keer ‘de Greune’ en de andere keer ‘de Blauwe’ harmonie voorop. De kunstenaar Felix van de Beek, die nog altijd aan de Tongerseweg woont, versierde dan de straat waarop een kleurrijk zaagseltapijt werd ‘uitgerold’. Eens maakte hij met kleurkrijt het ‘Lam Gods’ maar in plaats van vier gaf hij het vijf poten zodat het het schaap met de vijf poten werd, destijds een populair tv-programma. Niemand die het in de gaten had.
Aan het einde van het ‘Vossepaad’ zoals de Woldernaren zeiden werd het rustaltaar voor ‘Ons Heer’ opgericht. Dat altaar werd door het jaar heen opgeslagen in een boerderij die achter ons huis aan de Tongerseweg grensde. Daar woonde eerst een ordentelijke familie. De man werkte als uitvoerder in de bouw. Ze hadden een dochtertje dat Daniëlle heette en dat een kleine dondersteen was en deswege door haar moeder werd aangeduid met nondesjuuse toej. Na de familie werd de boerderij het onderkomen voor hippie-achtige types. Die hadden het rustaltaar kennelijk als bar gebruikt en het in kakelbonte
| |
| |
kleuren beschilderd, dus toen het andermaal voor de processie moest worden opgesteld stond daar een schreeuwend geheel wat overigens de devotie en zeker ook de pret niet kon drukken.
Met ‘de Greune’ heb ik eens een keer een flinke aanvaring gehad. Ze waren op concours geweest en hadden daar in de hoogste afdeling het hoogste aantal punten gehaald. Die avond verschenen er op het wegdek van de Tongerseweg wonderlijke (gekalkte) rekensommetjes, waarschijnlijk daar aangebracht door adepten van ‘de Blauwe’. Het rekensommetje suggereerde dat ‘de Greune’ zich hadden bediend van gastmuzikanten. Ik berichtte daarover in De Nieuwe Limburger. De dag erop meldde zich daar iemand aan het loket: het was een bestuurslid van ‘de Greune’ die me uit woede ongeveer door het loket heentrok. Naar aanleiding van de publikatie zegde zowat de helft van de Woldernaren behorende tot het kamp van ‘de Greune’ hun abonnement op en schakelde over op het Limburgs Dagblad. Thuis werd ik door anonimi opgebeld met dreigementen. Ine ging 's nachts, als ik dienst had op de krant, gewapend met de paraplu naar bed. En ik lette bij het naderen van de oprit van ons huis (per bromfiets, merk Kapitän Mobilette) extra op de struiken om te kijken of zich daarachter iemand met kwade bedoelingen ophield.
Op de krant waren de rapen behoorlijk gaar. De weglopers moesten weer terug gewonnen worden. Laf als ik toen - en nu nog - was heb ik een verzoenend en een Wolder verheffend artikel geschreven waarbij ik mijnheer pastoor Hennekens uitvoerig aan het woord liet. Die trad naast zieleherder ook op als burgemeester van Wolder.
| |
| |
Hij was trouwens familie van de Els Bitter uit Beek. Deze pastoor was er alles aan gelegen om de populatie op de twee lagere scholen - een voor meisjes, een voor jongens - op peil te houden. Daarvoor liep hij het stadhuis plat voor nieuwe woningen. Toen hij ons huis kwam inzegenen, wat in die dagen nog gebruikelijk was, besprenkelde hij de echtelijke sponde rijkelijk met wijwater en ziet: negen maanden later was ons derde kind er.
We gingen toen nog wel naar de kerk, zij het dat het heilig vuur al danig begon te doven. Je ging door de holle weg die Winterslag heette en waarvan een deel in stand is gehouden. Langs die holle weg woonden in die dagen nog een paar ongetrouwde zussen met een ongetrouwde broer. Een van de vrouwen was altijd bezig met iets uit te kloppen als we langs kwamen. Zo ontstonden er gesprekken. Ze waren niet weinig nieuwsgierig. Om dat te bevredigen nodigden we ze bij ons thuis uit en vertelden ze precies hoeveel huur we betaalden en wat de aankleding van ons huis had gekost. Vooral verbazing wekte het bij de autochtonen als je klusjes rond en aan je huis door vaklui liet doen; dat behoorde je zelf te doen, zo niet dan was je maar een huisvader van niks. We schakelden bij voorkeur mensen uit Wolder in.
Nog goed kan ik me de huwelijken en communiefeesten herinneren die in onze straat plaats vonden. Dan ging je van huis naar huis en pas tegen de avond keerde je in licht benevelde toestand weer huiswaarts. Na het huwelijk van een dochter van onze overbuur Willems kwamen op een middag er na - zoals kennelijk te doen gebruikelijk - de vrouwen van de straat bij elkaar om over
| |
| |
de feestelijkheden na te praten; dat was een aangelegenheid waarbij mannen taboe waren. Met een andere overbuurman heb ik me toen als vrouw verkleed en aldus zijn we het dameskransje binnengedrongen waar we ons buitenissig te goed deden aan alcoholische dranken.
Toen Ine in gezegende staat was van onze jongste dochter en op medisch advies in een ziekenhuis diende te bevallen, hebben we een paar keer een merkwaardige kaarsenbranderij meegemaakt. Het was gebruikelijk dat als een vrouw was uitgeteld de bewoners in de straat achter de ramen kaarsen opstaken. Als de kaars op was, was het kindje geboren. Een paar keer hebben we - ongewild - de straatbewoners in verlegenheid gebracht als we even het huis uitgingen om een frietje te halen of iets dergelijks. Dan gingen de kaarsen aan omdat men dacht dat het zover was, maar als we terugkwamen werden ze schielijk weer uitgeblazen.
Wolder, jij parel aan de kroon van Maastricht; jij hebt ons de mooiste tijd bezorgd van ons leven en bij jullie, Woldernaren, hebben we ons bijzonder op ons gemak gevoeld. Als je je maar niet te hooghartig gedroeg dan waren jullie bereid jullie gastvrije harten te openen en dan sloot je met jullie vriendschappen voor het leven. Toen we in 1969 het dorp verlieten, hebben we in elk huis van de straat koffie met vlaai gekregen. Toen de verhuiswagen de Tongerseweg opdraaide, stonden de straatbewoners ons nog lang na te wuiven. Er is toen menig traantje weggepinkt.
Groet Max
|
|