Hij heeft een pik op iemand. |
Hij doet een torn op hem. |
Elk regeert in zijne maand. |
Hij hakt met een groote bijl. |
Gedreigde lieden leven 't langst. |
Goed rond, goed Zeeuwsch. |
Het bloed kruipt daar 't niet gaan kan. |
Men legt hem het vuur aan de scheenen. |
Heusje komt om zijn beusje. |
Hij smeert hem honing om den mond. |
Hij domineert als Bouwens geest. |
Hij draait het spel op den duim. |
Hij haalt het hembd over den rok. |
Hij heeft dat op zijn lappen gekregen. |
Hij heeft de grendels door gegeten. |
Hij heeft de hoogte. |
Hij heeft den duim in de hand. |
Hij heeft de oudste brieven. |
Hij heeft een slipper gekregen. |
Zij heeft hem onder de sim. |
Hij heeft het graauw op zijn hand. |