| |
| |
| |
Derde Register. Donkere spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, meerendeels opgehelderd.
|
Bladz. |
Alle dagen een draadje, is een hemdsmouw in 't jaar |
6 |
[Alle] gelijkenissen gaan mank |
27 |
Als de Abt de teerlingen geeft, dan mogen de Monniken wel dobbelen |
6 |
[Als] Paschen komt op een Zondag, is elk een kind van zijn eigen vader |
2 |
[Als] 't regent en de zon schijnt, dan is het kermis in de hel |
7 |
Dat is een huis uit de breeveertien gebouwd |
33 |
[Dat is een] Ronzebons. Van waar die naam? |
25 |
[Dat is een] stukje van ALBRECHT DURER |
2 |
[Dat] past als een tang op een varken |
19 |
[Dat] zijn dukdalven, voor: palen of liever paalhoofden |
26 |
| |
| |
De blijden gaan vooraan |
32 |
[De] gekken vragen naar de klok; maar de wijzen weten hun tijd |
21 |
[De] jongste schepen vellen het vonnis |
31 |
[De] maan schijnt in het water |
18 |
[De] Westkappelsche Engel rijdt |
30 |
[De] zee zoekt vijgen |
16 |
Die de dante trouwt om de wante, verliest de dante en houdt de wante |
2 |
Een groene Kersmis maakt een witte Paschen |
4 |
[Een] kleine put in de aarde, een groote ruimte in huis |
32 |
[Een] oogenblik staans verlet, veel gewonnen |
17 |
Er loopt iemand over mijn graf: als men over zijn ligchaam grilt |
16 |
[Er] zijn pannen op het dak, voor; men wordt beluisterd |
12 |
Helder op, Machieltje! |
29 |
Het gaat daar schotsch toe |
24 |
[Het] is een arme, onnoozele hals |
17 |
[Het is een] gravelle |
18 |
[Het is een] klikspaan, voor: een verklikker |
28 |
[Het is een] omgekeerde Arminiaan, van een opengespouwene, gestoofde baars gebruikt |
16 |
[Het is een] verachte fakkel |
16 |
[Het is een] winterkoning, voor: iemand die ’s winters ziekelijk is |
12 |
[Het is een] zielverkooper, voor: ronselaar |
25 |
[Het is] kliekjesdag, voor: dag waarop de overgeschotene spijs gebruikt wordt |
24 |
[Het is] uit het Evangelie van den spinrok |
11 |
| |
| |
|
Bladz. |
Het ontbreekt mij aan PILLIPPUS Quartus, voor: geld |
15 |
[Het] zijn Heeren van zes weken |
11 |
[Het zijn] zieltjes van potaarde |
21 |
Hij bakt kleine broodjes |
24 |
[Hij] bleef met het mes in den buik, zitten |
28 |
[Hij] doet een bedelaars gebed, voor: hij telt geld |
21 |
[Hij doet] gist in zijn schoenen |
30 |
[Hij] draait hem een rad voor de oogen, voor: hij misleidt hem |
28 |
[Hij] gaat naar Palermo |
30 |
[Hij] geeft hem het heilige kruis achterna |
32 |
[Hij] heeft dubbel en dwars genoeg gehad |
32 |
[Hij] een stuk van een oud net gegeten |
8 |
[Hij heeft] Dirk aan 't oor geslagen |
7 |
[Hij] houd den gek in den mouw |
8 |
[Hij] is een rijke fokker |
[8] |
[Hij is] er mede verlegen als ANNA met haar moêrs (moeders) ziel |
8 |
[Hij is] gedropen, voor: bij onderzoek onbekwaam gekeurd |
15 |
[Hij is] morsdood |
17 |
[Hij is] zoo harig als elft in de Mei |
4 |
[Hij is zoo] fijn, als gemalen poppenst…t |
18 |
[Hij is zoo] stout, als of hij nog een lijf in de kist had |
4 |
[Hij] kan ook wel Duitsch |
9 |
[Hij] krijgt van de taart, voor: hij wordt beknord |
19 |
[Hij] loopt het vuur uit de sloffen |
13 |
[Hij] meent dat hij goud zal drinken uit een horentje |
4 |
[Hij] of zij is er bij voor spek en appels |
26 |
| |
| |
|
Bladz. |
Hij of zij is met het verkeerde been uit het bed gestapt, voor: in geen goed humeur |
13 |
[Hij] slaapt een gat in den dag, voor: zeer lang |
21 |
[Hij] sloeg er onder als malle Jan onder de hoenders |
28 |
[Hij] speelt er mede als Jan Potage met zijn muts |
5 |
[Hij] steekt den bezem uit |
29 |
[Hij] stooft hem een kool, voor: hij fopt of benadeelt hem |
19 |
[Hij] verblijdt zich met een doode mees, voor: eene ijdele hoop |
29 |
[Hij] watertand er van |
18 |
[Hij] weet wel te parlesanten |
24 |
[Hij] zend hem een kattebel, voor: klein briefje |
25 |
[Hij] zendt hem van PONTIUS naar PILATUS |
20 |
[Hij] zit op de klapbank |
[20] |
Ik ben geen Bremer, voor: iemand die iets steken laat |
14 |
[Ik] heb ook een woord in het kapittel te zeggen, en hij is gekapitteld, voor: doorgehaald |
27 |
[Ik] wil om de keur van den balk niet vallen |
1 |
[Ik] zou hem wel een knapzak vol hooi toevertrouwen, had ik borg voor 't leer |
5 |
Karnemelk is kooper, en wie is borg? |
29 |
Kom je van Lillo, dat je mandje zoo druipt? |
30 |
Komt de duivel in de kerk, dan wil hij op het hoogaltaar zitten |
9 |
Koster stoot eens aan den zandlooper |
12 |
Loop voor St. Velten |
9 |
Men moet geen wolf in zijn hart (ook wel zijn buik) laten smoren |
18 |
| |
[pagina XXIII]
[p. XXIII] | |
|
Bladz. |
Met Nieuwejaar zijn de dagen eene haneschree (niet schreeuw) gelengd |
21 |
Mijn deur zij ver van mijn heers deur |
5 |
Nog leven de geuzen! |
10 |
Nu zijn de poppen aan het dansen, voor: nu is alles in beweging of aan den gang |
20 |
Ongelukkig in 't spel, gelukkig in de liefde |
27 |
Op je neus geturfd, dan heb je geen zoldertje van nooden |
20 |
Over honderd jaar komen de Heidenen in 't land |
11 |
Slapperdement, Slapperdemallemosterd |
26 |
Tusschen Paschen en Pinksteren vrijen de onzaligen |
6 |
Twee joden weten wel wat een bril kost |
17 |
Vreemde zorgen dooden den ezel |
12 |
Zulk (een) volk, zulk (een) weêr |
29 |
Zij bestaan elkander van kniejen noch ellebogen |
6 |
Zijne niertjes liggen warm, (zacht) voor: hij lacht al zeer ligt |
13 |
|
|