|
Bladz. |
Een schoon schip maken |
IV |
God voordert u! of God voordert uw werk |
VI |
Het is als de baren van de zee |
III |
[Het is] belabberd |
V |
[Het is] water of ook wel een druppel in de zee |
IV |
[Het] komt juist aan als schepers (schaapherders) pap |
VIII |
[Het] wil niet vlotten |
IV |
Hoe vaart gij |
[IV] |
Hij gaat van den eersten baauw niet bissen (bitzen.) |
VIII |
[Hij] is buiten westen |
VI |
[Hij is] een plakbroek |
VIII |
[Hij is] er uitgeboond |
[VIII] |
[Hij] kent het op zijn duimpje |
VI |
[Hij] maakt een pissert |
VII |
[Hij] meende eenen vetten kater te strikken |
VIII |
[Hij] moet altijd den laatsten man den zak opgeven |
[VIII] |
Iemand met iets aan boord komen |
III |
Ik heb veel avarij bekomen |
[III] |
In vlot water komen |
IV |
Met zeil en treil |
[IV] |
Op Gods genade laten drijven |
III |
[Op] zulke havens vangt men zulke visschen |
IV |
Snuivende manlui, fluitende vrouwlui en brullende koei zijn zelden goei |
VII |
Stinkende vellekens geven klinkende gellekens |
IX |
Toebak is goed voor menschen niet voor beesten |
[IX] |
Vier witte voetjes bij iemand hebben |
V |
Zoo als het rijdt en zeilt |
IV |
Zijn anker of ankertje ergens neer leggen |
III |