Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend
(1844)–J.P. Sprenger van Eijk– Auteursrechtvrij
[pagina XIII]
| |
Naschrift.Nadat deze bladen afgedrukt waren, verscheen in het licht de tweede jaargang van het Tijdschrift: Letter- en Geschiedkundig Allerlei, of Verpoozingen in ledige oogenblikken, verzameld door C. VAN DER VIJVER, waarin de volgende Spreekwoorden enz. worden opgehelderd. Hij slendert mee als de waard van Bielefeld. - Het riekt naar den mutzaard. - Hij is in de mat geweest. - Dat zijn ze niet die Wilhelmus blazen. - Wel bekome het u! - Hij heeft wat op den lever. - Het is van Maarten van Rossems tijden. - Het is heet ijzer om aantetasten. - Een glaasje na de gratie. - Het is een mosselkrijg. - Jan alle man. - Hij kijkt als of hij er vijf op had. - Het is een kind van Nineve. - Iemand iets ongezouten zeggen. - Op iemands gezondheid drinken. - Iemand bij de ooren krijgen. - Men zal daar niet lang morgenspraak over houden. - Hij spant de kroon. - Vogelvrij verklaren. - Geen geld geen zwitsers. - Bij gebrek aan brood eet men de korstjes van pasteijen. - Hij slacht den beul, hij eet alleen. - Hij kan het met het water van de zee niet afwasschen. - Hij ziet zijne hulp in de poorte. - Iets verbloemd zeggen.
Men heeft, gelijk wij zagen, een aantal Spreekwoorden en Spreekwoordelijke zegswijzen in onze taal, waarvan de zin niet duidelijk is, of waarvan, zoo dezelve al uit het gewoon gebruik kan afgeleid worden, de oorsprong in het donkere ligt. Gaarne zal ik daarom door anderen voorgelicht worden om- | |
[pagina XIV]
| |
trent die, welke ik hier volgen laat en waarover ik noch bij C. TUINMAN, noch bij anderen gevonden heb, wat mij voldeed. Zij zijn: 't Is een kalf Mozes. - 't was als of er een paard sprak. - Het is niet secundum Lucam. - Hij wil de kwade pier niet zijn. - Daar zal geen haan naar kraaijen. - Hij vecht om ’s Keizers baard. - Hij kijkt, of hij het te Keulen had hooren donderen. - Keulen en Aken zijn niet op éénen dag gebouwd. - Hij slaapt als een roosGa naar margenoot(*) Hij zwoer bij kris en kras. - De kogel is door de kerk. - Hij heeft haar op zijne tanden. - Hij heeft wild haar in den neus. - De gekken krijgen de kaart. - 't Is een vieze Griek. - Hij heeft den bout op den kop gekregen. - Daar loopt wat van St. Anna onder. - Zij gaat moederziel alleen. - Hij danst op een papieren zoldertje. - Hij maakt een Blankenburgsche rekening. - Hij doet het op zijn eigen houtje. - Hij weet wel, waar Abraham de mosterd haalt. - Hij haalt er zijn hart aan op - Hij eet tegen | |
[pagina XV]
| |
heug en meug. - Zij leggen botje bij botje. - Hij teert van den hoogen boom af. - Hij is bestoven (voor dronken). - Hij heeft een knip weg. - Hij weet van teeuwes noch meeuwes. - Hij is met de noorderzon verdwenen. - Hij is met de kous op het hoofd te huis gekomen. - Hij heeft zich laten bedotten. - Hij is neus-wijs. - Hij houdt zich jacques. - Hij zoekt een plasdankje te behalen. - Hij kent het op zijn duimpje. - Hij liegt, dat hij zwart wordt. - Hij is bekend als de bonte hond. - Hij praat zich zelven in den zak. - Het is een regte zoutzak van een mensch.Ga naar margenoot(*) - Hij heeft de hondsschoenen aangetrokken. - Hij steekt er den draak mede. - Hij is een slimme vocativus. - Hij is buiten westen. - Hij is in de boonen. - 't Zijn viezevazen. - Hij loopt, of men houdt hem voor het lapje. - Hij heeft er den hooi, of ook wel den brui van. - Hij is geringeloord. - Hij roept als een dief in een paardenstal. - Hij speelt den gebraden haan, of ook wel voor scherminkel. - Dat wete hem de hond dank. - Hij wordt door den mosterd gesleept. - Hij steent als een kranke Schotsman. - Het is zoo oud als de weg van Kralingen. - Hij heeft mosterd op zijn staart. - De ganzen gelooven niet, dat de kiekens hooi eeten. - Hij preekt voor de ganzen. - 't Is hol over bol, of ook wel | |
[pagina XVI]
| |
holderdebolder. - Hij is van het kalfje genezen. - Hij scheert er den gek mede. - Daar is het hutje met het mutje. - Hij is daarmede gekattestaard, of ook wel geschoren. - Hij kan zijne ooren schudden, dat zij klappen. - Lange kleeren. korte zinnen. - Het is spikspelder nieuw. - Dat hangt als een koe in een kersenboom. - Hij heeft zich een knol laten wijsmaken. - Hij is zoo opregt als een bokshoorn. - 't Is een krachtig argument tegen de Socinianen. - Het is een Jan Hen, - een schobbejak, - een regte loeris. - Jan Rap en zijn maat. - Daar zou de droes om lagchen. - Daar was anderhalf man en een paardehoofd. - Hij heeft een blaauwe scheen geloopen. - Hansje in de kelder en Maaitje in 't schrappaaitje. - Hij loopt bij hoeren en snoeren. - De broodkruimels steeken hem. - Hij speelt hokes, bokes. - Hij is buiten westen. - Hij laat violen zorgen. - Hij maakt kabriolen of kapriolen. - Koetertje koet. - Dat is een leven van de andere wereld. - Heeren peren rotten niet. - Hij is gepierd. - Hij is om zeep. - Men kan wel een keisteen kooken, dat het sop goed is. - Onnoodige zorgen maken vischgraten. - In het vervolg wensch ik nog andere optegeven, wier oorsprong en zin dient te worden onderzocht, en waartoe ik de medewerking mijner lezers inroepe; terwijl ik verlangend uitzie naar de beantwoording der prijsvraag, bij de Maatschappij tot nut van 't Algemeen uitgeschreven, zijnde: eene korte opgave van den oorsprong van verscheidene Vaderlandsche Spreekwoorden, en derzelver nut en nadeel in de gemeenzame verkeering; vergezeld van eene verzameling der meest nuttig en aangenaam geachte. |
|