|
Bladz. |
Bergen en dalen ontmoeten elkander niet |
5 |
De vreemde koe likt het vreemde kalf niet |
[5] |
Die bij kreupelen woont leert hinken |
79 |
Door schade wordt men wijs |
5 |
Eén schurft schaap maakt er velen |
79 |
Het begint te luwen |
99 |
Het ruikt naar den mosterd |
5 |
Hoogmoed komt voor den val |
76 |
Hij heeft zijn schaapjes of koetjes op het drooge |
54 |
[Hij] is grootsch in zijn wapen |
69 |
[Hij is] den hoek om |
61 |
[Hij] laat hem op zijn eigen wieken drijven |
74 |
[Hij] spiegelt zich zacht, die zich aan een ander spiegelt |
56 |
Ik weet daar wel mouwen aan te passen |
88 |
[Ik] zal dat varken wel wasschen |
[88] |
Kroesch haar, kroesche zinnen |
5 |
Waar een bei honing uitzuigt, daar zuigt een spin vergift uit |
[5] |
Wacht u voor degenen, die van God geteekend zijn |
[5] |
Wie eerst komt, die eerst maalt |
69 |
Zij zien of zij geen vijf kunnen tellen, en hebben er wel tien achter of in de mouw |
80 |