| |
| |
| |
Register der spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, van de Scheepvaart en het Scheepsleven ontleend, die behandeld zijn.
|
Bladz. |
Alle havens (ook wel heiningen) schutten den wind |
81 |
[Alle] beetjes helpen, alle vragtjes ligten |
120 |
Als de bruid is in de schuit, dan zijn de beloften uit |
123 |
[Als] het diep verloopt, dan verzet men de bakens |
58 |
[Als het] in de kajuit regent, dan druipt het in de hut |
87 |
[Als het] maar een halven wind wil zeilen |
164 |
[Als het] zeil scheurt, heeft het een gat |
[164] |
[Als] kok en bottelier zamen kijven, dan hoort men waar de boter gebleven is |
92 |
Berg uw plunje |
111 |
Booi is kapitein (bij verkorting kaptein) |
63 |
Bij den wal langs, of langs het walletje heen |
148 |
Daar is geen touw aan te beleggen |
136 |
[Daar is] een kink in den kabel |
87 |
[Daar is] veel over stuur |
134 |
[Daar is] een kaper op de kust |
89 |
[Daar] komen zoo groote schepen aan als er afvaren |
120 |
Daar komt een luchtje |
153 |
[Daar] men voor scheep komt, moet men voor varen |
120 |
| |
| |
|
Bladz. |
Daar moeten geen twee groote masten op een schip zijn |
102 |
[Daar] verdrinken er meer in een wijnglas dan in de zee |
158 |
Dat is een driedekker |
72 |
[Dat is een] klouwer, een wakkere klouwer |
91 |
[Dat is een] kabel op zolder |
87 |
[Dat] pronkt als een vlag op een modderschuit of praam |
146 |
De Admiraal heeft geschoten |
49 |
[De] baken komen uit |
57 |
[De] beste stuurlui staan aan wal |
134 |
[De] bezem op den mast, om de zee schoon te vegen |
103 |
[De] denkbeelden en woorden stroomen hem toe |
132 |
[De] derde streng maakt den kabel |
86 |
[De] een staat aan den helmstok, de andere aan den boeg |
82 |
[De] oude schepen blijven aan land of wal |
120 |
[De] plecht is van het schip |
110 |
[De] wijn en de vrouwen zijn gevaarlijke klippen |
91 |
[De] zaak wil niet vlotten |
148 |
[De] zee is zonder water |
155 |
[De] zee maakt gedwee |
158 |
Die den kok bedilt, moet het rookgat uit |
91 |
[Die] lieden worden zeer gepraamd |
112 |
Des avonds rood, ’s morgens goed weer aan boord |
67 |
Een glaasje op de valreep |
140 |
[Een] goed Zeeman valt wel over boord, of, zeilt wel eens tegen een paal, of, word wel eens nat |
159 |
[Een] mal zeeschip van een wijf |
161 |
[Een] man over boord, een eter te minder |
67 |
[Een] schip (of ook wel een wrak) op strand, is een baak of baken op zee |
56 |
| |
| |
|
Bladz. |
Een vrouwenhaar trekt meer aan dan een marszeil |
164 |
[Een] zee van jammeren overdekte hem |
154 |
Eerst in de boot, keur van riemen |
69 |
Er is geen schuit zoo digt, of, er komt ligt een lek in |
123 |
Ga niet scheep zonder beschuit |
119 |
[Ga] uit mijn schuit, gij bederft de vracht |
123 |
Groot schip, groot water |
118 |
Gij moet aan dat lijntje niet trekken |
101 |
Het anker der hoop is enz. |
51 |
[Het anker] is doorgegaan |
52 |
[Het] doet er weinig toe, al krijgt het waterschip een gat meer |
150 |
[Het] gaat hem voor den wind, of ook wel voor wind en tij |
150 |
[Het] hoofd is het roer van het schip |
117 |
[Het] is een brander, houd af! |
70 |
[Het is] er holtertopa |
83 |
[Het is] een diep gaand schip |
118 |
[Het is een] ongemakkelijk zeeschip |
160 |
[Het is een] schip, waar men de hand aan moet houden |
119 |
[Het is] kwalijk met hem gevaren |
142 |
[Het is] tusschen kaai en schip gevallen |
119 |
[Het is] van stapel geloopen |
131 |
[Het is] doodstroom |
133 |
[Het is] dood tij |
138 |
[Het is] een mannetje om in een praam te zetten |
112 |
[Het is] zijn voorland |
148 |
[Het is] koel op zee |
154 |
[Het] kan beter van een schip dan van een schuit |
122 |
[Het] loopt de spijgaten uit |
129 |
[Het] moet er onder of over |
105 |
| |
| |
|
Bladz. |
Het moet over dien boeg gaan |
62 |
[Het moet] er op of onder |
106 |
[Het] raakt kant noch wal |
88 |
[Het] roer ligt er naar |
116 |
[Het] schip moet op de helling |
119 |
[Het schip] is gebleven met man en muis |
120 |
[Het] tij wacht naar niemand |
138 |
[Het] was daar sobere kompanje |
93 |
[Het was daar] een beroerde zee |
154 |
[Het] wel afloopen van het scheepje |
122 |
[Het] welvaren van dezen huize |
144 |
[Het] zeegat of armoede is hun voorland |
148 |
[Het] ziet er uit, als of men in een kombuis komt |
93 |
[Het] zit er niet dieper, zeide de loods, en hij peilde grond |
99 |
Hier liggen wij met de zeilen voor den mast |
164 |
Hoe vaart gij? |
140 |
Hooge masten vangen veel wind |
103 |
Houd uw roer regt |
116 |
Hij begint aftetakelen |
136 |
[Hij] bereikt de haven zijner begeerte |
81 |
[Hij] bewimpelt het en - hij spreekt onbewimpeld |
60 |
[Hij] bindt een reefje in |
113 |
[Hij] doet het met een druil |
73 |
[Hij doet] een noodschoot |
127 |
[Hij] draait of legt bij |
71 |
[Hij] dringt hem uit zijn eigen vaarwater |
139 |
[Hij] drijft over stuur |
134 |
[Hij] durft niet van land steken |
96 |
[Hij] gaat onder zeil |
162 |
[Hij gaat] er zeil op maken |
[162] |
[Hij gaat] met de laatste schepen onder zeil |
[162] |
| |
| |
|
Bladz. |
Hij gaat regt door zee |
156 |
[Hij gaat] peper halen - of om peper uit |
107 |
[Hij gaat] met hem diep in zee |
155 |
[Hij] geeft hem de volle laag |
95 |
[Hij geeft] op als de zee |
155 |
[Hij geeft] een schoot onder water |
127 |
[Hij] gelijkt de ankers, die altijd in het water zijn, en nooit leeren zwemmen |
53 |
[Hij] geraakt in de branding |
71 |
[Hij] haalt zijn zeil in top |
162 |
[Hij haalt] te veel want over hoop |
149 |
[Hij haalt] de riemen binnen |
115 |
[Hij] heeft het bezeild |
61 |
[Hij heeft] den aap beet |
107 |
[Hij heeft] de lading scheep |
97 |
[Hij heeft] een hoofd als een boei |
63 |
[Hij heeft] veel over boord gevaren |
65 |
[Hij heeft] het anker achter de kat gezet |
53 |
[Hij heeft] de fok opgezet |
77 |
[Hij heeft] zijn grond gepeild |
109 |
[Hij heeft] schoon schip gemaakt |
121 |
[Hij heeft] zijne scheepjes (ook wel schaapjes en koetjes) op het drooge |
122 |
[Hij heeft] het op stapel gezet |
131 |
[Hij heeft] hem deerlijk toegetakeld |
136 |
[Hij heeft] streken op zijn kompas |
95 |
[Hij heeft] de kooi lek gevaren |
145 |
[Hij heeft] een zee van geld |
155 |
[Hij heeft] het zeiltje gestreken |
164 |
[Hij heeft] zeevoeten |
161 |
[Hij] helpt hem in den grond |
78 |
[Hij] houdt zich aan hooger boord |
68 |
[Hij houdt] het met pompen boven |
111 |
| |
| |
Hij houdt het roer |
116 |
[Hij houdt het roer] vast |
[116] |
[Hij houdt] zijn roer regt |
[116] |
[Hij houdt] het roer in het water |
[116] |
[Hij houdt] zich als of hij gek was, en laat zijn schuitje vol loopen |
123 |
[Hij houdt] de regte streek |
131 |
[Hij houdt] oog in 't zeil |
162 |
[Hij] is ons eenig plechtanker |
51 |
[Hij is] zoo vet als een Spaansch anker of als een ankerstok |
55 |
[Hij is] een mannetje om in een praam te zetten |
112 |
[Hij is] het hoekje te boven |
61 |
[Hij is] een ballast (ook wel een onnutte ballast) |
59 |
[Hij is] weer aan hooger boord |
65 |
[Hij is] op een vreemde haven geweest |
82 |
[Hij is] al in Jaffa |
85 |
[Hij is] gekielhaald |
90 |
[Hij is] een goede (ook wel bevaren) loods |
98 |
[Hij is] uit de lijk geslagen |
100 |
[Hij is] een regte pekbroek |
109 |
[Hij is] een zetschipper |
124 |
[Hij is] een goed stuurman op zee |
134 |
[Hij is] schipper en stuurman tevens |
125 |
[Hij is] van de plecht gerold |
110 |
[Hij is] van zijn streek |
132 |
[Hij is] weêr op zijn streek gekomen |
[132] |
[Hij is] het stuur kwijt |
133 |
[Hij is] wonderlijk toegetakeld |
136 |
[Hij is] de tramontane kwijt |
137 |
[Hij is] al grooter zee overgevaren |
142 |
[Hij is] aan hooger of lager wal |
149 |
[Hij is] door den wind |
151 |
| |
| |
|
Bladz. |
Hij is den wind kwijt |
152 |
[Hij is] een grondelooze zee |
155 |
[Hij is] stijf onder het zeil |
163 |
[Hij] klampt mij aan boord |
90 |
[Hij] komt met de naschepen |
121 |
[Hij komt] al in mijn schuitje |
123 |
[Hij komt] in behouden haven |
81 |
[Hij komt] met een opgestoken zeil |
163 |
[Hij] kroop in het kabelgat |
87 |
[Hij] krijgt hem in zijn boot |
68 |
[Hij krijgt] een ligter aan boord |
97 |
[Hij] laat er zijn anker vallen |
51 |
[Hij laat] het maar drijven, ook wel vlotten en drijven, of op Gods genade drijven |
74 |
[Hij] laat hem op zijn eigene wieken drijven |
[74] |
[Hij laat] alles in het riet loopen, of stuurt alles in het riet |
115 |
[Hij laat] zich door den stroom medeslepen |
132 |
[Hij laat] zijn tij verloopen |
138 |
[Hij] laveert |
97 |
[Hij] legt het roer waar hij 't binden wil |
117 |
[Hij legt] tegen hem in den wind |
153 |
[Hij] ligt in lij |
100 |
[Hij ligt] het anker |
50 |
[Hij] loopt in het lijntje |
101 |
[Hij loopt] met een nat zeil |
163 |
[Hij] lijdt schipbreuk |
124 |
[Hij] maakt van zijn neus een anker |
52 |
[Hij maakt] van een mast een schoenpen |
103 |
[Hij maakt] de reef los |
113 |
[Hij] mag zien, hoe hij den mast ophaalt |
101 |
[Hij] meent, dat hem geene baren (ook wel geene zeeën) te hoog zullen gaan |
58 |
| |
| |
|
Bladz. |
Hij moet de fok uithouden |
77 |
[Hij moet] het zeegat in |
159 |
[Hij moet] roeijen met de riemen die hij heeft |
115 |
[Hij moet] tegen wind en stroom oproeijen |
[115] |
[Hij moet] de vlag strijken |
147 |
[Hij] neemt poolshoogte (bij verkorting hoogte) |
112 |
[Hij neemt] hem den wind af |
151 |
[Hij] raakt schipper te voet |
125 |
[Hij] raakte achter de puttings over boord |
65 |
[Hij] reedt mede aan dat schip |
118 |
[Hij] roeit met tien riemen, naar lager wal |
116 |
[Hij roeit] met zijne eigene riemen |
113 |
[Hij roeit] er aan of onder |
115 |
[Hij] rolt van de plecht |
110 |
[Hij] rijdt aan dat touw |
136 |
[Hij] staat stijf aan het roer |
116 |
[Hij] smijt hem over boord |
65 |
[Hij] steekt hem de loef af |
98 |
[Hij steekt] het roer in de heg |
116 |
[Hij steekt] van wal |
148 |
[Hij] strijkt de vlag |
133 |
[Hij] vaart waar de groote mast vaart |
102 |
[Hij vaart] tegen den stroom op |
141 |
[Hij vaart] met mij in één schuitje |
123 |
[Hij vaart] voor Schipper |
124 |
[Hij vaart] voor wind en stroom |
141 |
[Hij vaart] wel of kwalijk |
[141] |
[Hij vaart] achteruit |
142 |
[Hij vaart] in zijn zog |
[142] |
[Hij vaart] met dubbele passen |
[142] |
[Hij vaart] vroeg, en hij vaart laat |
[142] |
[Hij vaart] mede als de groote mast |
143 |
[Hij vaart] onder die vlag |
146 |
| |
| |
|
Bladz. |
Hij valt over boord |
65 |
[Hij] verstaat geen scheeps |
122 |
[Hij] voert bram boven bram |
69 |
[Hij voert] de vlag |
145 |
[Hij voert de] groote vlag; geweldig de vlag; laat de vlag geweldig waaijen; wil de vlag overal voeren |
146 |
[Hij] volgt den stroom |
132 |
[Hij] voert groot, of hij voert klein zeil |
162 |
[Hij] waait met alle winden |
153 |
[Hij] weet wel tij te kavelen |
138 |
[Hij weet] zeemanschap te gebruiken |
159 |
[Hij] wendt het over een' anderen boeg |
62 |
[Hij] wendt het over alle boegen |
[62] |
[Hij] werkt met schipperspoosjes |
125 |
[Hij] werpt, of smijt hem over staag of stag |
130 |
[Hij] wint het met vlag en wimpel |
146 |
[Hij] zal de kaap niet halen |
86 |
[Hij zal] het moeten opdokken, of ook wel uitdokken |
107 |
[Hij zal] den mast wel ophalen |
120 |
[Hij zal] die klip niet te boven zeilen |
91 |
[Hij] zeilt op éénen boeg |
62 |
[Hij zeilt] ruimschoots |
163 |
[Hij zeilt] hem in de zijde |
[163] |
[Hij] zet een riem of riempje onder het zeil |
114 |
[Hij zet] alle zeilen bij, om de kust (ook wel de kaap) te halen |
163 |
[Hij] ziet wel hoe na het bij land is |
96 |
[Hij ziet] in den wind |
151 |
[Hij] zit op het drooge |
73 |
[Hij zit] aan het stuur |
133 |
[Hij zit] aan het roer van Staat |
116 |
[Hij zit aan] den grond, of ook wel aan lager wal |
78 |
| |
| |
|
Bladz. |
Hij zit anderen gedurig in het vaarwater |
138 |
[Hij] zoude voor den mast moeten |
102 |
Iemand op de lij smijten [Iemand] in de lij leggen, [Iemand in de lij] brengen, [Iemand in de lij] houden |
100 |
Ik ben met hem gescheept of opgescheept |
118 |
[Ik] heb mijn poos te roer gestaan |
116 |
[Ik] moet het schip aan de zee overgeven |
118 |
[Ik] stuurde hem van huis af, of zal hem op die zaak afsturen |
134 |
[Ik] voel land en ik zie land |
96 |
[Ik] zal dat wel kalefateren |
88 |
[Ik zal] het weten te schipperen |
127 |
Klein schip, klein zeil |
122 |
Kom ik over de Hont, dan kom ik over den staart |
84 |
Men heeft hem de voeten gespoeld |
128 |
[Men heeft hem] afgescheept |
50 |
[Men heeft hem] van stuurboord naar bakboord gezonden |
65 |
[Men] is in het schuitje en moet medevaren |
143 |
[Men] kan geen haven (ook wel rede) met hem bezeilen |
61 |
[Men] kan aan de vlag zien, hoe de wind is |
147 |
[Men] komt hem dwars voor den boeg |
62 |
[Men] luistert niet naar het roer |
116 |
[Men] moet het touwtje wat vieren |
137 |
[Men moet] zien, hoe het gebakend is |
57 |
[Men moet] zeilen, terwijl de wind dient |
163 |
[Men moet] pompen of verzuipen |
111 |
[Men moet] varen, waar men voor scheep komt |
143 |
[Men] neemt hem op het sleeptouw |
127 |
[Men] ziet op geen aap, als men uit Oost-Indië komt |
106 |
Mij is al menig water over het hoofd gegaan |
161 |
| |
| |
|
Bladz. |
Na hooge vloeden, lage ebben |
76 |
Onder het staande zeil is het goed roeijen |
115 |
Ontzeg geene vracht eer de schuit vol is |
124 |
Op dit kompas kan men veilig aangaan |
94 |
Staagjes (of zachtjes) aan, dan breekt de lijn niet |
100 |
Stille waters hebben diepe gronden |
80 |
Tegen wind en stroom kan men niet opzeilen |
152 |
Trek aan dat lijntje niet |
100 |
Van de boot komt men in de schuit |
68 |
Veel vlaggen luttel boters |
146 |
Vuile gronden bederven de kabels |
79 |
Wacht u voor de gijk |
81 |
Wat doet hij in het gangboord te liggen |
65 |
[Wat] zal de zee al opleveren |
155 |
Werelds goed is eb en vloed |
75 |
Wie geen want heeft naar het schip, moet te gronde gaan, of op een klip vervallen |
149 |
[Wie] voor hond scheep komt, moet de beenen kluiven of de bonken eten |
122 |
Wij kregen een brander aan boord |
70 |
Zeeman geen man |
159 |
Zoo grof als een kabel |
86 |
Zij volgen de groote vlag |
146 |
[Zij] hebben ze achter de ooren |
80 |
[Zij] trekken ééne lijn |
101 |
[Zij] zijn in het schuitje en moeten mede |
123 |
[Zij] varen in ééne beurs |
143 |
[Zij] zal beginnen te kielhalen |
90 |
Zijn hoofd stuurt niet |
117 |
[Zijn] kompas is verdraaid of van de pen |
94 |
[Zijn] tij is verloopen |
137 |
|
|