| |
| |
| |
Vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder van de Scheepvaart en het Scheepsleven ontleend.
| |
| |
Voorrede.
Ingenomenheid met onze schoone Taal, wier rijkdom en voortreffelijkheid, door den Hoogleeraar M. SIEGENBEEK zoo bondig gestaafd zijn, en prijsstelling op haar meer algemeen en bestendig goed gebruik, noopten mij tot den Letterkundigen arbeid, waarvan ik thans de eerste proeve aanbiede. Sedert jaren, verzamelde ik, zooveel ik kon, Vaderlandsche Spreekwoorden en Spreekwoordelijke zegswijzen, niet slechts uit de schriften in welke ik die aantrof; maar ook niet minder uit dagelijksche gesprekken in het gemeene leven. Ik teekende die telkens op, en overzag ze dikwijls met geen minder welgevallen, dan de vriend van Munten en Gedenkpenningen, zijn kostbaar kabinet; zij bevatten toch eenen echt Vaderlandschen schat, die ons, wat ook veranderen mogt, door tijd noch toeval werd ontroofd. Wel is waar, wij liepen, zoo als ik reeds vroeger in eene straks aantehalene Verhandeling opmerken deed, ten dage der Fransche
| |
| |
overheersching, het uiterste gevaar van, met ons Volksbestaan, ook dien schat te verliezen, en op ons was toen bijna toepasselijk, hetgeen GENTMAN LEIJDEKKER, eens met opzigt tot de Spaansche verdrukking dezer Landen, zong:
De Nederlander had zijn moederspraak vergeten,
Terwijl de bastaardij, zoo driest zich had vermeten,
De zuivre klanken van zijn landtaal te versmeên
In woorden van gezwets, ontleend van andre volken
Zoo was die fraaije spraak, beneveld met die wolken,
Een duistre bajert en gemengeld ondereen.
Maar de goede Voorzienigheid stuitte, tot onze blijdschap, den voortgang van dit kwaad; wij behielden onze Taal en met deze ook onze Spreekwoorden en Spreekwoordelijke zegswijzen, die, gekruid door de wijsheid en geëikt door de ondervinding, rijkelijk opwegen kunnen tegen de bedriegelijke vruchten van anderer fantasie, en met welke wij in onderscheidene gevallen, op verschillende tijden en wijzen, ons voordeel kunnen doen. Ik wilde dit laatste leeren kennen, of de overtuiging ervan versterken, en ik vleide mij met de gedachte, dat welligt deze mijne poging strekken zoude, om dit gedeelte der Taalkunde, meer dan tot hiertoe plaats vond, te doen behartigen en ook langs dezen weg de wijsheid
| |
| |
der Vaderen, tot de volgende geslachten zou worden voortgeplant. Waardige mannen waren mij daarin tot voorgangers, en hunne navolging, hoewel met ongelijke schreden, rekende ik mij tot pligt en eer.
Alles wat men voorts in eene Voorrede verlangt, om den aard en de strekking van eenig boekwerk juist te beoordeelen, zal men hier in de Inleiding aantreffen, bij welke ik echter nog het volgende voegen moet. Bij de opgave der Spreekwoorden en Spreekwoordelijke zegswijzen, werd nu eens deze dan weder gene, meestal echter de derde naamval, door mij gekozen; doch dit is, gelijk ieder begrijpen zal, bij het gebruik, veeltijds willekeurig. - Spreekwoordelijk, is wel eens met oneigenlijk, figuurlijk of overdragtelijk verwisseld, doch altijd dezelfde zaak er door verstaan. - Sommige fraaije plaatsen van Dichters en Proza-schrijvers, welke mij bij een en ander Spreekwoord voor den geest kwamen, zijn tot de behandeling van gelijksoortige bij eene volgende gelegenheid bewaard, om dit gedeelte van mijn werk daarmede niet te overladen. Aan de andere zijde echter, heb ik ook wel eens, als het mij gepast voorkwam, meer in gevoegd, dan de rubrieken in de Inleiding genoemd, aanboden.
Gelijk ik in de dezelve ten slotte meldde, Nalezingen te zullen geven, in welke alles wat tot aanvulling en volmaking wordt aan de hand gedaan en
| |
| |
mij voorkomt, daartoe te kunnen dienen, zelfs wanneer men zulks verkiezen mogt, met bijvoeging van de namen der inzenders, zal worden opgenomen; zoo noodig ik de Taalkundige lezers dezer proeve uit, met de toezending ervan, niet te wachten, maar mij hunne aanmerkingen of bijdragen, zoo spoedig mogelijk, te bezorgen. Aangenaam zal het mij ook zijn, behalve 't geen daarover reeds in het licht verscheen, eenige voldoende opheldering te ontvangen aangaande den oorsprong en zin van die Spreekwoorden enz. welke ik achter deze proeve opgegeven heb, en waaromtrent ik nog geheel of ten deele, in het onzekere verkeer; terwijl het tevens van belang zal wezen, wanneer men mij opmerkzaam maakt op zulke, die bijna in onbruik geraakt zijn en echter dienen behouden te worden. Zoo is er nog een, in het vorige jaar, ter gelegenheid van een' Feestelijken maaltijd in Zeeland, als het ware gered. Een hoog bejaard man toch, stelde de toast in:
Kielen
Wielen
Rand
Om 't land!
Dit werd in het eerst door niemand verstaan, tot bevreemding van den Grijsaard, die zich herinneren kon, dat het in zijne jeugd Spreekwoordelijk gebruikt
| |
| |
werd, om Zeelands middelen van bestaan en veiligheid, aan te duiden. De kielen deden aan de Scheepvaart; - de wielen, daar de ploegen met deze, in Zeeland het langste in gebruik zijn gebleven, aan den Landbouw denken; terwijl door rand om 't land, de dijkwerken bedoeld werden, die de Zeeuwsche eilanden omringen.
Elk zal met mij geredelijk toestemmen, dat het te bejammeren zijn zoude, wanneer dergelijke zinrijke, naieve gezegden verloren gingen; maar men werke dan ook met mij mede om dit voor te komen, en hiertoe zal vooral kunnen dienen, dat men op zulke lette, die geheel Provinciaal of zelfs nog meer Plaatselijk zijn, en tot wier mededeeling mij vooral zoodanige geschriften geschikt voorkomen, als de Geldersche Volks-Almanak van den Heer O.G. HELDRING, een boekje dat aanbeveling en navolging in andere Provinciën verdient. Het bruikbare kan dan naderhand in mijne verzameling overgenomen worden.
Ofschoon ik mij voor als nog aan geen stelsel van Spreekwoorden, enz. gebonden heb, hoop ik die welke van het Landleven ontleend zijn, te laten volgen; het Landleven namelijk, in den uitgestreksten zin van het woord, bij hetwelk niet slechts akker-bouw, vee-hoederij en dergelijke; maar ook ander Landelijk bedrijf, als jagen, visschen, vogelen, enz. in aanmerking komen moet. Hetgeen hiervan afge- | |
| |
leid is, biedt eenen voorraad aan, die mijne landgenooten den rijkdom hunner Taal op nieuw zal doen bewonderen.
Geniet deze proeve een gunstig onthaal, dan geef ik in bedenking: of dezelve niet ten gebruike van het middelbare onderwijs op de Scholen, zou kunnen dienen, waartoe eene min kostbare uitgave, met de dan noodige veranderingen, door mij zou te vervaardigen zijn. - In allen gevalle beklaag ik mij den tijd en de moeite niet, daaraan in de uren mijner zedelijke uitspanning besteed, en wensch ik, als vruchten ervan, ook den lezer nut en genoegen.
|
|