Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– AuteursrechtvrijNegenenvyftigste Brief.
| |
[pagina 626]
| |
dat dit by geval is. De geen, die uit zijn vrije wil in dier voegen werkt, dat hy werken, of niet werken kan; indien de zodanige werkt, zo zegt men nooit dat hy by geval werkt: want op deze wijze zouden alle menschelijke werkingen by geval zijn; 't welk een ongerijmde zaak zou wezen. Het nootzakelijke en vrijwillige zijn wel twee strijdige dingen, maar niet het geen, dat nootzakelijk, en dat by geval is. En hoewel de goddelijke wil eeuwig is, zo volgt echter daar uit niet dat de werrelt eeuwig is, om dat God van eeuwigheit heeft konnen bepalen in zekere tijt de werrelt te maken. Gy ontkent wijders dat Gods Ga naar margenootawil ooit Ga naar margenootbonverschillig is geweest: 't welk ik ontken; en 't is niet nodig hier zo naaukeuriglijk op te merken, als gy meent. Alle menschen zeggen ook niet dat Gods wil nootzakelijk is: want dit Ga naar margenootcsluit Ga naar margenootdnootzakelijkheit in; dewijl de geen, die aan iemant een wil toeschrijft, daar by verstaat dat hy, volgens zijn wil, werken, en niet werken kan. Maar indien men aan hem nootzakelijkheit toeschrijft, zo kan hy niet nalaten te werken. Eindelijk zegt gy, dat gy in God geen menschelijke Ga naar margenootetoeëigeningen toelaat, om niet de goddelijke met de menschelijke natuur te vermengen; 't welk dus verre goet is: want wy konnen niet begrijpen op welke wijze God werkt, noch ook op welke wijze hy wil, verstaat, bemerkt, ziet, hoort, enz. Doch indien gy deze Ga naar margenootfwerkingen, en alle onze hoogste Ga naar margenootgbespiegelingen van God gantschelijk ontkent, en zegt dat de zelfden niet op een uitsteekende, en Ga naar margenoothovernatuurkundige wijze in God zijn; zo weet ik niet wat God gy hebt, of wat gy by dit woort God verstaat. Men moet het geen, dat men niet begrijpt, niet ontkennen. De Ga naar margenootiziel, die een Ga naar margenootkgeest, en Ga naar margenootlonlighamelijk is, kan niet, dan met zeer dunne lighamen, te weten de vochtigheden, werken. En wat Ga naar margenootmevenredigheit is 'er tusschen een Ga naar margenootnlighaam, en een Ga naar margenootogeest? Op welke wijze werkt de ziel met de lighamen? want zonder hen is zy stil: en indien zy ontroert zijn, werkt zy strijdig tegen 't geen, dat zy werken moest. Toon aan my op welke wijze dit geschied. Gy kont niet; en ik zo weinig als gy. Wy zien en gevoelen echter dat zy werkt: 't welk niet aflaat waarheit te zijn, schoon wy niet begrijpen op welke wijze deze werking geschied. Desgelijks, hoewel wy niet begrijpen op welke wijze God werkt, en wy hem de menschelijke werken niet willen toevoegen, zo moeten wy echter daaröm niet van hem ontkennen dat zy op een uitsteekende en onbegrijpelijke wijze met d'onzen overëenkomen, gelijk willen, verstaan, met verstant, doch zonder ogen, of oren, | |
[pagina 627]
| |
zien en horen; gelijk de wint en lúcht lantschappen en bergen, zonder handen, or andere werktuigen, kan verdelgen en vernielen; 't welk echter aan de menschen zonder handen en Ga naar margenootpwerktuigen onmogelijk is. Indien gy de Ga naar margenootqnootzakelijkheit aan God Ga naar margenootrtoevoegt, en hem van de wil, of vrije verkiezing berooft, zo staat te bedenken, of gy hem, die een onëindig volmaakt Ga naar margenootswezend is, niet als iets Ga naar margenoottgedrochtelijk afschildert, en ten toon stelt. Tot uw oogwit zullen andere redenen nodig zijn, om uw grontvest daar op te maken; dewijl, naar mijn oordeel, in deze reden, die gy voorgewend hebt, geen vastigheit is: en indien gy u daar aanhoud, daar zijn noch andere redenen, die misschien het gewicht van d'uwen zullen ophalen. Maar laat ons hier afscheiden, en voortgaan. Gy begeert, tot bewijs van dat 'er geesten in de werrelt zijn, Ga naar margenootubetogige bewijzen, die 'er zeer weinig in de werrelt zijn; en buiten die van de Ga naar margenootwWiskunde worden 'er geen zo zekere, als wy wel wenschen, gevonden: want wy ten meestendeel houden ons met Ga naar margenootxwaarshijnelijke gissingen, en met het Ga naar margenootywaarschijnelijke vernoegt. Indien de redenen, door de welken de dingen bewezen worden, Ga naar margenootzbetogingen waren, zo zou men geen anderen, dan zotte of hardnekkige menschen, vinden, die de zelfden zouden tegenspreken. Maar, waarde vrient, wy zijn niet zo gelukkig. In de werrelt neemt men 't niet zo effen: men gaat 'er enigsins by de tast; en in de redenen nemen wy het Ga naar margenootawaarschijnelijke aan, by gebrek van Ga naar margenootbbetogingen. Dit zelfde is blijkbaar in alle zo goddelijke, als menschelijke wetenschappen, die van Ga naar margenootcgeschillen en Ga naar margenootdtwisten volgepropt zijn, om welker veelheit men ook zo veel verscheidenheden van gevoelens by yder vind. Om deze reden zijn 'er eertijts, gelijk gy weet, Ga naar margenooteWijsbegerigen geweest, die Sceptici genoemt wierden, en van alle dingen twijffelden. Dezen twistreedenden voor en tegen, alleenlijk om het waarschijnelijke, by gebrek van ware redenen; en yder van hen geloofde het geen, dat aan hem bewijzelijkst scheen. De maan staat recht onder de zon; en dieshalven zal de zon in enige plaats ter werrelt duister worden: en indien de zon niet verduistert is, terwijl het dag is, zo staat de maan recht onder haar. Dit is een Ga naar margenootfbetogig bewijs van Ga naar margenootgd'oorzaak tot het Ga naar margenoothgewrocht, en van 't gewrocht tot d'oorzaak. Zodanigen zijn 'er noch enigen, maar zeer weinig, die van niemant, zo hy hen slechs verstaat, tegengesproken konnen worden. Wat de schoonheit aangaat, daar zijn enige dingen, welker delen tegen d'anderen Ga naar margenootievenredig, en van beter samenstelling zijn, | |
[pagina 628]
| |
dan anderen: en God heeft aan 't verstant, en aan 't oordeel van de mensch een overëenkoming en overêenstemming met het geen, dat wel geëvenredigt is, en niet met het geen, daar in men geen Ga naar margenootkevenredigheit heeft, gegeven: gelijk in de samenstemmende en niet samenstemmende geluiden, daar in het gehoor d'overëenstemming en niet overëenstemming wel kan onderscheiden, dewijl d' een vermaak, en d' ander quelling veröorzaakt. De volmaaktheit van enig ding is ook schoon, voor zo veel niets daar aan ontbreekt. Hier af zijn veel voorbeelden, de welken ik achterlaat, om niet wijtlopiger te wezen. Laat ons alleenlijk de werrelt bezien, die een geheel, of Ga naar margenootlHeeläl genoemt word. Indien dit waar is, gelijk het warelijk waar is, zo word hy niet door d' onlighamelijke dingen verkort, of vermindert. Het geen, dat gy van de Centauren, Hydraas, Harpijen, enz. spreekt, heeft hier geen plaats: want wy spreken van d'algemeenste geslachten der dingen, en van der zelfder eerste trappen, die onder zich verscheide en ontellijke Ga naar margenootmgedaanten begrijpen; gelijk van eeuwig en tijtelijk, Ga naar margenootnoorzaak en Ga naar margenootogewrocht, eindig en onëindig, bezielt en onbezielt, Ga naar margenootpzelfstandigheit en Ga naar margenootqtoeval of Ga naar margenootrwijze, lighamelijk en geestelijk, enz. Ik zeg dat de geesten God gelijken, om dat hy ook een geest is. Gy eischt zulk een klaar Ga naar margenootsdenkbeelt van de geesten, als van een driehoek. Dit is onmogelijk. Zeg my, ik bid u, wat denk beelt gy van God hebt, en of het voor uw verstant zo klaar is, als dat van de driehoek. Ik weet wel neen, en heb hier voren gezegt, dat wy zo gelukkig niet zijn, dat wy de dingen door Ga naar margenoottbetogige bewijzen begrijpen, en dat het Ga naar margenootuwaarschijnelijke ten meestendeel in deze werrelt d' overhant heeft. Ik zeg echter dat 'er, gelijk 'er een lighaam zonder Ga naar margenootwgeheugenis is, enz. ook een geheugenis enz. zonder Ga naar margenootxlighaam is; en dat 'er, gelijk 'er een Ga naar margenootykring zonder Ga naar margenootzbol is, ook een bol zonder kring is. Maar dit is ook van d'algemene Ga naar margenootageslachten der dingen tot de bezondere Ga naar margenootbgedaanten af te treden, van 't welk deze redenering niet verstaan word. Ik zeg dat de zon het Ga naar margenootcmiddelpunt des werrelts is, en dat de vaste starren veerder van d' aarde af zijn, dan Saturnus, en deze veerder dan Jupiter, en deze dan Mars enz. in voegen dat in d'eindeloze lucht enige dingen veerder van, en enigen nader by ons zijn; 't welk wy hoger, of laeger noemen. De genen, die beweren dat 'er geesten zijn, stellen de Ga naar margenootdWijsbegerigen niet buiten geloof: maar wel de genen, die zulks ontkennen: om dat alle Wijsbegerigen, zo wel ouden, als die van deze tijt, zich overtuigt houden dat zy 'er zijn. Plutarchus strekt hier af tot een getuig | |
[pagina 629]
| |
in zijn Handelingen van de Gevoelens der Wijsbegerigen, en van Sokrates Geest: gelijk ook alle de Stoïschen, Pythagorischen, Platonisten, Peripatetischen, Empedokles, Maximus Tyrius, Apulejus, en anderen. Onder de genen van deze tijt is 'er niemant, die hen ontkent. Verwerp dan zo veel wijze en verstandig oog- en oorgetuigen, zo veel Wijsbegerigen, en zo veel Historieschrijvers, die zulks verhalen. Zeg dat zy alle, met de gemene hoop, zot en dwaas zijn: schoon uw antwoorden niet overreden, maar wel buitensporig zijn, en deurgaans het wit en ooggemerk van onz verschil niet treffen; en gy niet een enig bewijs voortbrengt, dat uw mening bevestigt. Caesar spot niet met de geesten, maar met de voorspookselen en voorzeggingen; gelijk ook Cicero, en Kato. En echter, had hy in die dag, toen hy gedoot wierd, niet met Spurina gespot, zijn vijanden zouden hem niet met zo veel steken gedoot hebben. Maar genoech voor deze maal, enz. |
|