Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– Auteursrechtvrij
[pagina 619]
| |
Zevenenvyftigste Brief.
| |
[pagina 620]
| |
andere werken: gelijk ook in Suetonius, in 't Leven der Kaizeren; desgelijks by Wïërius in zijn boeken van de Spoken, en ook by Lavaterus, die bredelijk van deze stoffe handelen, en zulks uit alle Schrijvers getrokken hebben. Kardanus, om zijn geleertheit zo vermaart, spreekt 'er ook af in zijn boek de Subtilitate, de Varietate, en van zijn eige Leven, daar hy d'ondervindingen in hem zelf, in zijn magen, en in zijn vrienden toont, aan de welken zy verschenen zijn. Melanthon, een waarheitlievend en verstandig man, en veel anderen getuigen van hun eige ondervindingen. Een Burgere meester van enz. een geleert en wijs man, die noch leeft, verhaaldeens aan my dat men in zijn moeders brouwery des nachts hoorde werken, gelijk des daags gebeurde, als men broude; en hy betuigde aan my dat zulks tot verscheide malen geschied was. Het zelfde is ook meer dan eens aan my zelf gebeurt, 't welk ik nooit zal vergeten; in voegen dat ik hïeröm, en om de gezeide redenen overtuigt ben dat 'er geesten zijn. Wat de boze geesten aangaat, die d'arme menschen in dit leven, en daar na pijnigen, gelijk ook zo veel de tovery betreft; ik acht dat het fabelen zijn, die men daar af verhaalt. In de Verhandelingen van de geesten zult gy overvloet van omstandigheden vinden. Gy kont, behalven dezen, zo 't u belieft, Plinius Secundus, in 't zevende boek, in zijn brief aan Sura, nazien: gelijk ook Suetonius, in 't leven van Julius Cesar, het tweeëndartigste Hooftdeel; Valerius Maximus, in 't achtste Hooftdeel van zijn eerste boek, het zevende en achtste getal; en Alexander ab Alexandro in zijn werk, Dies Geniales genoemt; want ik vertrou dat gy deze boeken by u hebt. Ik spreek niet van Monikken en Geestelijken, die zo veel verschijningen en gezichten van zielen en boze geesten verhalen, en zo veel historien, of om beter te zeggen sabelen van spokerijen vertellen, dat zy verveelen, en dat men walgt van hen telezen. De Jesuit Thyraus, in zijn boek, van de Verschijningen der Geesten, handelt ook van dusdanige dingen. Maar de zodanigen doen zulks alleenlijk om hun voordeel, en om het vagevuur te bewijzen, 't welk een Mijn is, daar zy veel gout en zilver uit trekken. Doch dit heeft geen plaats in de voorgedachte, en in andere hedendaagsche Schrijvers, die buiten alle eenzijdigheit zijn, en dieshalven zo veel te meer gelooft moeten worden. Tot antwoort op uw brief, daar gy van zotten, of harssenlozen spreekt, stel ik hier het besluit van de geleerde Lavaterus, daar meê hy het eerste boek van de spoken, of nachtgeesten eindigt, en d at dus | |
[pagina 621]
| |
luid: My dunkt dat de geen, die zo veel overëenstemmende getuige, zo wel ouden, als hedendaagschen, dart ontkennen, niet waerdig is dat men hem gelooft? als hy iets bevestigt: want gelijk het een kenteeken van licht vaerdigheit is, terstont alle de genen te geloven, die zeggen dat zy enige nacht spoken gezien hebben; zo zou 't, in tegendeel, een zeer grote onbe schaamtheit wezen, zo veel geloof waer dige Historieschrijvers, Outvaders, en anderen in hun groot gezach lichtvaerdiglijk, en zonder schaamte tegen te spreken, enz.
21. Septemb. 1674. |
|