Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– AuteursrechtvrijZesenvyftigste Brief.
| |
[pagina 618]
| |
d'ondervinding zo klarelijk getoont word, nootzakelijk moet weten wat het is: andersins kan men zwarelijk uit enig verhaal besluiten dat 'er spoken zijn ; maar wel dit, dat 'er iets is, en dat echter niemant weet wat het is. Indien de Ga naar margenootaWijsbegerigen die dingen, de welken men niet kent, spoken willen noemen, zo zal ik hen niet konnen ontkennen; dewijl 'er onëindige dingen zijn, daar af ik geen kennis heb. Eindelijk, mijn Heer, ik bid u, eer ik my veerder in deze stoffe verklaar, dat gy aan myzegt, welke dingen deze spooken, of geesten zijn. Zijn 't Kinderen, zotten, of dullen? dewijl het geen, dat ik daar af gehoort heb, eer dingen van harssenloze, dan van verstandige menschen schijnen, en die, ten besten genomen, nergens beter naar gelijken, dan naar kinderspel, of tijtverdrijf van zotten. Ik dan, een einde hier af makende, zal u noch een zaak te gemoet voeren; dat is, dat die zucht, de welk de menschen gemenelijk hebben, om de dingen te vertellen, niet gelijk zy zijn, maar naar zy hen willen hebben, beter in de vertellingen van geesten en nachtspoken, dan in anderen, gekent word. De voornaamste oorzaak hier af is, gelijk ik geloof, dat, dewijl diergelijke geschiedenissen geen andere getuigen hebben dan de genen, die hen vertellen, de vinder daar af, naar zijn eige welgevallen, d'omstandigheden, de welken hem best schijnen, daar kan bijvoegen, of afneemen, zonder dat hy behoeft te schromen dat iemant hem zal tegenspreken, en bezonderlijk om de vrees, die hem over zijn dromen en grillen bevangen heeft, te rechtvaerdigen, of ook om zijn stoutheit, geloofen mening te bekrachtigen. Behalven dit heb ik noch andere redenen gevonden, die my bewegen om te twijffelen, is 't niet aan de geschiedenissen zelven, ten minsten aan d'omstandigheden, met de welken zy verhaalt worden, en die tot het besluit, 't welk men uit deze geschiedenissen tracht te trekken, meest dienstig zijn. Ik zal 't dan hier by laten, tot dat ik verstaan heb welken die geschiedenissen zijn, daar af gy in dier voegen overtuigt zijt, dat u dunkt dat zelfs daar aan te twijffelen een ongerijmde zaak is. |
|