Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– Auteursrechtvrij
[pagina 591]
| |
Zevenenveertigste Brief.
| |
[pagina 592]
| |
onder de vrienden gemeen: de wijzen zijn de vrienden der goden: dieshalven behoren alle dingen aan de wijzen. In dezer voegen heeft deze zeer wijze man zich zelf de rijkste gemaakt, meer met de rijkdom edelmoediglijk te verächten, dan met hem gratiglijk na te jagen. Hy toonde echter in een ander tijt, dat de wijzen niet uit noot, maar vry williglijk geen rijkdom bezaten. Want toen zijn vrienden zijn armoede aan hem verweten, gaf hy aan hen tot antwoort: wilt gy dat ik toon dat ik ook het geen, 't welk ik onwaerdig voor mijn arbeit acht, en daar gy zo gratiglijk naar tracht, kan verkrijgen? En toen zy ja hier op gezegt hadden, huurde hy alle de parssen van geheel Grieken: want hy, die in de loop der starren zeer ervaren was, had gezien dat 'er in dat jaar een grote overvloet van olyven, van de welken in de voorgaande jaren grote schaarsheit had geweest, zou wezen: in voegen dat hy deze parssen, die hy voor weinig gelt gehuurt had, tot een hoge prijs verhuurde, dewijl zy hen tot d' olie uit d' olijven te parssen moesten gebruiken: daar door hy in een jaar grote rijkdom voor zich verkreeg, die hy daar na zo mildelijk omdeelde, als hy hem schranderlijk had verkregen. Ik eindig, met te betuigen dat ik ben. enz.
's Gravenhage. 17. Febr. 1671. |
|