Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– AuteursrechtvrijVyfenveertigste Brief.
| |
[pagina 586]
| |
Heren, die toen daar tegenwoordig waren. Ik ging daar na by Helvecius zelf, die het gout, en de smeltkroes, de welk van binnen noch vergult was, aan my toonde, en tot my zeide dat hy niet meer, dan schaars de grootheit van een vierëndeel van een korreltje van geers, of mostertzaat in 't gesmolte loot had geworpen. Hy voegde 'r by, dat hy binnen korte tijt het verhaal van de gehele zaak zou uitgeeven, en zeide voorts dat t'Amsterdam een man (en hy meende dat dit de zelfde was, die by hem geweest had) de zelfde werking had gedaan; daar af gy zonder twijffel gehoort zult hebben. Dit is 't al, dat ik van deze zaak heb konnen vernemen. De Schrijver van het boekje, daar af gy schrijft, (in 't welk hy zich vermeet te tonen dat de Ga naar margenootabewijzen van Deskartes darde en vijfde Ga naar margenootbbedenking, met de welken hy Gods Ga naar margenootcwezentlijkheit bewijst, valsch zijn) zal zekerlijk tegen zijn eige schaduw vechten, en meer aaa zich zelf, dan aan anderen, hinderlijk wezen. Deskartes Ga naar margenootdKundigheit, ik beken 't, is enigsins duister en verwart, gelijk gy ook aangemerkt hebt en hy zou klarelijker en warelijker dus gesproken hebben; Dat het Ga naar margenootevermogen van te denken, om dingen te Ga naar margenootfbedenken, of te bevatten, niet groter is, dan het vermogen van de natuar om te Ga naar margenootgzijn, en te Ga naar margenoothwerken. Dit is een klare en ware Ga naar margenootiKundigheit, uit de welke Gods Ga naar margenootkwezentlijkheit zeer klarelijk en krachtiglijk uit zijn Ga naar margenootldenkbeelt volgt. Het Ga naar margenootmbewijs van de gedachte Schrijver, 't welk gy verhaalt, toont klarelijk genoech dat hy de zaak noch niet verstaat. 't Is wel waar dat men tot Ga naar margenootnin 't onëindig mag Ga naar margenootovoortgaan, als men daar mede het Ga naar margenootpgeschil in alle zijn delen Ga naar margenootqoplost: maar andersins is 't grote zotterny. Tot een voorbeelt, indien iemant vraagt waar door zulk een Ga naar margenootrbepaalt lighaam bewogen word; zo kan mert antwoorden dat het van een ander lighaam, en dit ook van een ander, en dus tot in 't onëindige, tot zulk een Ga naar margenootsbeweging Ga naar margenoottbepaalt is. Men mag dit, zeg ik, antwoorden, om dat de Ga naar margenootuvraag alleenlijk over de beweging is, en wy, met t'elkens een ander lighaam te stellen, een genoechsame en eeuwige oorzaak van zodanige beweging geven. Maar indien ik een boek van treffelijke gedachten, en dat çierlijk geschreven is, in de handen van een gemeen man zie, en hem vraag van waar hy zulk een boek heeft; en hy daar op aan my antwoord, dat hy 't uit een ander boek van een ander gemeen man, die ook çierelijk kon schrijven, uitgeschreven had, en dus tot in 't onëindig: zo voldoet hy my niet; want ik vraag niet alleenlijk naar de Ga naar margenootwgestalte en ordening der letters, daar op alleen aan my antwoord, maar ook naar de gedachten en zin, die der zelfder Ga naar margenootxsa- | |
[pagina 587]
| |
menzetting betekent: en hier op antwoord hy niet, met dus tot in 't onëindig voort te gaan. Hoe men dit op de Ga naar margenootydenkbeelden kan toepassen, kan lichtelijk uit het geen verstaan worden, 't welk ik in de negende Ga naar margenootzKundigheit mijner meetkundige Betogingen van Deskartes Beginselen der Wijsbegeerte verklaart heb. Ik ga nu voort tot de beantwoording van uw andere brief, de negende van Maert gedagteekent, daar in gy nader verklaring van 't geen begeert, 't welk ik in mijn voorgaande brief, de Ga naar margenootakringsche gestalte aangaande, geschreven heb. Gy zult dit lichtelijk konnen begrijpen, zo gy slechs belieft aan te merken, dat alle de Ga naar margenootbstralen, die men Ga naar margenootconderstelt Ga naar margenootdgelijkwijdig op het voorste glas van de Ga naar margenooteVerrekijker te vallen, warelijk niet evenwijdig zijn, dewijl zy alle uit een en 't zelfde punt komen. Maar men aanmerkt hen als zodanig, om dat het Ga naar margenootfvoorwerp zo verre van ons af is, dat d'opening van de Verrekijker, ten opzicht van zijn Ga naar margenootgafstant, slechs als een punt aan te merken is. Wijders is het zeker dat wy, om een geheel voorwerp te zien, niet alleenlijk de Ga naar margenoothstralen, die uit een enig punt komen, behoeven, maar ook alle d'andere Ga naar margenootikegels van stralen, die uit alle d'andere punten komen; en dieshalven is ook nodig dat zy in zo veel andere Ga naar margenootkbrantpunten te zamenkomen, als zy door 't glas gaan. En hoewel 't met het oog zelf niet zo naaukeuriglijk gestelt is, dat alle de Ga naar margenootlstralen, die uit verscheide punten van Ga naar margenootm't voorwerp komen, heel naaukeuriglijk in zo veel anderen in de Ga naar margenootngront van 't oog vergaderen, zo is 't echter zeker dat die Ga naar margenootogestalten, de welken dit konnen uitwerken, boven alle d'anderen gestelt moeten worden. En dewijl een bepaalt stuk van een Ga naar margenootpront kan uitwerken, dat het alle de stralen, die uit een punt komen, in een andere punt van zijn Ga naar margenootqmiddellijn, naar d' ordening van de Ga naar margenootrwerkdaat gesproken, te zamen brengt, zo zal het ook alle d'anderen, die uit d'andere punten van Ga naar margenoots't voorwerp komen, in zo veel anderen te zamen brengen. Want men kan uit yder punt van 't voorwerp een Ga naar margenoottlijn trekken, die door Ga naar margenootu't middelpunt van Ga naar margenootw't ront gaat: hoewel men hier toe d'opening van de Ga naar margenootxVerrekijker veel kleinder moet maken, dan men haar anders zou maken, zo men niet meer, dan een enig Ga naar margenootybrantpunt, behoefde; gelijk gy lichtelijk zult konnen zien. Het geen, dat ik hier van het Ga naar margenootzront zeg, kan niet van Ga naar margenoota't langront, noch van de Ga naar margenootbwassende snee, veel minder van meer andere Ga naar margenootcte zamengezette gestalten, gezegt worden; om dat men slechs uit een enig punt van 't voorwerp een lijn, die deur de beide Ga naar margenootdbrantpunten heengaat, kan trekken. Dit is het geen, 't welk ik in mijn eerste brief, deze zaak aan- | |
[pagina 588]
| |
gaande, heb willen zeggen. De Ga naar margenootebetoging van dat de Ga naar margenootfhoek, die de Ga naar margenootgstralen, uit verscheide punten komende, op de Ga naar margenoothvlakte van 't oog maken, groter, of kleinder word, naar dat de Ga naar margenootibrantpunten meerder, of minder verschillen, zult gy uit deze bijgestelde ingelege Ga naar margenootkgestalte konnen zien: in voegen dat ik, na hartelijke groetenis, enz.
B.d.S.
Te Voorburg, 25. van Maart, 1667. |
|