Achtentwintigste Brief.
B.d.S. aan de zelfde.
Waarde Vrient,
Gy vraagt aan my, of wy Ga naar margenootaervarentheit behoeven om te weten of de Ga naar margenootbbepaling van enig ding waar is. Ik antwoord hier op, dat wy nooit ervarentheit behoeven, dan tot die dingen, de welken uit de bepaling van de zaak niet besloten konnen worden; gelijk tot een voorbeelt, de Ga naar margenootcwezentlijkheit der Ga naar margenootdwijzen; want deze kan uit de Ga naar margenootebepaling van de zaak niet besloten worden: maar niet tot die dingen, welker Ga naar margenootfwezentlijkheit niet van hun Ga naar margenootgwezentheit Ga naar margenoothonderscheiden, en dieshalven uit hun Ga naar margenootibepaling besloten word. Ja geen Ga naar margenootkervarentheit zal ons dit ooit konnen leren en aanwijzen. Want d' ervarentheit wijst geen Ga naar margenootlwezentheden van zaken aan: maar 't hoogste, dat zy doen kan, is onze Ga naar margenootmziel te Ga naar margenootnbepalen dat zy omtrent zekere wezentheden van zaken denkt. Dieshalven, dewijl de Ga naar margenootowezentlijkheit der Ga naar margenootptoeëigeningen niet van hun Ga naar margenootqwezentheit verschilt, zo zullen wy de zelfde door geen Ga naar margenootrervarentheit konnen bekomen.
Dat gy wijders aan my vraagt, of de Ga naar margenootszaken, of Ga naar margenoottd' aandoeningen der zaken Ga naar margenootueeuwige waarheden zijn. Ik zeg volkomelijk ja. Indien gy weêr voorwerpt, waaröm ik hen geen eeuwige waarheden noem: ik antwoord, om hen, gelijk alle anderen gewent zijn, van die dingen t'onderscheiden, die geen zaak, of aandoening van zaak verklaren; gelijk, tot een voorbeelt, van Ga naar margenootwniets word niets: deze en diergelijke Ga naar margenootxvoorstellingen, zeg ik, worden Ga naar margenootyvolstrektelijk eeuwige waarheden genoemt, met het welk zy niets anders willen aanwijzen, dan dat zodanige dingen geen plaats buiten de Ga naar margenootzziel hebben, enz.