Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– AuteursrechtvrijZevenentwintigste Brief.
| |
[pagina 517]
| |
mant my naar de Ga naar margenootpbeschrijving van Salomons Tempel vraagt, zo moet ik aan hem de ware beschrijving van de tempel, gelijk hy geweest heeft, overleveren, zo ik niet wil rellen en beuzelen. Maar indien ik enige tempel, die ik wil bouwen, in de geest toegestelt heb, uit welks beschrijving ik besluit dat ik zodanige gront, en zo veel duizent stenen, en andere boustoffen moet kopen, zal iemant, die wel by zijn zinnen is, tot my zeggen dat ik een quaad besluit heb gemaakt, om dat ik misschien een valsche Ga naar margenootqbepaling bijgebracht heb? zal iemant tot my zeggen dat ik mijn bepaling zal bewijzen? Want indien hy dit zeide, zo zou hy niets anders zeggen, dan dat ik het geen, 't welk ik Ga naar margenootrbevat heb, niet heb bevat, of van my eisschen dat ik bewijzen zou dat ik 't geen, 't welk ik bevat heb, bevat heb; 't welk warelijk beuzelen is. Dieshalven, die quade Ga naar margenootsbepaling, de welke geen Ga naar margenoottbevatting uitdrukt, zal quaat wezen: 't welk ik, op dat het wel verstaan zou worden, met het voorbeelt van Borellus zal verklaren; te weten, zo iemant zeide dat twee Ga naar margenooturechte lijnen, plaats Ga naar margenootxbegrijpende Ga naar margenootygestaltig genoemt wierden; indien Ga naar margenootwdeze by Ga naar margenootzrechte lijn het geen verstaat, 't welk van alle by de kromme lijn verstaan word, zo zal de Ga naar margenootabepaling goet wezen: want by die bepaling zou een gestalte, als (), of diergelijke verstaan worden: maar indien hy by rechte lijn de gemene Ga naar margenootbbevatting daar af verstaat, zo zal de zaak gantschelijk Ga naar margenootconbevattelijk zijn, en dieshalven geenbepaling wezen. Deze dingenschijnen van Borrellus, tot welks gevoelen aan te nemen gy genegen zijt, gantschelijk verwart te worden. Zie hier een ander voorbeelt, namelijk dit, 't welk gy in 't einde bybrengt: indien ik zeg dat yder Ga naar margenootdzelfstandigheit niet meer, dan een enige Ga naar margenootetoeëigening heeft, zo is dit een ware Ga naar margenootfvoorstelling, en behoeft Ga naar margenootgbetoging? Maar indien ik zeg dat ik by zelfstandigheit het geen versta, 't welk alleenlijk uit een enige toeëigening bestaat, zo zal dit een goede Ga naar margenoothbepaling zijn, als daar na de Ga naar margenootiwezenden, uit veel toeëigeningen bestaande, met een andere naam, van de zelfstandigheit verscheiden, aangewezen worden. Voorts, dat gy zegt dat ik niet Ga naar margenootkbetoogt heb, dat de Ga naar margenootlzelfstandigheit, of het Ga naar margenootmwezend veel Ga naar margenootntoeëigeningen kan hebben, zo hebt gy misschien niet op de Ga naar margenootobetoging gemerkt: want ik heb 'er twee bygebracht, van de welken d' eerste is, dat 'er aan ons niets klaarblijkelijker is, dan dat wy yder Ga naar margenootpwezend onder enige Ga naar margenootmtoeëigening Ga naar margenootrbevatten; en hoe enig wezend meer Ga naar margenootszakelijkheit, of Ga naar margenoottwezen heeft, hoe ook meer toeëigeningen daar aan toegevoegt moeten worden; in voegen dat men een wezend, Ga naar margenootuvolstrektelijk Ga naar margenootwonëindig, moest Ga naar margenootxbe- | |
[pagina 518]
| |
palen enz. De tweede, en die ik de voornaamste acht, is deze: hoe ik meer Ga naar margenootytoeëigeningen aan enig Ga naar margenootzwezend toeëigen, hoe ik ook gedwongen ben meer Ga naar margenootawezentlijkheit daar aan toe t' eigenen; dat is, hoe ik het zelfde te meer onder de reden van 't ware bevat: 't welk warelijk niet zou wezen, zo ik een Ga naar margenootbverdichtsel, of iets diergelijk verdicht had. Dat gy wijders zegt, dat gy de Ga naar margenootcdenking niet, dan onder Ga naar margenootddenk-beelden, Ga naar margenootebevat; en dit om dat gy, als de denkbeelden wech zijn, de denking vernietigt: ik geloof dat dit aan u gebeurt, om dat gy, een Ga naar margenootfdenkende zaak zijnde, alle uw Ga naar margenootgdenkingen en Ga naar margenoothbevattingen ter zijden stelt. 't Is dieshalven geen wonder dat gy, als gy alle uw denkingen ter zijden gestelt hebt, niets overbehoud, om namaals te denken. Maar wat de zaak aangaat, ik acht dat ik genoech, en meer dan genoech Ga naar margenootibetoogt heb, dat het Ga naar margenootkverstant, hoewel Ga naar margenootlonëindig, tot de Ga naar margenootmgenatuurde, en niet tot de Ga naar margenootnnaturende natuur behoort. Maar de darde Ga naar margenootobepaling, zo ik recht heb, luid dus: By Ga naar margenootpzelf-standigheit versta ik 't geen, dat in zich is, en door zich Ga naar margenootqbevat word: dat is, welks Ga naar margenootrbevatting niet de bevatting van iets anders Ga naar margenootsinsluit. By toeëigening versta ik het zelfde; behalven dat het Ga naar margenootttoeëigening gezegt wordten opzicht van Ga naar margenootu't verstant, 't welk zekere zodanige natuur aan de zelfstandigheit toeëigent. Deze Ga naar margenootwbepaling, zeg ik, drukt klarelijk genoech uit wat ik by Ga naar margenootxzelfstandigheit, of by Ga naar margenootytoeëigening verstaanwil. Gy wilt echter, hoewel het geensins nodig is, dat ik met een voorbeelt zal verklaren hoe een en de zelfde zaak met twee namen aangewezen kan worden. Ik zal dan, om niet karig te schijnen, twee voorbeelden geven. Voorëerst zeg ik dat ik by Israël de darde Ga naar margenootzAartsvader, en dat ik by Jakob de zelfde versta: maar de naam van Jakob wierd aan hem gegeven, om dat hy zijns broeders hiel had gegrepen. Ten tweeden, by Ga naar margenootaplat wil ik dit verstaan, 't welk alle stralen van 't licht, zonder enige verändering, weêrkaatst. By wit Ga naar margenootbversta ik het zelfde, behalven dat wit gezegt word ten opzicht van de mensch, die op het plat ziet. Ik acht dat ik hier meê op uw Ga naar margenootcvragen voldaan heb. Ondertusschen zal ik wachten uw oordeel te horen; en indien 'er noch iets is, van 't welk gy oordeelt dat het niet wel, of klarelijk genoech Ga naar margenootdbetoogt is, schroom niet om my dit aan te wijzen, enz. |
|