Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– AuteursrechtvrijVyfentwintigste Brief.
| |
[pagina 513]
| |
Macht is, een gezond lighaam, als een gezonde ziel te hebben; dit kan van niemant geloghent worden, dan van de geen, die zo wel d' ervarentheit, als de reden zou willen loghenen. Maar, zegt gy wijders, indien de menschen uit nootzakelijkheit der natuur zondigen, zo zijn zy te veröntschuldigen, zonder dat gy verklaart wat gy daar uit wilt besluiten, te weten, of God zich niet tegen hen kan vergrammen, dan of zy de zaligheit, dat is de kennis van God, en van zijn liefde, waerdig zijn, Indien gy 't eerste meent, zo sta ik gantschelijk toe dat God niet vergramt word, maar dat alles naar zijn Ga naar margenootfzin en mening geschied. Maar ik ontken dat daaröm alle menschen zalig behoorden te wezen. Want de menschen konnen wel te veröntschuldigen zijn, en echter de zaligheit derven, en op veel wijzen gepijnigt worden. Want een paert is te veröntschuldigen van dat het een paert, en geen mensch is; en echter moet het een paert, en geen mensch wezen. De geen, die door de beet van een hont dul is geworden, is wel te veröntschuldigen, maar word echter met recht gesmoort en verstikt. Eindelijk, de geen, die zijn begeerlijkheden niet kan bestieren, en hen niet door vrees der wetten intomen, kan echter niet, hoewel hy om zijn zwakheit te veröntschuldigen is, de gerustheit van zijn gemoed, noch Gods kennis en liefde genieten, maar moet nootzakelijk vergaan. Ik acht het hier niet nootzakelijk te zijn, te vermanen dat, als de Schrift zegt, dat God zich tegen de zondaars vergramt, dat hy een rechter is, die de werkingen der menschen onderzoekt, overweegt en oordeelt; dat zy, zeg ik, op een menschelijke wijze, en volgens d' aangenome gevoelens van 't gemeen spreekt, om dat haar ooggemerk niet is de Ga naar margenootgWijsbegeerte te leren, noch de menschen geleert, maar gehoorzaam te maken. Wijders, ik zie niet op wat wijze ik hier uit, dat ik de Ga naar margenoothWonderdaden en Ga naar margenootionkunde voor Ga naar margenootkevenmachtig heb genomen, Gods vermogen, en der menschen wetenschap binnen de zelfde palen schijn te besluiten. Voorts, ik versta met u Christus lijden, doot en begraving Ga naar margenootlletterlijk; doch zijn verrijzenis in een Ga naar margenootmgeestelijke zin. Ik beken wel dat deze leste ook van d'Euangelisten met die Ga naar margenootnomstandigheden verhaalt word, dat wy niet konnen loghenen dat d'Euangelisten zelven gelooft hebben dat Christus lighaam verrezen, en ten hemel opgeklommen is, dat hy aan Gods rechte hant zit; en dat hy ook van d'ongelovigen zou hebben konnen gezien worden, zo zy met hem in die plaatsen hadden geweest, in de welken Christus zelf aan zijn Ga naar margenootoLeerlingen is verschenen: daar in zy echter, Ga naar margenootpzonder krenking van de Leer des Euangeliums, hebben konnen misleid we- | |
[pagina 514]
| |
zen; gelijk ook aan andere Profeten gebeurt is, van 't welk wy in 't voorgaande voorbeelden hebben bijgebracht. Immers Paulus, aan de welk Christus ook namaals is verschenen, roemt dat hy Christus niet naar 't vleesch, maar naar de geest gekent heeft. Vaar wel. |
|