Zeventiende Brief.
H. Oldenburg. aan B.d.S.
Myn Heer,
IK heb deze bequame gelegentheit, die de zeer geleerde Heer Bourgeois, Geneesmeester van Kaen, en van de gereformeerde Godsdienst, nu naar Nederlant trekkende, my aanbied, niet willen laten voorbijgaan, om door deze middel aan u bekent te maken dat ik al voor enige weken mijn dankbaar gemoed voor uw Ga naar margenootaVerhandelingen, aan my overgezonden, hoewel nooit aan my gelevert, aan u getoont heb: doch ik twijffel of deze mijn brief al wel in uw handen is gekomen. Ik had daar in mijn vonnis van die Verhandeling aangewezen, 't welk ik, de zaak sedert van nader by ingezien en overwogen hebbende, nu acht al t'ontijdig geweest te hebben. Enige dingen schenen my toen tot nadeel van de Godsdienst te strekken, terwijl ik de zelfde naar die voet mat, die de Godgeleerden in 't gemeen, en de belijdenissen van 't aangenome gebruik, de welken al te grote eenzijdigheit schijnen te tonen, verschaffen. Maar als ik de gehele zaak grondelijker overweeg, komen my veel dingen voor, die my overreden dat gy zo verre af zijt van te trachten iets tot nadeel van de ware Ga naar margenootbGodsdienst, en Ga naar margenootcbondige Wijsbegeerte te doen, dat gy, in tegendeel, arbeid om het ware einde van de Christelijke Godsdienst, en de goddelijke voortreffelijkheit en uitsteekentheit van de vruchtbare Wijsbegeerte aan te bevelen, en vast te stellen. Dewijl ik dan geloof dat dit in uw ziel plaats gegrepen heeft, zo verzoek ik uit alle mijn vermogen aan u, dat het u belief het geen, 't welk gy tot dit einde toestelt en overweegt, aan uw oude en oprechte vrient, die naar een zeer gelukkige uitgang van zulk een goddelijk voorneemen verlangt, door veel brieven mede te delen. Ik beloof heiliglijk aan u, dat ik niets hier af aan enig mensch zal openbaren, zo gy aan my beveelt zulks verbogen te houden; terwijl ik alleenlijk zal pogen om de geesten der goede en schrandere lieden allengs tot d'omhelzing van die waarheden, aan de welk gy t' enige tijt ruimer lucht zult geven, te schikken, en de Ga naar margenootdvooröordeelen, tegen uw Ga naar margenooteoverdenkingen gevat, wech te nemen. My dunkt, indien ik my niet grotelijks bedrieg, dat gy de natuur en krachten van de