Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– Auteursrechtvrij
[pagina 485]
| |
Tiende Brief.
| |
[pagina 486]
| |
noch niet onder uw Boekverbopers verspreid is, en dat ik dieshalven in dit omslag aan u zend; en ik verzoek al voort dat gy deze kleine gift in 't goede neemt. Dit boekje, gelijk gy zien zult, begrijpt in zich een Ga naar margenoothverdediging van de kracht des Ga naar margenootiparssende luchts, tegen zeker Françiskus Linus, die met zeker Ga naar margenootkkoortje, 't welk men noch verstaan noch zien kan, de Ga naar margenootlverschijnselen, in de nieuwe Ga naar margenootmnaturelijke werkdadige ondervindingen, van de Heer Boyle verhaalt, poogt te verklaren. Lees en overweeg het boekje, en maak uw gevoelen daar af aan my bekent. Onze Ga naar margenootnkoninklijke Vergadering vervolgt naerstiglijk, naar haar vermogen, haar voorneemen en ooggemerk, doch houd zich binnen de palen der Ga naar margenootoondervindingen en Ga naar margenootpwaarneemingen, en schuwt alle omweegen van Ga naar margenootqstrijdreedenen. Men heeft onlangs een voortreffelijke Ga naar margenootrondervinding genomen, die de Ga naar margenootsbeweerders van 't ydel pijnigt, en den Ga naar margenoottgenen, die het tegendeel beweren, zeer wel aanstaat. De zelfde is dusdanig. Dat men de glaze vles A, tot boven toe met water gevult, in 't glaze vat B, daar water in is, met de mont om laeg, en in dit Ga naar margenootuontfangvat, (een nieuwe Ga naar margenootwtoestel van de Heer Boyle, tot de geestkunde behorende,) zet. Dat men Ga naar margenootxlucht voort uit het Ga naar margenootyontfangvat trek. Men zal de Ga naar margenootzbobbels in grote menigte uit het water naar de vlesch A zien opklimmen, en al 't water van daar naar 't vat B, beneden de Ga naar margenootabovenvlakte van 't water, dat daar in is, drijven. Dat men deze twee vaten een of anderhalve dag in deze staat laat, terwijl de lucht ook uit het gezeide Ga naar margenootbontfangvat, door gedurige Ga naar margenootcoptrekkingen, uitgeput word. Dat men dan hen uit het ontfangvat neem, en de vlesch A weêr met dit water, daar de lucht uitgetrokken is, vul, en weêr met de mont naar 't vat B keer, en van nieus de beide vaten in Ga naar margenootd't ontfang- | |
[pagina 487]
| |
vat besluit. Als het ontfangvat B, door de behoorlijke Ga naar margenooteoptrekkingen weêr uitgeput is, zal men misschien enige Ga naar margenootfbobbeltjes uit de hals van de vlesch A zien opklimmen, die, tot de Ga naar margenootgtop opstijgende, en door de gedurige optrekking zich uitspreidende, al 't water uit de Ga naar margenoothvlesch, gelijk te voren, weêr nederwaarts zal drijven. Dat men dan de vlesch weêr uit het Ga naar margenootiontfangvat neem, en met het water, daar de lucht uitgetrokken is, tot boven toe vol, en, gelijk te voren de vlesch omgekeert hebbende, hem weêr in 't ontfangvat zet, 't welk dan gantschelijk leeg van lucht zal worden; en als het vat geheel leeg van lucht is, zal het water in dier voegen in de vlesch blijven hangen, dat het geensins naar beneden zal zakken. In deze Ga naar margenootkondervinding schijnt d' oorzaak, de welke, volgens Boyle, in d' ondervinding van Toricellus, gestelt word het water om hoog te houden, (te weten dat de Ga naar margenootllucht op 't water in 't vat B legt) gantschelijk wechgenomen te zijn, zonder dat echter het water in de Ga naar margenootmvlesch nederdaalt. Ik had voorgenomen hier meer by te voegen: maar mijn vrienden en bezigheden beletten my. Ik zal 'er alleenlijk dit noch bydoen, dat, indien 't u belieft de dingen, die gy doet drukken, aan my te zenden, gy 't opschrift uwer brieven en pakjes op deze volgende wijze stelt, enz. Ik kan deze brief niet sluiten, zonder u van nieus Ga naar margenoothd' uitgeeving van die dingen, die gy overwogen hebt, in te boezemen. Ik zal nooit aflaten van u aan te manen, tot dat gy mijn verzoek voldaan hebt. Ondertusschen, indien 't u belieft enige Ga naar margenootohooftdeelen van het geen, dat daar in begrepen is, my mede te delen! ô hoe lief zou ik u hebben! hoe grotelijks zou ik my aan u verplicht achten! Vaar wel, in grote voorspoet, en vaar voort met my te begunstigen, gelijk gy doet.
Uw toegenegenste en goetgunstigste
Henr. Oldenburg.
In Londen 10. Aug. 1663. |
|