Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– AuteursrechtvrijZevende Brief. H. Oldenburg. aan B.d.S.Myn Heer,
IK heb over veel weken uw aangename brief, met de geleerde Ga naar margenootaAanteekeningen op Boyles boek, ontfangen. De Ga naar margenootbSchrijver zelf bedankt u, neffens my, ten hoogsten voor uw Ga naar margenootcoverwegingen, die gy gezonden hebt, en zou dit eerder aan u bekent gemaakt hebben, zo de hoop, van binnen korte tijt van de last der bezigheden, met de welken hy belast is, verlicht te worden, hem niet opgehouden had, | |
[pagina 472]
| |
om, gezamentlijk met zijn dankbewijs, ook zijn antwoort met de zelfde vlijt weêr over te konnen zenden. Maar hy gevoelt zich tot noch toe van zijn hoop versteken; en hy word, zo door de gemene, als door de bezondere bezigheden in dier voegen afgetrokken en verhindert, dat hy voor deze maal noch niets, dan zijn dankbaar gemoed, aan u kan betuigen, en genootzaakt is zijn Ga naar margenootdmening en gevoelen van uw Ga naar margenooteAanteekeningen tot in een andere tijt uit te stellen. Hier koomt by, dat twee gedrukte schriften van zijn tegenstrever hem aangetast hebben; en hy acht zich verbonden om op het spoedigste daar op t' antwoorden. Deze geschriften hebben 't niet op zijn Ga naar margenootfVerhandeling van de salpeter gemunt, maar op een van zijn andere boeken, die de Ga naar margenootggeestkundige Ondervindingen, de Ga naar margenoothparssing van de Ga naar margenootilucht bewijzende, begrijpen. Zo haast hy zich van deze arbeit heeft ontslagen, zal hy ook zijn Ga naar margenootkmening van uw Ga naar margenootluitzonderingen openbaren; en ondertusschen verzoekt hy van u, dat gy deze Ga naar margenootmverwijling niet averechts bedied. Deze Ga naar margenootnVergadering der Philosofeerders, van 't welk ik by u gewach heb gemaakt, is nu, door de gunst van onze Koning, in een Ga naar margenootokoninlijke Societeit, of Gemeenschap verändert, en met een openbare machtbrief verzien, die aan de zelfde grote Ga naar margenootpvoorrechten toestaat, en met enen hoop geeft van dat de zelfde met nodige inkoomsten verzorgt zal worden. Ik zou u gantschelijk raden dat gy het geen, 't welk gy, volgens de schranderheit van uw vernuft, geleerdelijk, zo in de Ga naar margenootqWijsbegeerte, als in de Ga naar margenootrGodgeleertheit te zamen gestelt hebt, den geleerden niet zoud benijden, maar door de druk in 't licht laten komen, wat Ga naar margenootsd' onnosele Godgeleerden ook daar tegen zouden mogen morren. Uw Ga naar margenoottgemene Staat is zeer vry, en geest zeer grote vryheit om daar in te Philosoferen. Uw eige voorzichtigheit zal u ondertusschen ingeeven, dat gy uw Ga naar margenootubevattingen, en uw Ga naar margenootwmeningop de zedigste wijze, die u mogelijk is, zult voortbrengen. Wat het overige aangaat, beveel d' uitgang aan 't nootlot. Wel aan dan, waarde Heer, ontlast u van alle vrees van de menschjes van onze tijt te vergrammen. Al lang genoech voor d' onkunde en beuzelen geweken. Laat ons met volle zeilen onze streek naar de ware wetenschap, nemen, en Ga naar margenootxd'ingewanden der natuur grondelijker, dan tot noch toe geschied is, deursnuffelen. Ik acht dat uw Ga naar margenootyOverwegingen zonder hinder in uw lant uitgegeven konnen worden; en gy hebt niet te vrezen dat zy enige aanstoot aan de Ga naar margenootzwijzen zullen geven. Indien gy dan dezen tot voorstaanders en begunstigers hebt, gelijk ik vastelijk aan | |
[pagina 473]
| |
u toezeg dat gy hen zodanig vinden zult; wat hebt gy voor een onverstandige Momus te vrezen. Ik zal, waarde vrient, u niet in vreden laten, voor dat ik dit van u verworven heb. Ik zal, zo veel in my is, nooit toelaten dat uw Ga naar margenootagedachten, die van zo groot gewicht zijn, van een eeuwig zwijgen gedrukt worden. Ik bid u ten hoogsten dat het u niet verveelt, wat raat gy ook over deze zaak zult nemen, zulks zo spoedig, als bequamelijk geschieden kan, aan my bekent te maken. Hier zullen misschien zodanige dingen voorvallen, die waerdig zullen zijn dat gy hen weet. Want de voorgedachte Ga naar margenootbVergadering zal nu in haar voorgenome werk heftiger aandringen, en misschien, zo 'er slechs vrede in deze gewesten blijft, de Ga naar margenootcgemene Staat der geletterden op een bovengewone wijze verçieren. Vaar wel, voortreffelijke vrient, en hou dat ik ben uw enz.
Henr. Oldenburg |
|