Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– Auteursrechtvrij
[pagina 459]
| |
Zeste Brief.
| |
[pagina 460]
| |
Schrijver (Sect. 9.) zegt, dat hy, met behulp van een schaaltje, dit bevonden heeft, en ook dat de Ga naar margenootqverschijnselen van de Ga naar margenootrgeest van 't zout zo verscheiden, ja ook enigen strijdig met die van 't zout zijn; my dunkt dat zy niet dienstig konnen wezen om zijn besluit te bevestigen. En op dat dit zou blijken, zo zal ik met weinig woorden het Ga naar margenootseenvoudigste, dat voorkoomt, om dit Ga naar margenoottverschijnsel van de Ga naar margenootuherstelling van de Salpeter te verklaren, vertonen, en met enen twee of drie Ga naar margenootwondervindingen, die zeer gemakkelijk zijn, daar bijvoegen, door de welken deze verklaring enigsins bevestigt en versterkt zal worden. Om dan dit Ga naar margenootxverschijnsel Ga naar margenootyop 't eenvoudigste te verklaren, zo zal ik geen ander Ga naar margenootzonderscheit tusschen de Ga naar margenootageest van de Salpeter, en de Salpeter stelf stellen, dan de geen, die klarelijk genoech bekent is; te weten dit, dat de Ga naar margenootbdeeltjes van de leste Ga naar margenootcrusten, en die van d'eerste, niet weinig bewogen zijnde, onder malkander gedreven worden. Wat het Ga naar margenootdvast zout aangaat, ik zal Ga naar margenooteonderstellen dat dit niets doet, om de Ga naar margenootfwezentheit van de Salpeter te Ga naar margenootgstellen; maar ik zal het zelfde als de Ga naar margenoothmoer en droezem van de Salpeter aanmerken, van 't welk ook de Ga naar margenootigeest van de Salpeter, gelijk ik Ga naar margenootkbevind, niet ontslagen noch bevrijd word; maar daar op, hoewel klein genoech gewreven, in overvloet drijft. Dit Ga naar margenootlzout, of deze Ga naar margenootmdroezem heeft Ga naar margenootnpijpjes, of Ga naar margenootoopeningen, die naar de maat der Ga naar margenootpdeeltjes van de Salpeter uitgeholt zijn. Maar enigen zijn door de kracht van t vuur, terwijl de salpeterige deeltjes uit hen gedreven wierden, enger geworden; en by gevolg waren anderen genootzaakt zich wijder uit te zetten. En de Ga naar margenootqzelfstandigheit zelve, of de Ga naar margenootrzijden dezer Ga naar margenootsopeningen wierden Ga naar margenoottstijf, en te gelijk zeer broosch: in voegen dat, toen de Ga naar margenootugeest van de Salpeter daar Ga naar margenootwindroop, enigen van des zelfs Ga naar margenootxdeeltjes zich met kracht in deze enge openingen begonnen in te schikken; en dewijl de dikte dezer deeltjes (gelijk zulks niet qualijk van Deskartes betoogt word) ongelijk is, zo bogen zy deze Ga naar margenootystijve zijden, gelijk een boog, eer zy hen braken. Maar toen zy hen braken, dwongen zy deze Ga naar margenootzstukken en brokken weêr te rug te springen, en bleven met de Ga naar margenootabeweging, die zy hadden, te behouden, even onbequaam, als te voren, om tot Ga naar margenootbbestandigheit gebracht, en kristallig gemaakt te worden. Maar de Ga naar margenootcdeeltjes van de Salpeter, zich deur de ruimer Ga naar margenootdopeningen inschikkende, om dat zy hun Ga naar margenootezijden niet raakten, wierden nootzakelijk van enige zeer fijne Ga naar margenootfstoffe omringt; en daar af, op de zelfde wijze, als de delen van 't hout door de vlam, of door de hitte omhoog gedreven; en zy vlogen tot rook wech: maar indien zy Ga naar margenootgover- | |
[pagina 461]
| |
vloedig genoech waren, of dat zy, toen zy, met de Ga naar margenoothstukken en brokken der zijden, en met de Ga naar margenootideeltjes, deur d'enger Ga naar margenootkopeningen intredende, te zamen vergaderden, maakten zy dropjes uit, die om hoog vlogen. Maar indien dit Ga naar margenootlvast zoutGa naar voetnoot* met behulp van 't water, of van de lucht Ga naar margenootmlos en Ga naar margenootnslapper gemaakt word, zo word het bequaam genoech om de Ga naar margenootodrift der deeltjes van de Salpeter te beletten, en hen te dwingen die Ga naar margenootpbeweging, de welke zy hadden, te verlaten, en weêr Ga naar margenootqbestandig te worden; op de zelfde wijze gelijk de koegel uit een grof geschut, als hy in het zant, of in de slijk ingedreven word. De herstelling van de salpeter bestaat alleenlijk in de Ga naar margenootfbestandigheit der Ga naar margenootgdeeltjes van de Ga naar margenoothsalpetergeest: en om dit uit te werken, word het Ga naar margenootivast zout, gelijk uit deze verklaring blijkt, als een Ga naar margenootkwerktuig gebruikt. Dus verre hebben wy van de Ga naar margenootrherstelling des Salpeters gesproken. Laat ons nu, zo 't u belieft, bezien 1. Waaröm de Ga naar margenootsgeest van de Salpeter, en de Salpeter zelf zo veel van malkander in smaak verschillen. 2. Waaröm de Salpeter in brant gesteken kan worden, en de geest van de Salpeter niet. Om het eerste te verstaan, heeft men aan te merken, dat de Ga naar margenoottlighamen, die in Ga naar margenootubeweging zijn, nooit andere lighamen met hun breedste Ga naar margenootwvlakten ontmoeten: maar de Ga naar margenootxrustende lighamen legeen met hun breedste vlakten op d' anderen. Indien men dan de Ga naar margenootydeeltjes van de Salpeter, als zy Ga naar margenootzrusten, op de tong legt, zo leggen zy met hun breedste Ga naar margenootavlakten daar op; en door deze middel stoppen zy de Ga naar margenootbpijpjes, of openingen van de tong; 't welk d' oorzaak van de koude is. Voeg hier by, dat de Salpeter niet door het speeksel in zo kleine Ga naar margenootcdeeltjes ontbonden kan worden. Maar indien men hen, terwijl deze gedreve deeltjes bewogen worden, op de tong legt, zo zullen zy scherper Ga naar margenootdvlakten ontmoeten, en zich deur des zelf spijpjes Ga naar margenooteinvlijen; en hoe zy gezwindelijker bewogen worden, hoe zy ook scherper op de tong bijten, op de zelfde wijze, als een naalt, die, zo hy de tong met het scherp raakt, of in de langte daar op legt, verscheide gevoelingen zal maken. Maar d' oorzaak, om de welke men de Ga naar margenootfsalpeter in brant kan steken, en de Ga naar margenootggeest niet, is, dat, als de Ga naar margenoothdeeltjes van de salpeter Ga naar margenootirusten, zy zwarelijker door 't vuur om hoog gedreven konnen | |
[pagina 462]
| |
worden, dan als zy hun eige Ga naar margenootkbeweging naar alle delen hebben, en dieshalven, als zy rusten, het vuur zo lang tegenstaan, tot dat het vuur hen van malkander scheid, en hen van alle zijden omringt. Doch als het hen omringt, voert het hen met zich herwaarts en derwaarts, tot dat zy hun eige beweging verkrijgen, en tot rook om hoog vliegen, en wechgaan. Maar de deeltjes van de geest des salpeters, alreê in beweging, en van malkander gescheiden zijnde, worden van een kleine hitte des vuurs aan alle zijden in een groter kring intgebreid: en op deze wijze verdwijnen enigen in rook, en anderen vlijen zich in door de stoffe, die 't vuur verschaft, eer zy gantschelijk van de vlam omringt zijn, en blusschen dieshalven eerder de brant, dan zy hem voeden. Ik zal nu tot Ga naar margenootld' ondervindingen voortgaan, die deze verklaring schijnen te Ga naar margenootmbewijzen, en te bevestigen. 1. Om dat ik bevind dat de Ga naar margenootndeeltjes van de salpeter, die, terwijl zy gedruis maken, tot rook wechgaan en verdwijnen, zuivere salpeter zijn. Want terwijl ik de salpeter eens en andermaal Ga naar margenootosmolt, tot dat de smeltkroes gloejend genoech was geworden, en met een gloejende kool aanstak, ontfing ik de rook daar af in een koude glaze kelk, tot dat de zelfde daar af bevochtigt wierd. Daar na heb ik de kelk met d'adem van mijn mont wijder nat gemaakt, en hem eindelijk voor de koude luchtGa naar voetnoot* bloot gestelt, op dat hy droog zou worden. Toen dit gedaan was, quamen weêr enige Ga naar margenootpkegeltjes van de salpeter in de kelk te voorschijn. En op dat ik niet zou vermoeden dat dit niet uit de Ga naar margenootqvluchtige deeltjes alleen geschiedde, maar dat misschien de vlam de gehele delen van de salpeter (om volgens het gevoelen van de vermaardeHeer te spreken) met zich voerde, en gezamentlijk de vaste met de vluchtige delen uitdreef, eer zy ontbonden wierden: op dat ik, zeg ik, dit niet zou vermoeden, zo deê ik de rook deur een Ga naar margenootrbuis van meer dan een voet lang, gelijk dit bijgesteld Ga naar margenootsafbeeltsel aanwijst, als deur een schoorsteen opklimmen, op dat de zwaarder delen aan de buis zouden blijven hangen, en op dat ik de vluchtigste delen alleen, deur d' enge hals uitgaande, zou ontfangen; en de zaak volgde, gelijk ik gezegt heb. Ik heb 't hier niet by willen laten, maar nam, om de zaak wijder t' onderzoeken, een groter menigte | |
[pagina 463]
| |
van salpeter, 't welk ik smolt, en met een gloejende kool in brant stak, en, gelijk te voren, de Ga naar margenootubuis A op het kroesje zette. Ik hield ook, zo lang de brant duurde aan het gat B, een stuk van een spiegel, daar enige Ga naar margenootwstoffe aan bleef hangen, die, in de lucht bloot gestelt, smolt; en hoewel ik enige dagen daar op merkte, zo heb ik echter geen Ga naar margenootxgewrocht van de salpeter konnen vernemen: maar na dat ik de Ga naar margenootygeest van de salpeter daar by goot, veränderde hy in salpeter. Daar uit ik, gelijk my dunkt, kan besluiten, 1. Dat de Ga naar margenootzvaste delen in 't smelten zich van de Ga naar margenootavluchtige delen afscheiden, en dat de vlam hen, van malkander gescheiden, om hoog drijft. 2. Dat, na dat de vaste delen met gedruis van de vluchtigen gescheiden zijn, zy niet weêr te zamen verëenigt konnen worden: daar uit besloten word, 3. Dat de delen, die aan de kelk bleven hangen, en tot Ga naar margenootbkegeltjes te zamen gegroeit zijn, niet vast, maar alleenlijk vluchtig geweest hebben. De tweede Ga naar margenootcondervinding, en 't welk schijnt te tonen dat de Ga naar margenootdvaste delen niet dan de Ga naar margenootedroezem van de salpeter zijn, is, dat ik bevinddat de salpeter, hoe hy meer van zijn droezem gezuivert is, hoe hy Ga naar margenootfvluchtiger, en bequamer tot te kristallen is. Want toen ik de kristallen van de Ga naar margenootggezuiverde, of Ga naar margenoothdeurgezijgde salpeter in de glaze kroes, gelijk A is, deê, en een weinig kout water daar in stortte, bleven, zo haast dit koud water ten deel uitgewaassemt was, deze Ga naar margenootivluchtige deeltjes boven aan de lippen van 't glas, en groeiden daar tot Ga naar margenootkkegeltjes. De darde Ga naar margenootlondervinding, de welke schijnt aan te wijzen dat de Ga naar margenootmdeeltjes van de Ga naar margenootngeest des salpeters, als zy hun Ga naar margenootobeweging verliezen, in brant gesteken konnen worden, is, dat ik de druppelen van de geest des salpeters in een vochtig papiere omslag heb Ga naar margenootpingedropen, en daar na zant daar in geworpen, in welks Ga naar margenootqopeningen de geest van de salpeter geduriglijk Ga naar margenootrindrong: en na dat het zant alle, of byna alle de geest van de salpeter ingedronken had, heb ik het zelfde in de zelfde omslag op het vuur behorelijk doen drogen. Toen ik dit gedaan had, heb ik 't zant uit het papier gedaan, en 't papier aan de gloejende kolen gelegt. Dit papier, zo haast het de vlam gevat had, gaf op de zelfde wijze vonken, gelijk het gemenelijk vonkt, als het salpeter ingedronken heeft. Ik zou, zo ik gelegentheit van wijder voort te gaan had gehad, noch andere dingen hier bygevoegt hebben, die misschien de zaak gantschelijk zouden aanwijzen. Maar | |
[pagina 464]
| |
dewijl ik door andere zaken grotelijks weêrhouden ben, zo zal ik, met uw verlof, dit tot aan een andere gelegentheit uitstellen, en voortgaan tot andere dingen aan te tekenen. | |
Vyfde Afdeeling.In deze Ga naar margenootsAfdeeling, daar deze vermaarde Heer in 't voorbygaan van de Ga naar margenoottgestalte der Ga naar margenootudeeltjes van de salpeter handelt, berispt hy de nieuwe Schrijvers, en zegt dat zy de zelfde qualijk vertoont hebben; zonder dat ik weet of hy Deskartes ook hier onder meent. Indien hy hem meent, zo berispt hy hem misschien volgens 't geen, dat hy van anderen gehoort heeft: want Deskartes spreekt niet van zodanige Ga naar margenootwdeeltjes, die men met d' ogen kan aanschouwen. Ik acht ook niet dat deze vermaarde Heer te verstaan wil geven, dat, zo de Ga naar margenootxkegeltjes van de salpeter zo verre Ga naar margenootyafgeschraapt wierden, tot dat zy in een Ga naar margenootzevenwijtgrondige, of in een andere gestalte veränderden, zy ophouden zouden salpeter te wezen. Maar misschien dat hy enige andere Ga naar margenootaStofscheiders meent, die niets anders toelaten, dan dat zy met d' ogen konnen zien, en met de handen tasten. | |
Negende Ga naar margenootbAfdeeling.Indien men deze Ga naar margenootcondervinding Ga naar margenootdnaaukeuriglijk had konnen voltrekken, zy zou gantschelijk het geen bevestigen, 't welk ik uit de voorgedachte eerste ondervinding wilde besluiten. Voorts, de vermaarde Heer poogt, van de dartiende tot d' achtiende Ga naar margenootyAfdeeling, te tonen, dat alle Ga naar margenootzraakbare hoedanigheden alleenlijk van de Ga naar margenootabeweging der Ga naar margenootbgestalte, en van d' andere Ga naar margenootcwerkdadige aandoeningen afhangen. Doch men behoeft niet t' onderzoeken, of deze Ga naar margenootdbetogingen gantschelijk overtuigen, dewijl zy van de vermaarde Heer niet als Ga naar margenootewiskunstig bygebracht worden. Maar ondertusschen weet ik niet waaröm deze vermaarde Heer dit zo zorgvuldiglijk uit deze zijn Ga naar margenootfondervinding poogt te besluiten, dewijl dit alreê van Verulamius, en daar na van Deskartes genoech, en meer dan genoech Ga naar margenootgbetoogt is. Ik zie ook niet dat deze Ga naar margenootfondervinding klaarder Ga naar margenootgblijken aan ons geeft, dan andere ondervindingen, die genoech voorkomen. Want wat het eerste van de hitte aangaat, blijkt de zelfde niet even klarelijk hier uit, dat men, zo men twee houten, hoewel kout, tegen malkander wrijft, vlam daar uit, te weten door de Ga naar margenoothbeweging alleen, zal maken? en dat de kalk, daar men water instort, heet word? Wat de Ga naar margenootiklank aangaat, ik zie niet dat in deze Ga naar margenootkondervinding iets | |
[pagina 465]
| |
aanmerkelijker gevonden word, dan men in de Ga naar margenootlopkoking van 't gemeen water, en in veel andere dingen vind. Maar wat de verwe aangaat, (om alleenlijk Ga naar margenootmbewijsbare dingen by te brengen) ik zal de zelfde niets anders noemen, dan dat wy alle groene kruiden in zo veel, en zo verscheide verwe zien veränderen. Wijders, de lighamen, die een vuile reuk afgeeven, zullen, zo zy bewogen worden, noch vuilder lucht van zich geven, en voornamelijk zo zy een weinig warm gemaakt worden. Eindelijk, de zoete wijn verändert in edik; en dus veel andere dingen. Ik zou dieshalven dit alles (zo 't geoorloft isGa naar margenoot+ de Wijsbegerige vryheit te gebruiken) overtollig oordeelen. Ik zeg dit om dat ik vrees dat anderen, die de vermaarde Heer minder beminnen, dan behorelijk is, qualijk van hem zullen oordeelen. | |
Vierentwintigste Ga naar margenootnAfdeeling.Ik heb van Ga naar margenootod' oorzaak van dit Ga naar margenootpverschijnsel alreê gesproken, en zal 'er alleenlijk dit byvoegen, dat ik ook door Ga naar margenootqervarentheit bevonden heb, dat de Ga naar margenootrdeeltjes van Ga naar margenoots't vast zout op deze zoutdruppelen drijven: want toen zy om hoog vlogen, ontmoetten zy een plat glas, dat ik daar toe vaerdig gemaakt had, 't welk ik enigsins warm maakte, op dat het Ga naar margenoottvluchtige, dat aan 't glas hing, wech zou vliegen. Toen dit gedaan was, aanschoude ik de witächtige Ga naar margenootudikke stofre, die hier en daar aan 't glas hing. | |
Vyfentwintigste Afdeeling.In deze Ga naar margenootwAfdeeling schijnt de vermaarde Heer te willen tonen dat de Ga naar margenootxdelen van 't glaszout door de Ga naar margenootydrift der Ga naar margenootzzoutdeeltjes hier en daar gevoert worden, doch dat de zoutdeeltjes door hun eige drift zich zelven in de lucht opheffen: en ik heb, in de verklaring van Ga naar margenoota't verschijnsel, gezegt dat de Ga naar margenootbdeeltjes van de Ga naar margenootcgeest des salpeters hier uit heftiger beweging verkrijgen, dat zy, als zy in ruimer Ga naar margenootdopeningen intreeden, nootzakelijk van enige zeer fijne Ga naar margenootestoffe omringt moeten worden, en dat zy daar af, gelijk de deeltjes van 't hout, door 't vuur om hoog worden gedreven. Maar de Ga naar margenootfdeeltjes van 't glas hadden hun Ga naar margenootgbeweging van de Ga naar margenoothdrift der deeltjes van de geest des salpeters, die zich deur d' enger openingen invlijdden, ontfangen. Ik voeg hier by, dat het Ga naar margenootmzuiver water niet zo lichtelijk de Ga naar margenootnvaste delen kan Ga naar margenootoontbinden en los maken. 't Is dieshalven geen wonder dat uit de Ga naar margenootpbystorting van de Ga naar margenootqgeest des salpeters tot Ga naar margenootrd' ontbinding van dit Ga naar margenootsvast zout, in water ontbonden, zodanige Ga naar margenoottopkoking rijst, als deze vermaarde Heer, in zijn vierëntwintigste Ga naar margenootuAfdeeling, ver- | |
[pagina 466]
| |
haalt. Ja ik acht dat deze opkoking noch groter zal worden, dan of de geest van de salpeter in het vast zout, dat noch niet aangeroert is, Ga naar margenootwingedropen weird: want in 't water word hy in zeer kleine Ga naar margenootxstofjes Ga naar margenootyontbonden, die lichtelijker Ga naar margenootzgedeelt en gescheidèn, en onbekommertlijker bewogen konnen worden, dan als alle de delen op malkander leggen, en vast aan elkänder zijn. | |
Zesentwintigste Ga naar margenootaAfdeeling.Ik heb alreê van de Ga naar margenootbsmaak van de Ga naar margenootczure geest gesproken; en dieshalven is 'er niets overig, dan van Ga naar margenootd't glaszout alleen te spreken. Toen ik dit op de tong lag, gevoelde ik zeker hitte, die van Ga naar margenootestekende dingen gevolgt wierd: 't welk aan my aanwijst dat het zeker slach van kalk is. Want op de zelfde wijze, als de kalk door behulp van 't water, word dit Ga naar margenootfzout door behulp van speeksel, van zweet, van salpetergeest, en misschien ook van de koude lucht heet gemaakt. | |
Zevenentwintigste Ga naar margenootgAfdeeling.Het volgt niet terstont dat enig Ga naar margenoothdeeltje van de Ga naar margenootistoffe hieröm, dat het aan een ander gevoegt word, een nieuwe Ga naar margenootkgestalte verkrijgt. Maar dit volgt alleenlijk, dat het groter word; en dit is genoech, om het geen uit te Ga naar margenootlwerken, 't welk in deze Afdeeling door deze vermaarde Heer gevraagt word. | |
Drieendartigste Afdeeling.Wat ik van de Ga naar margenootmmiddel van te Filosoferen van deze vermaarde Heer gevoel, zal ik zeggen, als ik die Ga naar margenootnRedenering gezien zal hebben, van de welke hier, en in de Ga naar margenootoVoorreedelijke Handeling gewach gemaakt word. | |
Van de Ga naar margenootavloedigheit.
| |
[pagina 467]
| |
zy in zich is, gemengt (ik zwijg verwart) moeten worden. Van dit leste Ga naar margenootlgeslacht zijn de Ga naar margenootmbeweging, Ga naar margenootnrust, en der zelfder wetten: maar die van 't eerste geslacht het Ga naar margenootozienelijke, Ga naar margenootp't onzienelijke, het Ga naar margenootqheet, het Ga naar margenootrkout, en, gelijk ik terstont zal zeggen, ook het Ga naar margenootsvloedige, en het Ga naar margenoottbestandige, enz. | |
Vyfde Ga naar margenootuAfdeeling.D' eerste is de Ga naar margenootwkleinheit der Ga naar margenootxsamenzettende lighamen tot groter, enz. Hoewel de lighamen klein zijn, zo hebben zy echter (of konnen hebben) Ga naar margenootyongelijke vlakten, en Ga naar margenootzscherpigheden, of ruwigheden. Dieshalven, indien de grote lighamen met zodanig Ga naar margenootaevenredigheit bewogen worden, dat hun beweging tot hun Ga naar margenootbgrootheit is, gelijk de beweging der kleine lighamen tot hun grootheit, zo zouden zy ook Ga naar margenootcvloedig gezegt mogen worden, als de naam van vloedig niet Ga naar margenootdiets uitterlijk betekende, en, volgens het Ga naar margenootegebruik, en de gewoonte van 't gemeen, alleenlijk gebruikt wierd om die Ga naar margenootfbewoge lighamen aan te wijzen, die zo klein, en zo dicht aan malkander zijn, dat de menschelijke gevoeling niets daar af kan bemerken. Het zal dieshalven even veel zijn de lighamen in Ga naar margenootgvloedigen en Ga naar margenoothbestandigen, als in Ga naar margenootizienelijken en Ga naar margenootkonzienelijken te delen. | |
De zelfde Afdeeling.'t En zy wy dit met Ga naar margenootastofscheidige ondervindingen konnen bewijzen. Niemant zal dit ooit met stofscheidige, noch met andere ondervindingen konnen bewijzen, dan door Ga naar margenootbbetoging, en Ga naar margenootcuitreekening. Want wy delen de lighamen tot in 't onëindig door rekening, en by gevolg ook de krachten, die verëischt worden, om de zelfden te bewegen. Maar wy zullen dit nooit door ondervindingen konnen uitwerken. | |
Zeste Ga naar margenootlAfdeeling.De grote lighamen al t' onbequaam zijn om Ga naar margenootmvloedigen te maken, enz. 't Zy men by vloedig het geen verstaat, 't welk ik terstont gezegt heb, of niet; de zaak is echter door zich klaar en openbaar. Maar ik zie niet hoe deze vermaarde Heer door Ga naar margenootnd'ondervindingen, in deze Ga naar margenootoAfdeeling bijgebracht, dit zal bewijzen. Want (dewijl wy van een zekere zaak willen twijffelen) hoewel het gebeente, om Ga naar margenootpgijl, en diergelijke Ga naar margenootqvloedige dingen te maken, onbequaam is, zo zal het misschien bequaam genoech zijn om zeker nieu Ga naar margenootrslach van vloedig te maken. | |
[pagina 468]
| |
Tiende Ga naar margenootsAfdeeling.En dit terwijl hy hen minder Ga naar margenootubuigsaam, dan te voren, maakt, enz. Zonder enige Ga naar margenootuverändering der Ga naar margenootwdelen, maar alleenlijk hier uit, dat de delen, in een Ga naar margenootxontfangvat gedreven, van d'anderen afgescheiden wierden, konden zy tot een ander lighaam, Ga naar margenootyvaster en bestandiger dan olie, te zamen Ga naar margenootzstremmen. Want de lighamen zijn of lichter, of zwaarder, naar de Ga naar margenootamaat der Ga naar margenootbvloedige dingen, in de welken zy gedompelt worden. In dezer voegen maken de Ga naar margenootcbutterdeeltjes, als zy in de melk drijven, een deel van de Ga naar margenootdvocht. Maar na dat de melk, uit oorzaak van de Ga naar margenooteroering, nieuwe Ga naar margenootfbeweging verkrijgt, naar de welke alle de delen, in de welken de melk bestaat, zich niet even wel konnen schikken, zo veröorzaakt dit enige, dat sommigen zwaarder worden, die de lichter delen om hoog drijven. Doch dewijl deze lichter delen zwaarder zijn dan de lucht, om met de zelfde de vocht te konnen Ga naar margenootguitmaken, zo worden zy van hen nederwaarts gedreven. En dewijl zy onbequaam tot beweging zijn, zo konnen zy alleen ook de vocht niet uitmaken; maar zy leggen op, en hangen aan malkander. Ga naar margenoothD'uitdampingen, als zy zich van de lucht scheiden, veranderen ook in water, 't welk, ten opzicht van de lucht, bestandig gezegt mag worden. | |
Dartiende Ga naar margenootiAfdeeling.En ik neem liever het voorbeelt van een blaas, door water uitgespannen, dan van een blaas, die vol lucht is, enz. Dewijl de Ga naar margenootkwaterdeeltjes altijt geduriglijk naar alle zijden bewogen worden, zo is klaarblijkelijk dat de blaas, indien hy niet van de lighamen, die hem omringen, belet word, zich ook naar alle zijden zal uitspannen.Voorts, ik beken dat ik noch niet kan begrijpen waar toe de blaas vol water dienstig is om de Ga naar margenootlmening van de Ga naar margenootmkleine tusschenwijtten te bevestigen. Want de reden, om de welke de Ga naar margenootnwaterdeeltjes ter zijden van de blaas, met de vinger geparst, niet wijken, gelijk zy andersins, zo zy niet bedwongen waren, zouden doen, is om dat 'er geen Ga naar margenootogelijkwichtigheit, of Ga naar margenootpomloping is, gelijk 'er dan is, als enig lighaam, tot een voorbeelt onze vinger, van Ga naar margenootqiets vloedig, of van 't water omringt word. Maar hoe groot een menigte van water ook in de blaas geparst word, zo zullen echter des zelfs deeltjes voor een steen, in de blaas besloten, wijken, op de zelfde wijze, als zy gemenelijk buiten de blaas doen. | |
[pagina 469]
| |
De zelfde Ga naar margenootrAfdeeling.Of'er niet enig Ga naar margenootsgedeelte van de Ga naar margenoottstoffe is. Men moet het Ga naar margenootubevestigende vaststellen 't en zy wy liever een Ga naar margenootwvoortgang tot in 't oneindig willen zoeken, of ('t welk ongerijmst van allen is) toestaan dat 'er Ga naar margenootxydel is. | |
Negentiende Ga naar margenootyAfdeeling.Dat de Ga naar margenootzdeeltjes van de vocht ingang in die Ga naar margenootapijpjes vinden, en daar weêrhouden worden. Dit moet niet Ga naar margenootbvolstrektelijk van alle devochten, die ingang in de pijpjes der anderen vinden, gezegt worden. Want de Ga naar margenootcdeeltjes van de Ga naar margenootdgeest des salpeters, indien zy in de pijpjes van wit papier intreeden, maken het zelfde Ga naar margenootehard en Ga naar margenootfbrosch, gelijk men kan beproeven, als men enige druppelen in een gloejend yzer vat, gelijk A, stort, en maakt dat de rook deur een papiere huisje by B opklimt. Wijders, de geest zelf van de Salpeter zal het leer zelf week, maar niet vochtig maken; en in tegendeel het leer te zamen trekken, gelijk ook het vuur doet. | |
De zelfde Ga naar margenootgAfdeeling.Die, dewijl de natuur hen tot vliegen, en tot zwemmen geschikt heeft, enz. Hy haalt d' oorzaak uit het einde. | |
Drieentwintigste Afdeeling.Hoewel hun Ga naar margenoothbeweging zelden van ons gezien word. Neem dieshalven, enz. De zaak blijkt genoech zonder deze Ga naar margenootiondervinding, en zonder enige kosten te doen, namelijk hier uit, dat men d'adem van de mont, daar af men in de winter de beweging genoech ziet, in de zomertijt, of in de stoven niet kan zien. Wijders, zo in de zomertijt de lucht schichtelijk kout word, vergaderen de Ga naar margenootkdampen, uit het water opklimmende, in zo grote overvloet beneden op de Ga naar margenootlvlakte van 't water, dat wy hen bequamelijk genoech konnen zien, vermits zy, uit oorzaak van de nieuwe dikte des luchts, niet door de zelfde verstrooit konnen worden, gelijk te voren, eer het kout wierd. Voorts, de beweging is dikwijls te traag, om van ons gezien te worden, gelijk wy uit de Ga naar margenootmwijzer, en uit de schaduw der zon konnen besluiten; en zeer dikwijls is zy al te gezwind, om van ons gezien te worden: gelijk men in een Ga naar margenootnaangeste- | |
[pagina 470]
| |
ke lont ziet, terwijl het met enige gezwintheit Ga naar margenootokringswijze word bewogen. Want wy beelden ons daar in, dat het vurige deel in alle plaatsen van Ga naar margenootpd'omtrek, die het met zijn beweging beschrijft, rust; van welke dingen ik hier d'oorzaken zou verhalen, zo ik niet oordeelde dat dit overtollig zou wezen. Eindelijk, (op dat ik dit in 't voorbijgaan zeg) om de natuur van Ga naar margenootq't vloedige in 't algemeen te verstaan, is genoech dat men weet, dat wy onze hant met een Ga naar margenootrgeëvenredigde vloedige beweging, zonder enige tegenstant, naar alle zijden konnen bewegen; gelijk dat kenbaar genoech is voor de genen, die wel op die Ga naar margenootsKundigheden merken, de welken de natuur, gelijk zy in zich is, en niet tot het menschelijk Ga naar margenoottgevoel Ga naar margenootubetrokken, verklaren. Ik verächt dieshalven niet deze historien als onnut: maar, in tegendeel, indien dit van yder Ga naar margenootwvocht zeer naaukeuriglijk, en met de grootste getrouheit gedaan wierd, ik zou de zelfde zeer nut oordeelen, om der zelfder bezondere Ga naar margenootxonderscheiden te verstaan, en zich daar naar te regelen, welke zaak, als ten hoogsten nootzakelijk, van alle Ga naar margenootyWijsbegerigen op 't hoogste te wenschen is. | |
Van de Ga naar margenootavastigheit.
| |
Zestiende Ga naar margenootfAfdeeling.En eens vierhondert tweeëndartig onçen. Indien men 't met het gewicht van 't quikzilver, in een Ga naar margenootgbuis besloten, vergelijkt, zo zal het ten naaste by op een gewicht uitkomen. Maar ik acht het de moeite waerdig deze dingen, zo veel als mogelijk is, t' onderzoeken, om gezamentlijk die Ga naar margenoothreden tusschen de Ga naar margenootidrijving des luchts van ter zijden, of volgens de lijn, die Ga naar margenootkgelijkwijdig met de Ga naar margenootlgezichtëinder is, en die, de welke volgens de lijn, die Ga naar margenootmlootlijnig met de zichtëinder is, te hebben: en ik acht dat dit op deze wijze kan geschieden. | |
[pagina 471]
| |
Dat in d' eerste Ga naar margenootnafbeelding C D een Ga naar margenootoplatte spiegel zy, die zeer glad geslepen is, daar de marmers A B plat opleggen. Dat het marmer A aan de haak E zy gebonden; en het marmer B aan het tou N. T is het rad, en G 't gewicht, 't welk de kracht toont, die verëischt word om 't marmer B van 't marmer A, volgens de lijn, die met de Ga naar margenootpzichtëinder Ga naar margenootqgelijkwijdig is, af te trekken. Dat, in de tweede Ga naar margenootrafbeelding, F de zijde draat zy, die sterk genoech is, daar meê het marmer B aan de vloer is gebonden; D het rad, G het gewicht, 't welk de kracht zal tonen, die verëischt word om 't marmer A van 't marmer B, volgens de lijn, die met Ga naar margenootszichtëinder Ga naar margenoottlootlijnig is, af te trekken.
't Overige ontbreekt. |
|