Vyfde Brief.
H. Oldenburg. aan B.d.S.
Myn Heer,
ONtfang het boekje, dat ik aan u belooft had; en schrijf aan my weêr uw Ga naar margenootaoordeel daar af, en voornamelijk van de Ga naar margenootbproeven, die hy van de Ga naar margenootcsalpeter, en van de Ga naar margenootdvloedigheit en Ga naar margenootevastigheit daar in gevoegt heeft. Ik bedank u ten hoogsten voor uw geleerde tweede Brief, die ik gister ontfangen heb. Ik beklaag my echter dat uw Amsterdamsche reis hinderlijk heeft geweest om op alle mijn twijffelingen t' antwoorden. Ik verzoek dat gy 't geen, 't welk toen nagelaten is, zo spoediglijk, als de tijt aan u zal toelaten, afvaerdigt. Gy hebt, in deze leste Brief, my met veel licht overstort; doch niet met zo veel, dat alle duisternis verdreven is, die, gelijk ik vertrou, dan gelukkiglijk verdreven zal worden, als gy my Ga naar margenootfklarelijk en onderscheidelijk van de Ga naar margenootgware en eerste oorzaak der dingen onderwezen zult hebben. Want zo lang als aan my noch niet klaar is, van welke oorzaak, en op welke wijze de dingen hebben beginnen te zijn, en met welke Ga naar margenoothsamenknoping alle de dingen, die ik hoor, en die ik lees, van d' eerste oorzaak, indien 'er een zodanige is, afhangen, zo schijnen zy my onnut, en nietig te wezen. Doch, zeer geleerde Heer, ik verzoek ernstiglijk dat gy, gelijk een fakkel in deze zaak, my voorgaat, en van mijn oprechtigheit en dankbaarheit niet twijffelt. Ik ben
Uw toegenegenste
Henr. Oldenburg.
Te Londen, de 11/21 van October, 1661.