Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– Auteursrechtvrij
[pagina 456]
| |
Vierde Brief.
| |
[pagina 457]
| |
king is; 't welk genoech is om mijn Ga naar margenootkbepaling te verklaren, en tot de darde Ga naar margenootlVoorstelling te Ga naar margenootmbetogen. Gy gaat ten darden voort met tegen die dingen, de welken ik voorgestelt heb, Ga naar margenootntegen te werpen, dat de Ga naar margenootoKundigheden niet onder de Ga naar margenootpgemene kennissen getelt moeten worden. Ik heb hier over geen strijd. Maar gy twijffelt ook aan der zelfder waarheit, ja gyschijnt te willen tonen dat het tegendeel daar af waarschijnelijker is. Merk, ik bid u, op de Ga naar margenootqBepaling, die ik van de Ga naar margenootrzelfstandigheit, en van het Ga naar margenootstoeval gegeven heb, daar uit dit alles besloten word. Want dewijl ik by zelfstandigheit het geen versta, 't welk door zich is, en in zich bevat word, dat is, welks Ga naar margenoottbevatting niet de bevatting van een andere zaak Ga naar margenootuinsluit; en by Ga naar margenootwwijziging, of Ga naar margenootxtoeval het geen, dat in iets anders is, en door 't geen, daar 't in is, Ga naar margenootybevat word: zo blijkt hier uit klarelijk; voorëerst, dat de Ga naar margenootzzelfstandigheit van natuur Ga naar margenootaeerder is, dan haar Ga naar margenootbtoevallen, vermits deze lesten zonder d'eerste niet Ga naar margenootcwezentlijk konnen zijn, noch Ga naar margenootdbevat worden. Ten tweeden, dat 'er, behalven de Ga naar margenootezelfstandigheden en Ga naar margenootftoevallen, niets Ga naar margenootgzakelijk, ofbuiten 't verstant is: want al 't geen, dat 'er is, word door zich, ofdoor iets anders begrepen; en de Ga naar margenoothbevatting daar afsluit of de bevatting van een andere zaak in, of niet. Ten darden, dat de zaken, die verscheide Ga naar margenootitoeëigeningen hebben, niets onder malkander gemeen hebben: want by toeëigening heb ik het geen verklaart, welks Ga naar margenootkbevatting niet de bevatting van iets anders Ga naar margenootlinsluit. Ten vierden, eindelijk, de zaken, die niets gemeen met malkander hebben, konnen d' een niet Ga naar margenootmd' oorzaak van d' andere wezen: want dewijl 'er in Ga naar margenootn't gewrocht niets met Ga naar margenootod' oorzaak gemeen is, zo heeft het al 't geen, 't welk het heeft, van Ga naar margenootp't niets. Wat dit aangaat, 't welk gy bybrengt, te weten dat God Ga naar margenootqvormelijk niets gemeen met de Ga naar margenootrgeschape dingen heeft, enz. ik heb in mijn Ga naar margenootsBepaling gantschelijk her tegendeel gestelt. Want ik heb gezegt dat God een Ga naar margenoottwezend is, uit Ga naar margenootuonëindige toeëigeningen bestaande, van de welken yder in zijn Ga naar margenootwgeslacht Ga naar margenootxonëindig, of Ga naar margenootyten oppersten volmaakt is. Wijders, wat het geen betreft, 't welk gy op d' eerste Ga naar margenootzVoorstelling bybrengt, ik bid u, mijn vrient, dat gy aanmerkt dat de menschen niet Ga naar margenootageschapen, maar alleenlijk Ga naar margenootbvoortgeteelt worden, en dat hun lighamen alreê te voren Ga naar margenootcwezentlijk waren, hoewel op een andere Ga naar margenootdwijze Ga naar margenootegevormt. Maar dit word'er uit besloten, ('t weik ik ook gaerne beken) te weten, dat, zo 'er een Ga naar margenootfdeel van de Ga naar margenootgstoffe Ga naar margenoothvernietigt word, gezamentlijk ook de gehele Ga naar margenootiuit- | |
[pagina 458]
| |
gestrektheit verdwijnt. De tweede Ga naar margenootkVoorstelling maakt, of stelt niet veel goden, maar alleenlijk een enig God; te weten, die uit Ga naar margenootlonëindige toeëigeningen bestaat, enz. |
|