Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– Auteursrechtvrij
[pagina 360]
| |
Achtste Hooftdeel.Dat de Heerschappy der Voornaamsten uit een groot getal van Keurraden moet bestaan: van der zelfder voortreffelijkheit, en dat zy nader aan de volstrekte, dan aan d' eenhoofdige Heerschappy koomt, en om deze oorzaak bequamer is om de vryheit te bewaren. I. DUs verre hebben wy van Ga naar margenootpd' eenhoofdige Heerschappy gehandelt. Nu zullen wy spreken op welke wijze de Ga naar margenootqHeerschappy der Voornaamsten, om bestandig te wezen, ingestelt moet worden. Wy zeggen dan dit een Heerschappy der Voornaamsten is, die niet in de macht van een alleen, maar van enigen, uit de Ga naar margenootrmenigte verkozen, bestaat, de welken wy voortäan Ga naar margenootsKeurraden zullen noemen. Indien 'er niet meer dan twee van zodanigen zijn, zo zal d' een trachten boven d' ander te wezen; en de Ga naar margenoottHeerschappy zal lichtelijk, om yders al te groot vermogen, in twee delen gedeelt worden, of in drie, vier, of vijf, zo 'er drie, of vier, of vijf zijn, die deze Heerschappy in handen hebben. Maar de delen zullen zo veel te zwakker zijn, als de Heerschappy zelve aan groter getal opgedragen word. Hier uit volgt dat men in de Ga naar margenootuHeerschappy der Voornaamsten, op dat de zelfde bestandig zou zijn, nootzakelijk inzicht op de grootheit van de Heerschappy moet hebben, om 't minste getal der Ga naar margenootwKeurraden te Ga naar margenootxbepalen. II. Men stel dan dat het voor een matige Heerschappy genoech is, dat 'er hondert van de beste mannen zijn, aan de welken d'opperste macht van de Heerschappy opgedragen is, en aan de welken, by gevolg, het recht toekoomt om Ga naar margenootyKeurradelijke Amptgenoten in de Raat te verkiezen, als iemant van hen door de doot wechgerukt word. Dezen zullen zekerlijk op alle wijzen pogen dat hun kinderen, of de genen, die hen in maagschap naast bestaan, op hen volgen. Dit zal dan veröorzaken dat d' opperste Macht van de Heerschappy altijt in handen van de genen zal zijn, de welken het geval tot kinderen, of maagschap aan de Ga naar margenootzKeurraden heeft gegeven. En dewijl 'er uit hondert menschen, die door 't geval tot eer en staat opklimmen, naauwelijks drie gevonden worden, die schrander en verstandig zijn, zo zal dit veröorzaken dat de macht van de Ga naar margenootaHeerschappy niet in handen van hondert, maar alleenlijk van twee, of drie zal wezen, die in kracht van gemoed uitsteeken, en die alles | |
[pagina 361]
| |
lichtelijk tot zich zullen konnen trekken; en yder zal, volgens de gewoonte van de menschelijke begeerte, de weg tot Ga naar margenootbd'Eenhoofdigheit konnen banen. Dieshalven, indien wy rechte rekening willen maken, zo is 't nootzakelijk dat d' opperste Macht van de Heerschappy, de welke zo groot is, dat zy ten minsten hondert der Ga naar margenootcVoornaamsten verëischt, ten minsten aan vijf duizent Ga naar margenootdKeurraden opgedragen word. Want door deze middel zal het nooit ontbreeken, of men zal 'er hondert vinden, die in kracht des gemoeds uitsteeken; te weten, zo men stelt dat uit vijftig, die naar Ga naar margenooteampten trachten, en de zelfden verkrijgen, altijt een gevonden zal worden, die niet minder, dan de beste is: behalven noch d' anderen, die de deuchden der besten Ga naar margenootfnayveren, en die dieshalven ook waerdig zijn dat zy heerschen. III. De Ga naar margenootgKeurraden zijn gemenelijk Ga naar margenoothburgers van een enige Ga naar margenootiStat, die Ga naar margenootkhooft van de gehele Ga naar margenootlHeerschappy is: in voegen dat de Ga naar margenootmBurgerschap, of de Ga naar margenootngemene Staat daar uit de benaming heeft; gelijk eertijts de Romainsche, en heden de Veneciaansche, enz. Maar de gemene Staat der Hollanders heeft de naam van 't geheel Ga naar margenootoLantschap: daar uit het spruit dat d' onderzaten van deze Heerschappy groter vryheit genieten. Voorts, eer wy de Ga naar margenootegrontvesten, op de welken deze Ga naar margenootfHeerschappy der Voornaamsten moet steunen, konnen Ga naar margenootgbepalen, staat het onderscheit tusschen de Heerschappy, die in een alleen, en de gene, die aan een Ga naar margenootrRaatvergadering, die groot genoech is, opgedragen word, aan te merken; 't welk warelijk zeer groot is. Want voorëerst, de macht van een enig mensch is (gelijk wy in 't vijfde Lid van 't zeste Hooftdeel gezegt hebben) zeer ongelijk, en te zwak om de gehele Ga naar margenoothHeerschappy te dragen; 't welk niemant zonder openbare ongerijmtheit, van een Raatvergadering, die groot genoech is, kan zeggen: want de geen, die zegt dat een Ga naar margenootiRaatvergadering groot genoech is, zegt met enen dat de zelfde machtig is om de heerschappy te dragen. De Koning dan behoeft nootzakelijk Ga naar margenootkRaatslieden: maar dusdanige Ga naar margenootlRaatvergadering gantschelijk geen. Wijders, de Koningen zijn sterffelijk; in tegendeel, de Ga naar margenootmRaatvergaderingen eeuwig. Dieshalven, het vermogen van de Heerschappy, 't welk men eens aan een Raatvergadering, die groot genoech is, opgedragen heeft, keert nooit weêr tot de Ga naar margenootnmenigte; 't welk in Ga naar margenootod' eenhoofdige Heerschappy geen plaats heeft; gelijk wy in 't vijfëntwintigste Lid van 't voorgaande Hooftdeel getoont hebben. Ten darden, des Konings heerschappy bestaat dikwijls Ga naar margenootpte leen, en by gunst, of uit oorzaak van zijn kintsheit, ziekte, ouderdom, of om | |
[pagina 362]
| |
andere oorzaken: in tegendeel, het vermogen van dusdanige Ga naar margenootqRaatvergadering blijft altijt een en de zelfde. Ten vierden, de wil van een enig mensch is zeer verscheiden, en onbestandig: en om deze oorzaak is wel des Konings Ga naar margenootrverklaarde wil alle recht van Ga naar margenootsd' eenhoofdige Heerschappy; gelijk wy in 't eerste Lid van 't voorgaande Hooftdeel getoont hebben: maar alle des Konings wil moet geen recht wezen: 't welk niet van de wil van een Ga naar margenoottRaatvergadering, die groot genoech is, gezegt kan worden: want dewijl de Raatveraadering zelve (gelijk wy nu getoont hebben) geen Ga naar margenootuRaatslieden behoeft, zo moet nootzakelijk der zelfder verklaarde wil het recht wezen. En dieshalven besluiten wy dat de Heerschappy, die op een Raatvergadering, de welke groot genoech is, overgedragen word, Ga naar margenootwvolkomen en volstrekt is, of zeer na daar aan koomt. Want indien 'er enige Ga naar margenootxvolstrekte Heerschappy plaats heeft, zo is zy warelijk de gene, die in handen van de gehele menigte is. IV. Doch voor zo veel deze Ga naar margenootyHeerschappy der Voornaamsten nooit, gelijk wy nu getoont hebben, tot de Ga naar margenootzmenigte weêrkeert, en de menigte geen berading daar in heeft, maar alle de wil van de zelfde Ga naar margenootaRaatvergadering Ga naar margenootbvolstrektelijk Ga naar margenootcrecht is, zo moet zy als volstrekt aangemerkt worden: en by gevolg moeten der zelfder Ga naar margenootdgrontvesten alleen op de wil, en op 't oordeel van de zelfde Ga naar margenooteRaatvergadering steunen, en niet op de wakkerheit en naerstigheit van de Ga naar margenootfmenigte, dewijl de zelfde zo wel van de Ga naar margenootpberadingen, als Ga naar margenootqvan stem te geven afgehouden word. Daar kan dieshalven geen andere oorzaak wezen, van dat er in de daat zelve geen Ga naar margenootgvolstrekte heerschappy is, dan om dat de menigte aan de genen, die gebieden, verschrikkelijk is, de welke daaröm enige vryheit voor zich behoud, die zy voor zich verkrijgt en bezit, is 't niet met een uitgedrukte wet, ten minste met stilzwijgen. V. Het blijkt dan dat de Ga naar margenoothstant van deze Heerschappy de beste zou wezen, in dien zy in dier voegen ingestelt wierd, dat zy de Ga naar margenootivolstrekte Heerschappy naast quam; dat is dat de menigte, zo veel als het mogelijk is, minder was te vrezen, en geen vryheit behield, dan de gene, die, volgens de Ga naar margenootkgesteltenis der Heerschappy zelve, aan haar nootzakelijk moet volgen, en de welke dieshalven niet zo zeer een recht van de Ga naar margenootlmenigte, als wel van de gehele Heerschappy is, 't welk van de Ga naar margenootmbesten alleen, als het hunne, verdedigt en bewaart word. Want op deze wijze zal Ga naar margenootnd' oeffening met de Ga naar margenootobespiegeling naast overëenkomen; gelijk uit het voorgaande Lid blijkt, en uit zich zelf ook openbaar is. Want wy konnen niet twijffelen dat de Heer- | |
[pagina 363]
| |
schappy zo veel te minder by de Ga naar margenootpKeurraden is, als het Ga naar margenootqslechte volk meer rechts voor zich behoud; gelijk in Nederduitslant de Vergaderingen der werkliedén, deurgaans Gilden genoemt, gemenelijk hebben. VI. Het Ga naar margenootrslechte volk heeft ook hier uit, dat de Ga naar margenootsHeerschappy Ga naar margenoottvolstrektelijk aan de Ga naar margenootuRaatvergadering opgedragen is, van de zelfde geen gevaar van lastige dienstbaarheit te vrezen. Want de wil van zulk een grote Raatvergadering kan niet zo zeer van de Ga naar margenootwlust, als wel van de Ga naar margenootxreden, Ga naar margenootybepaalt worden: om dat de menschen door een quade Ga naar margenootzhartstocht verscheidelijk getrokken, en niet als van een Ga naar margenootageest geleid konnen worden, dan voor zo veel zy het eerlijke begeren, of ten minsten die dingen, de welken de schijn van eerlijk hebben. VII. Dieshalven, in de Ga naar margenootbgrontvesten van de Ga naar margenootcHeerschappy der Voornaamsten te bepalen, staat voornamelijk waar te nemen, dat de zelfden op d'enige wil, en op 't enig vermogen van der zelfder opperste Ga naar margenootdRaatvergadering moeten steunen: in voegen dat de Raatvergadering zelve, voor zo veel als mogelijk is, onder haar eige macht moet staan, en geen gevaar van de Ga naar margenootemenigte te verwachten hebben. Maar laat ons, om deze Ga naar margenootfgrontvesten te bepalen, te weten, die op d' enige wil en macht van d' opperste Raatvergadering steunen, de grontvesten der vrede, die aan Ga naar margenootgd'eenhoofdige Heerschappy eigen, en van deze Heerschappy vreemt zijn, aanschouwen. Want indien wy, in plaats van dezen, andere grontvesten stellen, die even groot vermogen hebben, en tot de Ga naar margenoothHeerschappy der Voornaamsten bequaam zijn, en d'anderen, gelijk zy alreê gelegt zijn, laten, zo zullen zonder twijffel d' oorzaken der beroerten wechgenomen, of ten minsten deze Heerschappy niet minder, dan die van Ga naar margenootid' eenhoofdige, veilig wezen. In tegendeel, zy zal zo veel te groter, en haar Ga naar margenootkstant zo veel te beter zijn, als zy, zonder nadeel van de vrede en vrijheit, (bezie het darde en zeste Lid van dit Hooftdeel) de Ga naar margenootlvolstrekte nader koomt, dan Ga naar margenootmd' eenhoofdige doet: want hoe het recht van d' opperste macht groter is, hoe de Ga naar margenootnvorm van de Heerschappy meer met de Ga naar margenootovoorspelling der reden overëenkoomt, (volgens het vijfde Lid van het darde Hooftdeel,) en by gevolg bequamer is om de vrede en vrijheit te behouden. Laat ons dan het geen deurlopen, dat wy in 't zeste Hooftdeel uit het negende Lid gezegt hebben, om het geen, dat vreemt hier af is, te verwerpen, en het geen, dat 'er meê overëenkoomt, te bezien. | |
[pagina 364]
| |
VIII. Dat het voorëerst nootzakelijk is een enige stat, of meer steden te stichten, en sterk te maken, hier aan heeft niemant te twijffelen. Maar men heeft voornamelijk die stat sterk te maken, de welke het Hooft van de gehele Heerschappy is, en ook de genen, die op de grenzen van de Heerschappy leggen. Want de gene, die de hooftstat van de gehele Heerschappy is, heeft het opperste recht, en moet machtiger dan alle d' anderen wezen. Voorts, in deze Heerschappy is het gantschelijk overtollig, dat alle Ga naar margenootpd'inwoonders in Ga naar margenootqgeslachten verdeelt worden. IX. Wat de Ga naar margenootrkrijgsordening aangaat, dewijl in deze Ga naar margenootsHeerschappy niet onder allen, maar alleenlijk onder de Ga naar margenoottKeurraden, gelijkheit is, en voornamelijk dat de macht der Keurraden groter is, dan die van Ga naar margenootu't slechte volk, zo is 't zeker dat het tot de wetten, als Ga naar margenootwgrontrechten van deze Heerschappy, behoort dat de Ga naar margenootxkrijgsordening uit geen anderen, dan uit d' eige onderzaten, opgerecht zou worden. Maar dit is voornamelijk nootzakelijk, dat niemant in 't getal der Ga naar margenootyKeurraden aangenomen word, dan de geen, die volkome kennis van de krijgskunst heeft. Doch d' onderdanen buiten de krijgsordening te houden, gelijk enigen willen, is warelijk onkunde. Want behalven dat de soldy, die aan d' onderzaten betaalt word, in 't Rijk zelf blijft, daar, in tegendeel, al 't geen, 't welk aan d'uitheemsche krijgsman betaalt word, verloren gaat; zo koomt hier noch by dat de grootste kracht van de Heerschappy hier door verzwakt word; dewijl het zeker is dat de genen, die voor hun huizen en goederen vechten, met een bezondere dapperheit strijden. Hier uit blijkt ook dat de genen niet minder dolen, die vaststellen dat men de Veltöversten, Kolonellen, Hooftmannen en anderen alleenlijk uit Ga naar margenootzKeurraden moet verkiezen. Want met wat dapperheit zullen die krijgslieden strijden, de welken men van alle hoop, om eer en ampten te verkrijgen, beroost heeft? In tegendeel, een wet te maken, dat het aan niemant van de Ga naar margenootaKeurraden vry zal staan uitheemsch krijgsvolk te werven, als de zaak zulks verëischt, of tot verdediging van zich zelf, en om beroerten te stillen, of om alle andere oorzaken; behalven dat dit roekeloos zou zijn, zo zou het ook tegen 't recht der Ga naar margenootbKeurraden strijden. Bezie hier af het darde, vierde en vijfde Lid van dit Hooftdeel. Voorts, men moet in d' oorlog niet meer, dan een Ga naar margenootcVeltheer van een enig heir, of van de gehele Ga naar margenootdKrijgsordening verkiezen; en deze noch uit de Ga naar margenooteKeurraden alleen, die d'opperste Heerschappy voor een jaar bezit, en niet in het gebied verlangt, noch namaals verkozen mag worden: | |
[pagina 365]
| |
welk recht in Ga naar margenootfd'eenhoofdige, en voornamelijk in deze Ga naar margenootgHeerschappy nootzakelijk is. Want hoewel, gelijk wy alreê hier voor gezegt hebben, de Heerschappy veel lichtelijker van d'een op d'ander, dan van een vrije Ga naar margenoothRaatvergadering op een mensch alleen, overgevoert kan worden, zo gebeurt het echter dikwijls dat de Ga naar margenootiKeurraden van hun Ga naar margenootkKrijgsoversten ondergedrukt worden; en dit tot veel groter nadeel van de Ga naar margenootlgemene Staat. Want als Ga naar margenootmd' eenhoofdige Vorst verdelgt word, zoverändert men niet van Ga naar margenootnHeerschappy, maar alleenlijk van Ga naar margenootodwingelant. Doch dit kan in een Ga naar margenootpHeerschappy der Voornaamsten niet geschieden, zonder d' ondergang van de Heerschappy, en verdelging der voornaamste mannen; van 't welk Romen zeer droevige voorbeelden aan ons gelevert heeft. Voorts, de reden, om de welke, gelijk wy gezegt hebben, de Ga naar margenootqkrijgsordening in een Ga naar margenootreenhoofdige Heerschappy zonder soldy behoort te dienen, heeft in dusdanige Heerschappy geen plaats. Want dewijl d'onderdanen zo wel van de beradingen, als van hun stemmen te geven, afgehouden worden, zo zijn zy even als vreemdelingen t'achten, de welken dieshalven op geen onbillijker voorwaarde, dan de vreemdelingen, in de krijgsordening aangenomen moeten worden. Men heeft hier niet te vrezen dat zy van de Ga naar margenootsRaatvergadering boven d'anderen erkent zullen worden. Dat meer is, op dat yder geen onbillijk schatter zijner daden zou zijn, gelijk gemenelijk gebeurt, zo is het dienstiger dat de Keurraden aan de krijgslieden zekere loon voor hun dienst toewijzen. X. Wijders, om deze oorzaak, dat zy alle, behalven de Ga naar margenoottKeurraden, vreemdelingen zijn, zo kan het niet zonder gevaar van de gehele Heerschappy geschieden, dat de landen en huizen, en de gehele gront gemeen gemaakt, en voor een jarelijksche prijs aan d'inwoonders verhuurt worden. Want d'onderzaten, die geen deel in de Heerschappy hebben, zullen in tegenspoet lichtelijk de steden verlaten, indien zy de goederen, die zy bezitten, ter plaats, daar zy willen, konnen voeren. Men moet dieshalven de landen en gronden van deze Heerschappy niet aan d' onderzaten verhuren, maar verkopen, doch echter op deze voorwaarde, dat zy uit de jarelijksche inkoomst enig deei jarelijks zullen tellen, enz. gelijk in Hollant geschied. XI. Wy dan, deze dingen overwogen hebbende, zullen tot de Ga naar margenootugrontvesten, op de welken deze Ga naar margenootwRaatvergadering moet steunen, en bevestigt worden, toetreeden. De Ga naar margenootxLeden van deze Ga naar margenootyRaatvergadering moeten (gelijk wy in het tweede Lid van dit | |
[pagina 366]
| |
Hooftdeel getoont hebben) in een matige heerschappy omtrent vijf duizent in getal wezen. En dieshalven moet men naar zodanige middel trachten, dat de macht niet allengs in de handen van weinigen valt; maar dat men, in tegendeel, naar mate van d'aanwas dezer Heerschappy, het getal daar af vermeerdert: wijders, dat men, zo veel, als 't mogelijk is, onder de Ga naar margenootzKeurraden de Ga naar margenootagelijkheit onderhoud; dat men ook in de Ga naar margenootbRaatvergaderingen de zaken vaerdiglijk africht, dat men voor de gemene welstant zorgt, en eindelijk dat het vermogen der Keurraden of der Raatvergadering groter is, dan dat van de menigte: doch echter in dier voegen, dat de menigte geen schade daar door lijd. XII. Maar daar ontstaat grote zwarigheit uit de nijt, zo veel de verkrijging van 't eerste aangaat. Want de menschen zijn, gelijk wy gezegt hebben, van natuur vijanden: in voegen dat zy, schoon zy door de wetten te zamen gekoppelt en verbonden worden, echter hun natuur behouden. En hier uit spruit het, gelijk ik acht, dat de Ga naar margenootcvolkelijke Heerschappijen in Ga naar margenootdHeerschappijen der Voornaamsten, en dezen eindelijk in Ga naar margenooteeenhoofdigen veränderen. Want ik overreed my volkomelijk dat veel Ga naar margenootfHeerschappijen der Voornaamsten te voren Ga naar margenootgvolkelijk hebben geweest; namelijk dat zekere menigte, nieuwe woningen zoekende, en de zelfden gevonden en bewoont hebbende, gelijk recht van te heerschen volkomentlijk heeft behouden; om dat niemant vrijwilliglijk de Heerschappy aan een ander overgeeft. Maar hoewel yder van hen billijk oordeelt te zijn, dat hy het zelfde recht, 't welk een ander over hem heeft, ook over een ander heeft, zo acht hy 't echter onbillijk te wezen dat de vreemdelingen, die zich by hen vervoegen, gelijk recht met hen in die Heerschappy zullen hebben, de welken zy met kommer voor zich gezocht, en met verlies van hun bloet verkregen hebben: 't welk de vreemdelingen zelven niet ontkennen, te weten de genen, die derwaarts verhuizen, niet om te heerschen, maar om hun bezondere zaken te bevorderen, en de welken achten dat het genoech is dat men aan hen vrijheit geeft om hun zaken in veiligheit uit te voeren. Maar ondertusschen word de menigte groter door de toevloejing der vreemdelingen, die allengs de zeden van dat volk aanneemen, tot dat zy eindelijk door geen andere verscheidenheit onderkent worden, dan alleenlijk hier door, dat zy 't recht van ampten te verkrijgen derven: terwijl het getal dezer lesten dagelijks groter word, en in tegendeel, dat van de burgers om veel oorzaken afneemt, om dat de geslachten dikwijls ondergaan, anderen om hun misdaden | |
[pagina 367]
| |
uitgesloten, en veel om de schaarsheit van middelen de gemene zaak verwarelozen, terwijl de machtigen ondertusschen anders nergens naar trachten, dan om alleen te heerschen; en dus geraakt de heerschappy allengs aan weinigen, en eindelijk, door de Ga naar margenoothsamenspanningen, aan een alleen. Wy zouden hier noch andere oorzaken, die dusdanige Ga naar margenootiHeerschappen vernietigen, konnen by voegen. Maar dewijl zy genoech bekent zijn, zo zal ik hier van aflaten, en vervolgens de wetten tonen, door de welken deze Heerschappy, daar af wy handelen, bewaart en onderhouden kan worden. XIII. De wet, daar door men de maat van 't getal der Ga naar margenootkKeurraden naar de menigte bepaalt, moet de voornaamste van deze Heerschappy wezen. Want men moet maat tusschen de menigte, en de Keurraden houden; volgens het eerste Lid van dit Hooftdeel: in voegen dat, naar d' aanwas der menigte, het getal der Keurraden ook vergroot moet worden. En dit moet (volgens het geen, dat wy in het tweede Lid van dit Hooftdeel gezegt hebben) omtrent gelijk een tot vijftig zijn: dat is, dat 'er nooit groter ongelijkheit van 't getal der Keurraden tot de menigte moet wezen. Want (volgens het eerste Lid van dit Hooftdeel) het getal der Ga naar margenootlKeurraden kan, met behoudenis van de vorm der Heerschappy, veel groter zijn, naar het getal van de menigte. Maar in hun klein getal alleen is gevaar. Doch op welke wijze men verzorgen moet dat men deze wet onverbrekelijk koud; dit zal namaals op zijn plaats getoont worden. XIV. De Ga naar margenootmKeurraden worden in enige plaatsen alleenlijk uit zekere Ga naar margenootngeslachten verkozen. Maar dit volgens uitgedrukte wetten vast te stellen is zeer schadelijk. Want behalven dat de geslachten dikwijls ondergaan, en dat d' anderen nooit zonder smaat en schande buitengesloten worden, zo koomt hier noch by, dat de Ga naar margenootoKeurradelijke waerdigheit ('t welk tegen de Ga naar margenootpvorm van deze Heerschappy strijd) Ga naar margenootqerffelijk is; volgens 't eerste Lid van dit Hooftdeel. Maar de Ga naar margenootrHeerschappy zou door deze middel eerder Ga naar margenootsvolkelijk schijnen, gelijk wy haar, in het twaalfde Lid van dit Hooftdeel, beschreven hebben, te weten de welke van zeer weinig burgers bezeten word. Doch daarëntegen te bezorgen dat de Ga naar margenoottKeurraden niet hun kinderen en bloetverwanten zouden verkiezen, en dat, by gevolg, het recht van te heerschen niet in enige geslachten zou blijven; dit is onmogelijk, en ongerijmt, gelijk wy, in 't negenëndartigste Lid van dit Hooftdeel zullen tonen. Maar indien zy dit met geen uitgedrukte wet verkrijgen, en indien d' anderen, te weten de genen, die in Heerschappy zijn geboren, en de moedertaal gebruiken, en geen uitlant- | |
[pagina 368]
| |
sche gemalin hebben, en niet onëerlijk noch dienstbaar zijn, en eindelijk niet van enige dienstbare diensten leven, (daar onder men ook de kroeghouders, tappers en andere diergelijken moet tellen) niet uitgesloten worden, zo zal men echter de Ga naar margenootuvorm der Ga naar margenootwHeerschappy behouden; en men zal de maat en regel tusschen de Ga naar margenootxKeurraden en Ga naar margenootymenigte altijt konnen onderhouden en bewaren. XV. Voorts, indien men door wetten vaststelt dat men geen jongen zal verkiezen, zo zullen nooit enige weinige geslachten het recht van te heerschen behouden: en dieshalven heeft men by wetten vast te stellen dat men niemant, dan de geen, die tot zijn dartigste jaar is gekomen, op de lijst, om verkozen te konnen worden, zal mogen brengen. XVI. Ten darden moet men ook vaststellen, dat alle Ga naar margenootoKeurraraden in zekere plaats van de stat, by zekere gestelde tijden, te zamen moeten komen, en dat de geen, die niet in de Ga naar margenootpRaatvergadering verschijnt, met zekere gevoelige boete gestraft zal worden, 't en zy hy door ziekte, of door enige gemene bediening verhindert word: want indien men hier toe niet koomt, zo zullen veel de bevordering van de gemene zaak, om die van hun eige, verwarelozen. XVII. Het ampt van deze Raatvergadering is, wetten te maken, en te vernietigen, Ga naar margenootqamptgenoten, van keurradelijk geslacht zijnde, en alle de Ga naar margenootrbedienaars van de Heerschappy te verkiezen. Want het is niet mogelijk dat de geen, die 't opperste recht heeft, gelijk wy stellen dat deze Ga naar margenootsRaatvergadering heeft, aan iemant de macht van wetten te maken, en te vernietigen geeft, dat hy niet te gelijk van zijn recht afgaat, en het zelfde aan de geen, aan de welk hy die macht geeft, opdraagt: dewijl de geen, die slechs voor een enige dag macht van wetten te maken, en te vernietigen heeft, de gehele Ga naar margenoottvorm van de Ga naar margenootuHeerschappy kan veränderen. Men kan echter de bediening van de dagelijksche handel der Heerschappy voor zekere tijt, volgens de bestemde voorwaarden, aan anderen overdragen, doch met het opperste recht voor zich te behouden. Wijders, indien de bedienaars van de Heerschappy van anderen, dan van deze Ga naar margenootwRaatvergadering, verkozen wierden, zo zouden de Leden van deze Raatvergadering eerder Ga naar margenootxwezen, dan Ga naar margenootyKeurraden genoemt mogen worden. XVIII. Enigen zijn gewent een Ga naar margenootzBestierder, of Ga naar margenootaVorst over deze Ga naar margenootbRaatvergadering te stellen, of voor zijn geheel leven, gelijk de Venecianen, of voor zekere tijt, gelijk de Genuënsen; maar met | |
[pagina 369]
| |
zo grote Ga naar margenootcvoorzorg en achterhoede, dat klarelijk genoech blijkt dat dit niet zonder groot gevaar van de Heerschappy gedaan word. En zeker, wy konnen niet twijffelen, of de Ga naar margenootdHeerschappy nadert door deze middel Ga naar margenooted' eenhoofdige Bestiering: en dit is, voor zo veel wy uit hun historien konnen gissen, nergens anders om gedaan, dan om dat zy, voor d' oprechting van deze Ga naar margenootfRaatvergadering, of onder een Ga naar margenootgBestierder, of Ga naar margenoothHertog, gelijk onder een Koning, hebben geweest; in voegen dat de verkiezing van een Bestierder wel een nootzakelijk verëisch van de Ga naar margenootilandäart is, maar niet van de Ga naar margenootkHeerschappy der Voornaamsten, Ga naar margenootlvolstrektelijk aangemerkt. XIX. Doch dewijl d' opperste macht van deze Heerschappy by deze algemene Ga naar margenootmRaatvergadering, en niet by yder Lid van de zelfde is; want andersins zou het een Raatvergadering van een wanschikkelijke menigte zijn: zo is 't nootzakelijk dat alle de Ga naar margenootnKeurraden door de wetten in dier voegen worden verbonden, dat zy als een lighaam, 't welk door een Ga naar margenootogeest bestiert word, uitmaken. Maar de wetten zijn door zich alleen krachteloos, en worden lichtelijk gebroken, daar der zelfder Ga naar margenootpWetverdedigers de genen zelven zijn, die zondigen mogen, en die alleen een voorbeelt uit de straf moeten nemen, en hun Ga naar margenootqamptgenoten om die oorzaak straffen, op dat zy hun lust door de vrees van de zelfde straf zouden intomen; 't welk zeer ongerijmt is. En dieshalven heeft men naar een middelweg te zoeken, daar door d' ordening van deze opperste Raatvergadering, en de wetten van de Heerschappy ongeschonden bewaart worden; doch in dier voegen, dat 'er gelijkheit, voor zo veel de zelfde dus genoemt mag worden, onder de Keurraden zy. XX. Maar dewijl uit een enig Ga naar margenootrBestierder, of Ga naar margenootsVorst, die in de Ga naar margenoottRaatvergaderingen ook zijn stem kan geven, nootzakelijk grote ongelijkheit moet rijzen, voornamelijk om de macht, die nootzakelijk aan hem toegestaan moet worden, op dat hy zijn ampt veiliglijk zou konnen bedienen, zo kan men, indien men alles wel overweegt, niets nutter voor de gemene welstant instellen, dan dat men een andere Raatvergadering uit enige Raatsheeren onder deze opperste Raatvergadering stelt, welker ampt alleenlijk zal zijn, dat de rechten van de Heerschappy, die de Raatvergaderingen, en de bedienaars van de Heerschappy aangaan, ongequetst bewaart worden; de welken dieshalven macht zullen hebben om yder bedienaar van de Heerschappy, te weten, die tegen de wetten gezondigt heeft, de welken zijn bediening aangaan, voor zijn rechter te roepen, en volgens de gestelde rechten te veröordeelen: wy zullen deze voortäan Ga naar margenootwWetverdedigers noemen. | |
[pagina 370]
| |
XXI. En dezen moeten voor hun geheel leven verkozen worden. Want indien men hen voor zekere tijt verkiest, in dier voegen, dat zy sedert tot andere ampten van de Heerschappy beroepen konnen worden, zo zullen wy in die ongerijmtheit vervallen, de welke wy, in 't negentiende Lid van dit Hooftdeel, alreê getoont hebben. Maar op dat zy, uit oorzaak van de lange Heerschappy, niet al te verwaant zouden worden, zo moet men hier toe geen anderen verkiezen, dan de genen, die alreê tot aan het zestigste jaar van hun ouderdom, of tot hoger jaren, zijn gekomen, en het Ga naar margenootxStaatsradelijk ampt (van 't welk wy hier na zullen spreken) bedient hebben. XXII. Wijders, wy zullen het getal der zodanigen lichtelijk konnen bepalen, zo wy aanmerken dat deze Ga naar margenootyWetverdedigers zich tot de Ga naar margenootzKeurraden hebben, gelijk alle de Keurraden te zamen tot de menigte, die zy niet konnen bestieren, als zy weiniger in getal zijn, dan daar toe verëischt word. En dieshalven behoort het getal der Ga naar margenootaWetverdedigers tot dat van de Ga naar margenootbKeurraden te zijn, gelijk het getal der Keurraden tot dat van de menigte, dat is (volgens het dartiende Lid van dit Hooftdeel) gelijk een tot vijftig. XXIII. Wijders, op dat deze Ga naar margenootcVergadering haar ampt veiliglijk zou konnen bedienen, zo moet men een deel van de Ga naar margenootdkrijgsordening aan haar opdragen, daar aan zy het geen, dat haar belieft, mag bevelen. XXIV. Aan de Ga naar margenooteWetverdedigers, of aan alle andere bedienaars van staat moet geen Ga naar margenootfvast gelt toegewezen worden, maar alleenlijk zodanige Ga naar margenootgkanssen en vervallen, dat zy niet zonder hun grote schade de Ga naar margenootrgemene Staat qualijk konnen bedienen. Want wy hebben hier aan niet te twijffelen, dat het billijk is aan de bedienaars van deze Heerschappy vergelding voor hun bezigheit toe te wijzen; om dat het Ga naar margenoothslechte volk het grootste deel van deze Heerschap uitmaakt, voor welks veiligheit de Ga naar margenootiKeurraden waken, terwijl het slechte volk geen zorg voor de gemene Staat draagt, maar alleenlijk voor zich in het bezonder zorgt. Maar dewijl, in tegendeel, niemant (gelijk wy in 't vierde Lid van 't zevende Hooftdeel gezegt hebben) eens anders zaak verdedigt, dan voor zo veel hy gelooft dat hy daar door zijn eige zaak bevestigt, zo moet men nootzakelijk de zaken in dier voegen schikken, dat de Ga naar margenootkBedienaars, die voor de gemene zaak zorg dragen, voornamelijk dan voor zich zelven zorgen, als zy meest voor de gemene welstant waken. XXV. Aan de Ga naar margenootlWetverdedigers dan, Welker ampt is, gelijk wy gezegt hebben, waar te nemen dat de wetten en rechten van de | |
[pagina 371]
| |
Heerschappy ongeschonden onderhouden worden, zijn deze Ga naar margenootmkanssen en vervallen toe te wijzen; te weten dat yder Ga naar margenootnhuisvader, die in enige plaats van de Heerschappy woont, jarelijks gehouden zy een stuk gelts van weinig waarde, namelijk het vierde deel van een onçe zilver, aan de Ga naar margenootoWetverdedigers te betalen; op dat zy daar door het getal der inwoonders zouden konnen weten, en dieshalven bemerken het hoeveelste deel daar af de Ga naar margenootpKeurraden uitmaken. Wijders, dat yder Keurraat, zo haast als hy verkozen is, gehouden zy zekere grote somme gelts, te weten twintig, of vijfëntwintig ponden zilvers, aan de Ga naar margenootqWetverdedigers te tellen. Dat meer is, dat gelt, daar in d' afwezige Keurraden (te weten die niet ter vergadering zijn verschenen, toen de Raat beroepen wierd) verwezen worden, moet men ook aan de Wetverdedigers toewijzen. Daarënboven, een gedeelte van de goederen der Ga naar margenootrbedienaars, die hun ampt misbruiken, en gehouden zijn onder d'uitspraak van hun vonnis te staan, en met zekere somme gelts gestraft, of welker goederen verbeurt gemaakt worden, moet men aan hen toepassen. Doch niet aan alle, maar alleenlijk aan de genen, die dagelijks zitten, en welker ampt het is de vergadering der Ga naar margenootsWetverdedigers te beroepen: bezie hier af het achtëntwintigste Lid van dit Hooftdeel. Maar op dat de vergadering der Wetverdedigers altijt uit haar gestelt getal zou bestaan, zo moet in Ga naar margenoottd' opperste Raatvergadering, ter gewonelijke tijt beroepen, onderzoek daar op gedaan worden. Doch indien de Ga naar margenootuWetverdedigers hier in onächtsaam waren, zo moet de geen, die de Ga naar margenootwvoorzitting in de Raat heeft, (van 't welk wy terstont zullen spreken) dit aan d' opperste Raatvergadering voordragen, en van de Ga naar margenootxvoorzitter onder de verdedigers naar d' oorzaak, waaröm dit verzwegen is, vragen, en onderzoeken wat het gevoelen van Ga naar margenootyd' opperste Raatvergadering over deze zaak is. En indien deze ook heeft gezwegen, zo moet de zaak van de geen, die Ga naar margenootzvoorzitter in 't opperste vonnis is, of, indien deze ook zwijgt, van enig ander Keurraat opgenomen worden, die zo wel van de Ga naar margenootaVoorzitter der Wetverdedigers, als van die van de Raat, en der rechters reden van hun zwijging moet eisschen. Eindelijk, op dat men deze wet, daar door de Ga naar margenootbjongelingen uitgesloten worden, naaukeuriglijk zou onderhouden, zo moet men Ga naar margenootcvast stellen dat alle de genen, die het dartigste jaar van hun ouderdom bereikt hebben, en die niet door een uitgedrukte wet van de bestiering uitgesloten worden, voor de Ga naar margenootdWetverdedigers hun naam in de Ga naar margenootenaamtafel moeten doen inschrijven, en voor zeker gestelt gelt het bewijs van d' ontfange eer van hen ontfangen, | |
[pagina 372]
| |
op dat het aan hen vry zou staan zekere verçiering, alleenlijk aan hen veröorloft, aan te doen, om daar door onderkent, en boven d'anderen geëert te worden. Ondertusschen moet, volgens recht, vastgestelt zijn, dat het aan geen Ga naar margenootfKeurraat geöorloft zy iemant te noemen, 't en zy zijn naam in de gemene Ga naar margenootgnaamtafel ingeschreven is, en dit op zware straf; en ook op dat het aan niemant geöorloft zou zijn, het ampt, of de bediening, tot welks uitvoering hy verkozen word, te weigeren. Eindelijk, op dat alle de rechten van de Ga naar margenoothHeerschappy, die Ga naar margenootivolstrektelijk Ga naar margenootkgrontwetten zijn, eeuwig zouden wezen, zo moet men vaststellen dat, zo iemant in Ga naar margenootld' opperste Raat iets tegen enige grontwet voorstelt, te weten van de heerschappy van enig Veltöverste te verlangen, of van 't getal der Keurraden te verminderen, of van andere diergelijke dingen, hy als van Ga naar margenootmgequetste hoogheit aangeklaagt, en niet alleenlijk ter doot verwezen, en zijn goederen verbeurt gemaakt moeten worden, maar dat 'er ook enig teken van zijn straf, tot een eeuwige geheugenis, in 't openbaar ten toon moet blijven. Voorts, wat de vaststelling van d' andere gemene wetten der Ga naar margenootnHeerschappy aangaat, 't is genoech zo men Ga naar margenootovaststelt dat men geen wet kan vernietigen, noch nieuwe maken, 't en zy te voren de vergadering der Ga naar margenootpWetverdedigers, en daar na de drie vierde, of de vier vijfde delen van Ga naar margenootqd'opperste Raatvergadering daar op vergadert geweest hebben. XXVI. Wijders, het recht van d'opperste Raatvergadering te beroepen, en van de beslechting en uitspraak der zaken daar in voor te stellen, moet by de Ga naar margenootrWetverdedigers zijn, aan de welken ook d' eerste plaats in de Ga naar margenootsRaatvergadering toegestaan moet worden, maar zonder recht van te stemmen. Doch eer zy zich tot zitten begeven, moeten zy, by de welstant van die opperste Raat, en by de gemene Vrijheit, zweren dat zy met de grootste naerstigheit zullen pogen te weeg te brengen dat men de vaderlijke wetten zal onderhouden, en de gemene welstant bezorgen. Als dit gedaan is, zullen zy toetreeden om de zaken by ordening voor te stellen, namelijk door de bedienaar, die by hen het ampt van Ga naar margenootmGeheimschrijver bekleed. XXVII. Maar op dat 'er, in 't stemmen, en in de bedienaars van de Heerschappy te verkiezen gelijke macht aan alle de Ga naar margenoottKeurraden zou zijn, en in alle dingen een vaerdige Ga naar margenootuafrechting zou gegeven worden, zo is gantschelijk die ordening te prijzen, de welke van de Veneciänen onderhouden word, die, om Ga naar margenootwbedienaars van de Heerschappy ter benaming te brengen, met het lot enigen uit de | |
[pagina 373]
| |
Raat verkiezen: en yder Raatsheer geeft over deze genoemde bedienaars, die by ordening te verkiezen staan, zijn mening te kennen, daar meê hy de verkiezing van de voorgestelde bedienaar of goetkeurt, of verwerpt, en dit met steentjes; in voegen dat men namaals niet weet wie dit, of dat gestemt heeft. Dit veröorzaakt niet alleenlijk dat in te stemmen het gezach van alle de Raatsheeren gelijk is, en dat de handelingen vaerdiglijk afgericht worden, maar ook dat ('t welk in Ga naar margenootxRaatvergaderingen voornamelijk nootzakelijk is) yder volkome vrijheit heeft om zijn mening, zonder enig gevaar van nijt, uit te drukken. XXVIII. In de vergadering der Ga naar margenootyWetverdedigers, en in d'andere vergaderingen moet deze ordening ook onderhouden worden, te weten, dat men de stemmen met steentjes geeft. Maar het recht der Wetverdedigers van de Raatvergadering te beroepen, en van die zaken voor te stellen, de welken daar in afgehandelt zullen worden, moet by hun Ga naar margenootzVoorzitter zijn, die dagelijks, met tien of meer wetverdedigers, zitting moet nemen, om de klachten van Ga naar margenoota't slechte volk over de Ga naar margenootbbedienaars, en de heimelijke beschuldigingen te horen, en, indien de zaak zulks verëischt, de beschuldigden te beschutten, en de Ga naar margenootcRaatvergadering te beroepen, zelfs voor de gestelde tijt, daar in zy gemenelijk vergadert, zo iemant van hen oordeelt dat 'er gevaar in de verwijling is. Maar deze Ga naar margenootdVoorzitter, en de genen, die dagelijks met hem te zamen komen, moeten van d' opperste Raat, en noch uit het getal der Ga naar margenooteWetverdedigers, verkozen worden, niet voor hun leven lang, maar voor zes maanden, zonder in hun ampt verlangt te worden, en het zelfde weêr te konnen bedienen, dan na verloop van drie of vier jaren: en de verbeurtgemaakte goederen, en de geltboeten, of enig deel daar af, moeten, gelijk wy hier voor gezegt hebben, aan dezen toegepast worden. Wy zullen 't overige, dat aan de Wetverdedigers behoort, op zijn plaats vertonen. XXIX. De tweede vergadering, die onder d'opperste Raatvergadering gestelt moet worden, zullen wy de Ga naar margenootfStaatsraat noemen, welks ampt is de gemene zaken te verhandelen, tot een voorbeelt, de rechten van de Heerschappy te verkondigen, de vestingen der steden, volgens de wetten, te schikken, Ga naar margenootgbestellingen aan de krijgsordening te geven, den onderdanen schattingen op te leggen, en de zelfden te besteden, aan d' uitheemsche Ga naar margenoothGezanten antwoort te geven, en uit te spreken werwaarts men gezanten zal zenden. Maar de gezanten zelven te verkiezen is 't ampt van Ga naar margenootid'opperste Raat zelf. | |
[pagina 374]
| |
Want men moet voornamelijk hier op merken, dat geen Ga naar margenootkKeurraat tot enige Ga naar margenootlbediening van de Ga naar margenootmHeerschappy beroepen kan worden, dan door d' opperste Raat zelf, op dat de Keurraden zelven niet zouden trachten de gunst van de Ga naar margenootoStaatsraat te verkrijgen. Wijders, alle deze dingen moeten aan Ga naar margenootpd'opperste Raat opgedragen worden, te weten de zodanigen, die de tegenwoordige stant der dingen enigsins veränderen, gelijk de Ga naar margenootqbesluiten van vrede en oorlog. Dieshalven moeten de besluiten van vrede en oorlog, om bondig te zijn, door 't gezach van d'opperste Raat bevestigt worden: en om deze oorzaak zou ik geloven dat d' oplegging van nieuwe schattingen aan d' opperste Raat alleen, en niet aan de Ga naar margenootrStaatsraat behoort. XXX. Om het getal der Ga naar margenootsStaatsraden te bepalen, staan deze dingen t' aanmerken: dat alle Keurraden even grote hoop hebben, om het ampt van Staatsraat te verkrijgen: wijders, dat echter de zelfde Ga naar margenoottStaatsraden, welker tijt, daar toe zy verkozen waren, verlopen is, na verloop van korte tijt weêr verkozen mogen worden, op dat in dezer voegen de Ga naar margenootuHeerschappy altijt door schrandere en ervare mannen bestiert zou worden, en eindelijk op dat men onder de Staatsraden veel zou vinden, die door hun wijsheit en deucht bekent zijn. Doch om alle deze Ga naar margenootwvoorwaarden te verkrijgen, kan men niets anders bedenken, dan dat men door zekere wet instelt, dat niemant, dan de geen, die het vijftigste jaar van zijn ouderdom heeft bereikt, tot de staat van Ga naar margenootxStaatsraat ontfangen zal worden, en dat men vierhondert, dat is dat men omtrent een twaalfde gedeelte der Ga naar margenootyKeurraden voor een jaar zal verkiezen, op voorwaarde dat zy, hun jaar ten einde gedient hebbende, na verloop van twee jaren weêr verkozen mogen worden. Door deze middel zal omtrent een vierde deel der Keurraden altijt, alleenlijk met een korte ophouding tusschen beiden, het ampt van Ga naar margenootzStaatsraat bekomen; welk getal warelijk, gezamentlijk met dat, 't welk van de Ga naar margenootaWetverdedigers uitgemaakt word, niet verre van 't getal der Ga naar margenootbKeurraden, die het vijftigste jaar van hun ouderdom bereikt hebben, overtroffen zal worden: en in dezer voegen zullen alle Keurraden altijt grote hoop hebben om tot de staat van Ga naar margenootcStaatsraat, of van Ga naar margenootdWetverdedigers te geraken, terwijl de zelfde Ga naar margenooteKeurraden altijt, alleenlijk met een korte ophouding tusschen beiden, gelijk wy gezegt hebben, de staat van Ga naar margenootfStaatsraat zullen bezitten: en volgens het geen, dat wy, in het tweede Lid van dit Hooftdeel, gezegt hebben, zullen 'er nooit zeer voortreffelijke mannen, die in raat- | |
[pagina 375]
| |
geeving en schranderheit uitsteeken, in de Ga naar margenootgStaatsraat ontbreeken. En dewijl deze wet niet zonder grote lastering en haat van veel Ga naar margenoothKeurraden gebroken kan worden, zo is, om de zelfde bondig en bestandig te maken, geen andere Ga naar margenootivoorzorg daar toe nodig, dan dat yder Ga naar margenootkKeurraat, de welk tot die ouderdom, daar af wy gesproken hebben, gekomen is, getuigenis van die zaak aan de Ga naar margenootlWetverdedigers toont, de welken zijn naam in de Ga naar margenootmnaamtafel der gener, die geschikt worden tot d' ampten van Ga naar margenootnStaatsraat te verkrijgen zullen inschrijven, en in Ga naar margenootod' opperste Raatvergadering lezen, op dat hy in deze opperste Raatvergadering de plaats, aan zijns gelijken toegeeigent, en de welke de naaste aan die van Ga naar margenootpStaatsraat is, met d' anderen van de zelfde ordening, zou inneemen. XXXI. Ga naar margenootqD' inkoomsten en vervallen der Ga naar margenootrStaatsraden moeten zodanig zijn, dat zy groter nuttigheit en winst uit de vrede, dan uit d' oorlog trekken. Dat men dieshalven uit de waren, die uit de Heerschappy naar andere landen, of uit andere landen in de Heerschappy gevoert worden, een hondertste, of vijftigste deel aan hen toewijs. Want wy hebben niet te twijffelen of zy zullen om deze reden, zo veel, als hen mogelijk is, de vrede verdedigen, en nooit trachten d' oorlog te verlangen. De Ga naar margenootsStaatsraden zelve, indien enigen van hen kooplieden zijn, moeten niet van deze schatting te betalen vrygesproken worden: want zodanige vryheit en uitzondering kan niet zonder groot nadeel van de koophandel toegestaan worden, daar af, gelijk ik geloof, niemant onkundig is. Voorts moet men, in tegendeel, door wetten vaststellen, dat enig Ga naar margenoottStaatsraat, of die het ampt van Staatsraat bedient heeft, geen krijgsampt zal mogen bedienen; en wijders, dat men geen Veltöverste of Krijgsopperste, de welken, gelijk wy, in 't negende Lid van dit Hoeftdeel; gezegt hebben, alleenlijk in tijt van oorlog over 't heir gestelt moeten worden, weêr uit de genen zal mogen verkiezen, welker vader, of grootvader Ga naar margenoottStaatsraat is, of het Ga naar margenootuampt van Staatsraat binnen twee jaren bedient heeft. Wy hebben hier aan niet te twijffelen, dat de Ga naar margenootwKeurraden, die buiten de Ga naar margenootxStaatsraat zijn, dit recht met alle kracht zullen verdedigen: en hier uit zal voortkomen dat de Ga naar margenootyStaatsraden altijt groter winst en verval uit de vrede, dan uit d' oorlog zullen hebben, de welken dieshalven nooit tot oorlog zullen raden, dan als de hoogste nootzakelijkheit van de Heerschappy hen daar toe parst. Men kan ons hier tegenwerpen, dat door deze middel, te weten indien men aan de Ga naar margenootzWetverdedigers en Ga naar margenootaStaatsraden zo grote Ga naar margenootbwinsten en vervallen moet toewijzen, de Ga naar margenootcHeerschappy der Voornaamsten aan d' on- | |
[pagina 376]
| |
derzaten niet minder lastig zal zijn, dan yder Ga naar margenootdeenhoofdige Heerschappy. Maar behalven dat de koninklijke hoven groter kosten vereisschen, de welken echter zich niet genegen tonen om de vrede te verdedigen, en behalven dat de vrede nooit al te dier gekocht kan worden; zo koomt hier by, voorëerst, dat dit alles, 't welk in een Ga naar margenooteeenhoofdige Heerschappy op een enige, of op zeer weinige toegebracht word, in deze Heerschappy aan zeer veel te deel valt. Wijders, de Koningen, en hun bedienaars dragen de lasten van de heerschappy niet met hun onderzaten; 't welk in deze Heerschappy recht anders gebeurt: want de Ga naar margenootfKeurraden, die altijt uit de rijksten verkozen worden, maken het grootste deel van de Ga naar margenootggemene Staat. Eindelijk, de lasten van Ga naar margenoothd' eenhoofdige Heerschappy spruiten niet zo zeer uit de koninklijke kosten, als wel uit haar Ga naar margenootigeheime streken. Want de lasten van de heerschappy, die men tot verdediging van de vrede en vryheit de burgeren oplegt, worden echter, hoewel zy groot zijn, geleden, en om de nuttigheit van de vrede gedragen. Wat volk heeft ooit zo veel, en zo zware belastingen moeten betalen, als de Hollanders? en echter is dit volk niet alleenlijk niet uitgeput, maar in tegendeel zo machtig in rijkdom geweest, dat alle anderen hun voorspoed benijd hebben. Indien dan de belastingen van Ga naar margenootkd' eenhoofdige Heerschappy om de vrede opgestelt wierden, zo zouden zy de burgers niet drukken. Maar, gelijk ik gezegt heb, uit de geheime streken van dusdanige Heerschappy spruit, dat d' onderdanen onder de last gedrukt worden; te weten om dat de Koningen machtiger in oorlog, dan in vrede zijn, en om dat de genen, die alleen willen heerschen, ten hoogsten moeten pogen behoeftige onderzaten te hebben. Ik zwijg noch van d' andere dingen, die van de schranderste Nederlander, V.H. eertijts aangetekent zijn; om dat dit niet tot mijn ooggemerk behoort, 't welk alleenlijk is, de beste Stant van yder Heerschappy te beschrijven. XXXII. Enigen uit de Ga naar margenootlWetverdedigers, door Ga naar margenootmd' opperste Raat verkozen, moeten in Ga naar margenootnd' opperste Raatvergadering zitten, doch zonder recht van stemming te hebben, te weten om waar te nemen, of de rechten, die tot deze Ga naar margenootoRaatvergadering behoren, wel bewaart worden, en om te bevorderen dat Ga naar margenootpd' opperste Raatvergadering te zamen word geroepen, als 'er uit de Ga naar margenootqStaatsraat tot d' opperste Raatvergadering zelve iets overgebracht moet worden. Want het recht van deze opperste Raatvergadering te beroepen, en van de zaken, die men daar in besluiten zal, voor te stellen, behoort aan de Ga naar margenootrWetverdedigers, gelijk wy alreê gezegt hebben. Maar eer men de | |
[pagina 377]
| |
stemmen van diergelijke dingen vergadert, zal de geen, die dan de Ga naar margenootsVoorzitting in de Ga naar margenoottStaatsraat heeft, de staat der zaken vertonen, en met enen aanwijzen wat het gevoelen van de Staatsraat zelf in de voorgestelde zaak is, en om welke oorzaken. En als men dit gedaan heeft, zal men de stemmen, volgens de gewone ordening, vergaderen. XXXIII. De gehele Ga naar margenootuStaatsraat moet niet dagelijks vergaderen, maar, gelijk alle grote Vergaderingen, in zekere gestelde tijden. Doch dewijl de bezigheden van de Ga naar margenootwHeerschappy ondertusschen waargenomen moeten worden, zo moet men enig deel der Ga naar margenootxStaatsraden, verkiezen, dat, als de Ga naar margenootyStaatsraat gescheiden is, des zelfs plaats vervult, welks ampt zal zijn de Staatsraat te beroepen, als 't nootzakelijk is, des zelfs Ga naar margenootabesluiten, de gemene Staat aangaande, uit te voeren, de brieven, aan de Ga naar margenootbStaatsraat en Ga naar margenootcopperste Raatvergadering geschreven, te lezen, en eindelijk de zaken, die in de Ga naar margenootdStaatsraat voorgestelt zullen worden, te bevorderen. Doch op dat dit alles, en d' ordening van deze algemene Raatvergadering te lichtelijker begrepen zou worden, zo zal ik de gehele zaak naaukeuriglijker beschrijven. XXXIV. De Ga naar margenooteStaatsraden, die men, gelijk wy alreê gezegt hebben, voor een jaar moet verkiezen, moeten in vier, of in zes Ga naar margenootfordeningen verdeelt worden, van de welken d' eerste ordening de drie, of twee eerste maanden in de Ga naar margenootgStaatsraat zal zitten. En als deze tijt verlopen is, zo zal de tweede Ga naar margenoothordening d' eerste plaats bekleden; en dus vervolgens, daar in yder ordening even veel tijt de voorzitting zal behouden: in voegen dat d' ordening, die in d' eerste maanden d' eerste is, in de tweede maanden de leste zal wezen. Wijders, zo veel Ga naar margenootiordeningen, als 'er zijn, zo veel Ga naar margenootkVoorzitters, en zo veel van der zelfder Ga naar margenootlplaatsbekleders, die, als het nootzakelijk is, de plaats der Voorzitters bekleden, moeten 'er verkozen worden: dat is dat men uit yder ordening twee moet verkiezen, van de welken d' een de Ga naar margenootlVoorzitter, en d' ander des zelfs Ga naar margenootmplaatsbekleder van de zelfde ordening zal wezen. De geen, die Voorzitter van d' eerste ordening is, moet ook in d' eerste maanden in de Ga naar margenootnStaatsraat de Ga naar margenootovoorzitting hebben, of indien hy niet tegenwoordig is, zo zal zijn Ga naar margenootpstedehouder zijn plaats bekleden; en dus ook met d' anderen, daar in men de voorgedachte ordening moet bewaren. Wijders, uit d' eerste Ga naar margenootqordening moeten enigen of by Ga naar margenootrloting, of by Ga naar margenootsstemming verkozen worden, die, met de Ga naar margenoottVoorzitter, en met de Ga naar margenootuplaatshouder van de zelfde ordening, | |
[pagina 378]
| |
De plaats van de Ga naar margenootwStaatsraat, na dat de zelfde gescheiden zal zijn, vervullen, en dit in de zelfde beloop van tijt, daar in hun zelfde Ga naar margenootxordening d' eerste plaats in de Ga naar margenootyStaatsraat bezit: want na verloop van deze tijt moeten weêr zo veel uit de tweede ordening, of by loting, of by stemming verkozen worden, die, met hun Ga naar margenootzVoorzitter, en zijn Ga naar margenootaplaatshouder, de plaats van d' eerste ordening zullen inneemen, en de plaats van de Ga naar margenootbStaatsraat vervullen; en dus vervolgens. 't Is ook niet nodig dat dezen, die, gelijk ik gezegt heb, by loting, of door stemming alle twee of drie maanden moeten verkozen worden, en de welken wy voortäan Ga naar margenootcHoofden van de Staatsraat zullen noemen, van Ga naar margenootdd' opperste Raat verkozen worden. Want de reden, die wy, (in 't negenëntwintigste Lid van dit Hooftdeel) bygebracht hebben, heeft hier geen plaats, en veel minder het zeventiende Lid. Het zal dieshalven genoech zijn dat zy van de Ga naar margenooteStaatsraat, en van de Ga naar margenootfWetverdedigers, die tegenwoordig zijn, verkozen worden. XXXV. Wat hun getal aangaat, ik kan het zelfde niet zo naaukeuriglijk bepalen. Dit is echter zeker, dat 'er zo veel moeten wezen, dat zy niet lichtelijk omgekocht konnen worden. Want hoewel zy, zo veel de Ga naar margenootggemene Staat aangaat, niets alleen besluiten, zo konnen zy echter de Ga naar margenoothStaatsraat verwijlen, of, 't welk het ergste is, de zelfde Ga naar margenootiuitstrijken, met zodanige dingen, die van geen belang zijn, voor te stellen, en met het geen, dat van groot belang zou wezen, te zwijgen. Ik verzwijg noch dat, indien zy al te weinig waren, het afweezen van een of twee Ga naar margenootkverwijling in de gemene zaken zou konnen maken. Maar dewijl, in tegendeel, dezen tot Ga naar margenootlHoofden van de Staatsraat verkozen zullen worden, om dat de Ga naar margenootmgrote Raatvergaringen dagelijks niet in de gemene zaken bezich konnen zijn, zo moet hier nootzakelijk een middel gezocht, en het gebrek van 't getal door de kortheit des tijts vervult worden. Dieshalven, indien men alleenlijk dartig, of daar omtrent voor twee of drie maanden verkiest, zo zullen 'er te veel zijn om in deze korte tijt te konnen omgekocht worden. Om deze oorzaak zal het ook dienstig zijn dat de genen, die in hun plaats volgen, geensins verkozen worden, dan in die tijt, daar in zy volgen, en d' anderen vertrekken. XXXVI. Wijders hebben wy gezegt, dat het ampt van dezen is, de Ga naar margenootnStaatsraat te beroepen, als enigen van hen, hoewel zy weinig zijn, oordeelen dat zulks nodig is, de zaken, die daar in besloten zullen worden, voor te stellen, de Ga naar margenootoStaatsraat te doen scheiden, en des zelfs Ga naar margenootpbesluiten van de gemene zaken uit te voeren. Maar op wat wijze dit zal geschieden, zal ik met weinig woorden | |
[pagina 379]
| |
vertonen, op dat de zaken niet door onnutte geschillen te leur gestelt zouden worden. De Ga naar margenootqHoofden van de Staatsraat zullen de zaak, die in de Ga naar margenootrStaatsraat voorgestelt zal worden, en wat nootzakelijk te doen staat, overwegen; en indien zy hier in alle van een mening en verstant zijn, zo zullen zy de Ga naar margenootsStaatsraat beroepen, en, de zaak in ordening verklaart hebbende, te kennen geven wat hun gevoelen is, en, zonder eens anders Ga naar margenoottzinüiting te verwachten, de stemmen by ordening vergaderen. Maar indien de Ga naar margenootuHoofden van de Staatsraat meer dan een gevoelen beweert hebben, zo zal men in de Ga naar margenootwStaatsraat dat gevoelen van het voorgestelt geschil eerst vertonen, 't welk van het grootste getal der Hoofden van de Staatsraat verdedigt wierd: en indien het zelfde van het grootste deel des Ga naar margenootxStaatsraats, en der Ga naar margenootyHoofden van de Staatsraat niet goet gekeurt wierd, maar het getal der twijffelaars en ontkenners te gelijk groter was; 't welk, gelijk wy alreê vermaant hebben, uit de Ga naar margenootzsteentjes moet blijken: zo zullen zy het ander gevoelen, 't welk onder de Ga naar margenootaHoofden van de Staatsraat weiniger Ga naar margenootbstemmen gehad heeft, dan het eerste, te voorschijn brengen, en dus ook d' anderen. Doch indien 'er geen van het grootste deel van de gehele Ga naar margenootcStaatsraat goetgekeurt hadden geweest, zo zal men de Staatsraat tot aan de volgende dag, of voor een korte tijt scheiden; op dat de Ga naar margenootdHoofden van de Staatsraat ondertusschen zouden zien of zy geen andere middelen, die aangenamer zouden konnen wezen, konnen vinden. Maar indien zy geen anderen vinden, of indien de genen, die zy gevonden hebben, van 't grootste deel des Ga naar margenooteStaatsraats niet goetgekeurt worden, zo moet men de mening van yder Ga naar margenootfStaatsraat horen. Doch indien het grootste deel van de Ga naar margenootgStaatsraat hier toe ook niet overgaat, zo zal men van yder gevoelen weêr de stemmen afvorderen. Hier moeten niet alleenlijk de steentjes der gener, die bevestigen, gelijk tot hier toe is geschied, maar ook der twijffelenden en ontkennenden getelt worden; en indien men meer vind, die bevestigen, dan die twijffelen, of ontkennen, zo moet het Ga naar margenoothgevoelen bondig blijven, en in tegendeel vruchteloos en vergeefs, zo 'er meer gevonden worden, die ontkennen, dan die twijffelen, of bevestigen. Maar indien van alle de gevoelens het getal der gener, die twijffelen, groter heeft gcweest, dan die ontkennen, of bevestigen, zo zal men de Ga naar margenootivergadering der Ga naar margenootkWetverdedigers by de Ga naar margenootlStaatsraat voegen, die, gezamentlijk met de Ga naar margenootmStaatsraden, hun stemmen zullen geven, doch alleenlijk met Ga naar margenootnsteentjes, die bevestigen, of weigeren, zonder de genen te mogen gebruiken, | |
[pagina 380]
| |
die hun twijffelächtig gemoed te kennen geven. De zelfde ordening moet ook omtrent die dingen gehouden worden, de welken van de Ga naar margenootoStaatsraat aan Ga naar margenootpd'opperste Raatvergadering opgedragen worden. Dit zy van de Ga naar margenootqStaatsraat gezegt. XXXVII. Wat de Ga naar margenootrRechtbank, of Ga naar margenootspleitbank aangaat, hy kan niet op de zelfde Ga naar margenoottgrontvesten steunen, als de geen, die onder een Ga naar margenootueenhoofdige Vorst is; gelijk wy dit, in 't zeste Hooftdeel, in 't zesentwintigste en in de volgende Leden, beschreven hebben. Want hy koomt (volgens het veertiende Lid van dit Hooftdeel) niet met de grontvesten van deze Heerschappy overëen, te weten hier in, dat men daar in enige opzicht op de geslachten, of afkoomsten zou houden. Wijders, de Rechters, uit de Ga naar margenootwKeurraden alleen verkozen, zouden wel door de vrees der volgende Keurraden gedwongen konnen worden geen onrechtvaerdig vonnis tegen iemant van hen uit te spreken, misschien op dat zy niet naar verdiensten gestraft zouden worden; maar echter tegen de genen van de gemene hoop alles darren bestaan, en de rijken van hen dagelijks ten roof leveren. Ik weet dat, om deze oorzaak, de Ga naar margenootxRaatvergadering der Genuënsen van veel goetgekeurt word, te weten hier in, dat zy hun Ga naar margenootyRechters niet uit hun Ga naar margenootzRaatsheeren, maar uit de vreemden verkiezen. Maar dit schijnt my, de zaak afzonderlijk aanmerkende, een vreemde instelling te zijn, namelijk dat men de vreemden, en niet de Raatsheeren tot de verklaring der wetten zal roepen. Want wat zijn de Rechters anders, als verklaarders der wetten? Ik overreed my dieshalven dat de Genuënsen in deze zaak ook meer op d' aart van hun volk, dan het volk op de natuur van deze Heerschappy, gezien heeft. Wy dan, de zaak afzonderlijk overwegende, hebben middelen uit te vinden, die best met de Ga naar margenootavorm van deze Ga naar margenootbHeerschappy overëenkomen. XXXVIII. Voorts, wat het getal der Rechters aangaat, de reden van deze Staat verëischt geen bezonder. Maar gelijk in Ga naar margenootcd'eenhoofdige Heerschappy, zo moet men ook in deze voornamelijk waarneemen, dat hun getal zo groot zy, dat zy niet van een bezonder man omgekocht konnen worden. Want hun ampt is alleenlijk, te bezorgen dat niemant in 't bezonder aan een ander enig ongelijk zal doen, en dieshalven de geschillen, tusschen de bezondere lieden gerezen, 't zy dat zy van Keurradelijk geslacht, of van de Ga naar margenootegemene hoop zijn, te beslechten, en den misdoenders straf af te vorderen, zelfs van de Ga naar margenootfKeurraden, Ga naar margenootgWetverdedigers en Ga naar margenoothStaatsraden, voor zo veel zy tegen de rechten, aan de welken zy alle gebon- | |
[pagina 381]
| |
den zijn, misdaan hebben. Maar de geschillen, die tusschen de steden, onder een Ga naar margenootiHeerschappy staande, konnen rijzen, moeten in Ga naar margenootkd'opperste Raat beslecht worden. XXXIX. Wat de tijt aangaat, voor de welk zy verkozen moeten worden, de reden hier af is in alle Heerschappijen de zelfde; gelijk ook dat jarelijks enig deel van hen afgaat. Eindelijk, hoewel het niet nootzakelijk is dat yder van hen uit een verscheide geslacht is, zo is het echter nodig dat twee, malkander zeer na in maagschap bestaande, niet in het Ga naar margenootlgestoelte gezamentlijk plaats bekleden: 't welk in d'andere Ga naar margenootmRaatvergaderingen waargenomen moet worden, behalven in Ga naar margenootnopperste Raat, in de welk het genoech is dat men in de verkiezingen, door instelling van wetten, verzorgt dat niemant de geen, die hem van naby bestaat, mag noemen, noch, zo hy van een ander genoemt en opgebracht is, zijn stem aan hem geven: en wijders, dat geen twee namagen, om iemant tot bedienaar van de Heerschappy te noemen, het lot uit de kas nemen. Dit, zeg ik, is genoech in een Ga naar margenootoRaatvergadering, die uit zulk een groot getal van menschen bestaat, en aan de welke geen bezondere Ga naar margenootpwinsten en vervallen toegepast worden: en dieshalven lijd de Heerschappy daar door geen schade; om dat het ongerijmt is een wet te maken, daar door de namagen van alle Ga naar margenootqKeurraden van Ga naar margenootropperste Raat uitgesloten zouden worden; gelijk wy in 't veertiende Lid van dit Hooftdeel gezegt hebben. Voorts, het blijkt dat dit ongerijmt zou zijn. Want de Ga naar margenootsKeurraden zelven zouden deze wet niet konnen instellen, zonder daar door alle zo verre Ga naar margenoottvolstrektelijk van hun recht af te staan; en dieshalven zouden niet de Keurraden zelven, maar de Ga naar margenootugenen van 't gemeen volk Ga naar margenootwverdedigers van het zelfde recht wezen: 't welk regelrecht tegen het geen strijd, dat wy, in 't vijfde en zeste Lid van dit Hooftdeel, getoont hebben. Maar die wet van de Heerschappy, door de welke vastgestelt word dat men een en de zelfde reden tusschen het getal der Keurraden, en der menigte zal onderhouden, ziet voornamelijk hier op, dat men het recht, en 't vermogen der Keurraden zou bewaren, te weten dat hun getal niet te weinig zou zijn om de menigte te konnen bestieren. XL. Voorts, de Ga naar margenootxRechters moeten door Ga naar margenootyd' opperste Raatvergadering zelve uit de Ga naar margenootzKeurraden, dat is (volgens het zeventiende Lid van dit Hooftdeel) uit de stichters zelven der wetten, verkozen worden; en de vonnissen, die zy gegeven hebben, zo over zaken, die de goederen aangaan, als die het lijf betreffen, | |
[pagina 382]
| |
bondig verklaart worden, zo zy naar behorelijke ordening, en zonder eenzijdigheit uitgesproken zijn, in welke zaak het, volgens de wetten, aan de Ga naar margenootaWetverdedigers geöorloft zal wezen t' onderzoeken, t' oordeelen en vast te stellen. XLI. Ga naar margenootbD' inkoomsten en vervallen der Ga naar margenootcRechters moeten de zelfden zijn, van de welken wy, in 't negenëntwintigste Lid van 't zeste Hooftdeel, gesproken hebben; te weten dat zy van yder vonnis, 't welk zy van zaken, die de goederen aangaan, uitgesproken hebben, van de geen, die 't geding verliest, naar beloop van de gehele somme, enig deel zullen ontfangen. Maar in vonnissen over zaken, die het lijf aangaan, moet hier dit onderscheit alleen wezen, dat men de goederen, door hen verbeurt gemaakt, en alle de breuken, daar meê de mindere misdaden gestraft worden, aan hen alleen toewijst; doch op deze voorwaarde, dat het nooit aan hen veröorloft zy door pijning iemant te dwingen tot iets te belijden. Door deze middel zal genoech verzorgt zijn dat zy niet onrechtvaerdig tegen Ga naar margenootdde genen van de gemene hoop zullen wezen, en dat zy zich, uit vrees, niet al te gunstig tot de Ga naar margenooteKeurraden zullen tonen. Want behalven dat hier de vrees door de gierigheit alleen, van de schone naam van gerechtigheit beschaduwt, gematigt zal worden, zo koomt hier noch by dat zy groot in getal zijn, en dat de stemmen niet opentlijk, maar met Ga naar margenootfsteentjes gegeven worden: in voegen dat, zo iemant om zijn verweze zaak t' onvreden is, hy echter niets heeft, 't welk hy aan een alleen kan aantijgen. Wijders, d'eerbiedigheit der Ga naar margenootgWetverdedigers zal verhinderen dat zy enig onrechtvaerdig, of ten minsten enig ongerijmt vonnis zullen uitspreeken, of dat iemant van hen iets door bedroch zal doen; behalven dat in zulk een groot getal van rechters altijt d' een of d' ander gevonden zal worden, die de gerechtigheit bemint, en voor de welk zy ontsach zullen hebben. Eindelijk, wat Ga naar margenoothde genen aangaat, die van 't gemeen volk zijn, men zal voor hen genoech zorgen, zo 't aan hen geöorloft zal zijn zich op de Ga naar margenootiWetverdedigers te beroepen, aan de welken, gelijk ik gezegt heb, by recht toegelaten zal wezen de zaken der Ga naar margenootkRechters t' onderzoeken, t' oordeelen, en besluit daar over te maken. Want het is zeker dat de Ga naar margenootlWetverdedigers de haat der Ga naar margenootmKeurraden niet zullen konnen mijden, en in tegendeel altijt zeer aangenaam aan Ga naar margenootn't gemeen volk wezen, en, zo veel als hen mogelijk is, naar de toejuighing van de menigte trachten; tot welk einde zy, gelegentheit bekomen hebbende, niet nalaten zullen de Ga naar margenootovonnissen, tegen de wetten van de pleitbank | |
[pagina 383]
| |
uitgesproken, te weêrroepen, en onderzoek op yder der rechters te doen, en d' ongerechtige rechters Ga naar margenootpboeten af te vorderen: want daar is niets, 't welk het gemoed van de Ga naar margenootqmenigte meer beweegt. Het hindert ook niet dat 'er zelden gelijke Ga naar margenootrvoorbeelden voorvallen; maar is ten hoogsten dienstig: want behalven dat die Ga naar margenootsBurgerschap in een quade stant staat, daar dagelijks voorbeelden van misdoenders ten toon gestelt worden; gelijk wy in het tweede Lid van het vijfde Hooftdeel getoont hebben: zo moeten warelijk de genen, die van 't gerucht meest verbreid worden, zeer zelden voorkomen. XLII. De genen, die naar steden of lantschappen tot Stedehouders gezonden worden, zullen uit de Staat der Ga naar margenoottStaatsraden moeten wezen; om dat 'et het ampt der Staatsraden is, voor de vestingen der steden, voor de schat, voor de krijgsordening, enz. te zorgen. Maar de genen, die naar gewesten, verre af gelegen, gezonden zullen worden, zullen niet gewonelijk in de Ga naar margenootuStaatsraat konnen verschijnen: en dieshalven moeten alleenlijk de genen uit de Ga naar margenootwStaatsraat beroepen worden, die men tot de steden schikt, de welken in 't Vaderlant zelf leggen. Maar de genen, die men naar veerder afgelege plaatsen wil zenden, moeten uit de genen verkozen worden, welker ouderdom niet van die van de Ga naar margenootxstaatsradelijke Stant verschilt. Ik acht echter dat de vrede niet veilig genoech voor de gehele Ga naar margenootyHeerschappy zal wezen, te weten indien men de geburige steden gantschelijk van 't recht van te stemmen uitsluit, 't en zy dat zy alle zo onmachtig zijn, dat men hen opentlijk zou konnen verächten; 't welk warelijk niet bedacht kan worden. 't Is dan nootzakelijk dat men het recht van de Burgerschap aan de geburige steden geeft, en uit yder twintig, dartig, of veertig burgers (want het getal moet of groter, of kleinder zijn, naar dat de stat groot of klein is) in 't getal der Ga naar margenootzKeurraden inschrijft, uit de welken jarelijks drie, vier, of vijf verkozen moeten worden, die tot de Ga naar margenootaStaatsraat behoren, en een Ga naar margenootbWetverdediger voor zijn leven lang: en dezen, die uit de Ga naar margenootcStaatsraat zijn, zal men tot Stedehouders, gezamentlijk met de Ga naar margenootdWetverdediger, naar de stat zenden, daar uit zy verkozen zijn. XLIII. Voorts, de Ga naar margenooteRechters, die men in yder stat moet stellen, moeten uit de Ga naar margenootfKeurraden van de zelfde stat verkozen worden. Doch ik oordeel dat het niet nodig is hier af bredelijker te handelen, om dat het niet tot de Ga naar margenootggrontvesten van deze bezondere Ga naar margenoothHeerschappy behoort. XLIV. De Ga naar margenootiGeheimschrijvers, en andere diergelijke Ga naar margenootkbedie- | |
[pagina 384]
| |
naars moeten uit het gemeen volk verkozen worden, om dar zy geen recht van te stemmen hebben. Maar dewijl dezen door de lang durige handeling der zaken de grootste kennis van 't beleit der dingen hebben, zo gebeurt het dikwijls dat men meer, dan billijk is, aan hun raat toeëigent, en dat de stant van de gehele Heerschappy voornamelijk van hun Ga naar margenootkstiering af hangt; 't welk aan de Hollanders zeer schadelijk heeft geweest. Want dit kan niet zonder grote haat en nijt van veel der Ga naar margenootlvoortreffelijksten geschieden. En zeker, wy konnen niet twijffelen dat de Ga naar margenootmStaatsraat, welks schranderheit niet van de raat der Ga naar margenootnStaatsraden, maar der Ga naar margenootobedienaars afgeleid word, meest van d' onkundigen bezocht zal worden. En dat de stant van de Heerschappy niet veel beter zal zijn, dan die van Ga naar margenootpd' eenhoofdige Heerschappy, die van enige weinige Raatslieden des Konings bestiert word. Bezie hier af het vijfde, zeste en zevende Lid van 't zeste Hooftdeel. Maar de Heerschappy zal dit quaat of meer of min onderworpen zijn, naar dat zy wel, of qualijk ingestelt en opgerecht is. Want de vryheit der Heerschappy, welker grontvesten niet vast genoech zijn, zal nooit zonder gevaar verdedigt worden; en op dat de Ga naar margenootqKeurraden dit gevaar niet onderworpen zouden wezen, zo verkiezen zy Ga naar margenootrbedienaars uit het Ga naar margenootsgemeen volk, die begerig naar roem zijn, en de welken daar na, als de zaken een keer nemen, als slachtoffers geslacht worden, om de gramschap der gener, die de vryheit belagen, te verzoenen. Maar ter plaats, daar de Ga naar margenoottgrontvesten der vryheit bestandig genoech zijn, begeren de Ga naar margenootuKeurraden zelven d'eer, van deze vryheit te verdedigen, voor zich zelven, en pogen de schranderheit in 't beleit der zaken alleenlijk van hun raat af te leiden. Welke twee dingen wy, in de Ga naar margenootwgrontvesten van de Ga naar margenootxHeerschappy te leggen, voornamelijk zullen waarneemen, te weten dat het Ga naar margenootygemeen volk zo wel van de Ga naar margenootzberadingen, als van Ga naar margenootastem te geven, afgehouden zal worden; bezie het darde en vierde Lid van dit Hooftdeel: op dat in dezer voegen d' opperste macht van de Heerschappy by alle de Ga naar margenootbKeurraden, maar het Ga naar margenootcgezach en d' achtbaarheit by de Ga naar margenootdWetverdedigers en Ga naar margenooteStaatsraat, en eindelijk het recht van de Staatsraat te beroepen, en van de zaken, tot de gemene welstant behorende, daar in voor te stellen, en daar af te spreken en te handelen by de Ga naar margenootfHoofden van de Staatsraat, uit de Ga naar margenootgStaatsraat zelf verkozen, zou wezen. Voorts, indien men vaststelt, dat de Ga naar margenoothGeheimschrijver in de Ga naar margenootiStaatsraat, of in d' andere Ga naar margenootkRaatvergaderingen ten hoogsten voor vier of vijf jaren verkozen, en hem een tweede by gevoegt zal worden, die voor de zelfde tijt tot Geheimschrijver is aangestelt, | |
[pagina 385]
| |
en ondertusschen een deel van d' arbeit op zich neemt, of indien 'er in de Ga naar margenootlStaatsraat niet een, maar veel Geheimschrijvers zijn, van de welken d' een tot deze, en d' ander tot die bezigheden geschikt word, zo zal de macht der Ga naar margenootmBedienaars nooit van enig belang wezen. XLV. De Ga naar margenootnSchatmeesters, of Ontfangers moeten ook uit het Ga naar margenootpgemeen volk verkozen worden, die gehouden zullen wezen niet alleenlijk aan de Ga naar margenootqStaatsraat, maar ook aan de Ga naar margenootrWetverdedigers, rekening van hun ampt te geven. XLVI. Wat de dingen aangaat, die tot de Ga naar margenootsGodsdienst behoren, wy hebben de zelfden bredelijk genoech in onze Ga naar margenoottGodgeleerde staatkundige Verhandeling getoont; doch echter enige dingen daar in achtergelaten, van de welken daar niet te handelen stond: te weten dat alle Ga naar margenootuKeurraden van een zelfde godsdienst, namelijk van d' eenvoudigste en meest algemene, gelijk wy de zelfde in die Verhandeling beschreven hebben, moeten wezen. Want men moet voornamelijk wel toezien dat de Ga naar margenootwKeurraden zelven niet in Ga naar margenootxaanhangen gedeelt worden, en dat de sommigen niet aan dezen, en d' anderen aan anderen groter gunst toedragen, en wijders dat zy, door waangeloof vervoert, niet trachten d' onderzaten van de vryheit van 't geen te zeggen, dat zy gevoelen, te beroven. Eindelijk, hoewel men aan yder vryheit van 't geen te zeggen, dat hy gevoelt, moet geven, zo moet men echter de grote samenkoomsten verbieden. En dieshalven moet men aan de genen, die zich tot een andere godsdienst overgegeven hebben, wel toestaan zo veel kerken, als zy begeren, te bouwen: doch zy moeten klein, en van zekere maat zijn, en in plaatsen, enigsins van malkander gelegen. Maar daar is veel aangelegen dat de kerken, die aan de vaderlijke godsdienst opgedragen worden, groot en heerlijk zijn, en dat de Ga naar margenootyKeurraden alleen, of de Ga naar margenootzStaatsraden de hant aan des zelfs voorname dienst mogen slaan; ja zo verre, dat het aan de Ga naar margenootaKeurraden alleen vry zal staan te dopen, 't huwelijk te bevestigen, de handen op te leggen, en volstrektelijk dat zy als voor priesters der kerken, en Ga naar margenootbbeschermers en verklaarders van de vaderlijke godsdienst erkent worden. Doch om te prediken, en de schat van de kerk, en der zelfder dagelijksche bezigheden waar te nemen, moet de Ga naar margenootcStaatsraat zelf enigen uit het Ga naar margenootdgemeen volk verkiezen, die als plaatshouders van de Ga naar margenooteStaatsraat zullen zijn, aan de welk zy dieshalven gehouden zullen wezen reden van alles te geven. XLVII. Dit zijn dan die dingen, die tot de Ga naar margenootfgrontvesten | |
[pagina 386]
| |
van deze Ga naar margenootgHeerschappy behoren; daar ik enige anderen zal by voegen, die wel niet zo voornaam, maar echter van groot belang zijn: te weten, dat de Ga naar margenoothKeurraden met zekere bezondere kleding, daar door zy onderkent zullen worden, gaan, en met zekere bezondere naam gegroet worden, en dat yder van Ga naar margenooti't gemeen volk plaats voor hen moet maken. Gelijk ook dat, zo enig Ga naar margenootkKeurraat zijn goederen door enig ongeluk, 't welk hy niet kon mijden, verloren heeft, en dit klarelijk kan aanwijzen, hy uit de gemene goederen in zijn geheel herstelt zal worden: maar dat, zo in tegendeel blijkt, dat hy door quisting, door overdaat, door dobbelen, door hoerery, enz. de zelfden heeft verloren, of indien hy volstrektelijk meer schuldig is, dan hy betalen kan, hy van zijn waerdigheit zal moeten afstaan, en tot alle ampten en staten onwaerdig gehouden worden. Want de geen, die zich zelf, en zijn eige goederen niet kan bestieren, zal te minder voor de gemene goederen konnen zorgen. XLVIII. De genen, die door de wet gedwongen worden te zweren, zullen zich veeel meer van meinëedigheit wachten, zo men hen beveelt by de welstant van 't Vaderlant, by de Vryheit, en by d' opperste Raat te zweren, dan by God: want de geen, die by God zweert, stelt zijn eige en bezonder goet daar tusschen, van 't welk hy zelf de schatter is. Maar de geen, die, in zijn eed te doen, de vryheit, en de welstant van 't Vaderlant daar tusschen stelt, zweert by 't gemeen goet van alle, daar af hy niet de schatter is; en indien hy meinëedig is, zo verklaart hy zich daar door vijant van 't Vaderlant. XLIX. De Ga naar margenootlhoge Scholen, die men op de kosten van de gemene Staat sticht, worden niet zo zeer opgerecht om de geest t' oeffenen, en te beschaven, als om de zelfde te bedwingen. Maar in een vrije Ga naar margenootmgemene Staat zullen de wetenschappen en kunsten best geoeffent worden, zo aan yder, verlof verzoekende, toegestaan word opentlijk t' onderwijzen, en dit op zijn eige kosten, en gevaar van eige achting. Maar ik bewaar deze en diergelijke dingen tot een andere plaats: want ik heb voorgenomen hier alleenlijk van die dingen te handelen, de welken tot de Heerschappy der Voornaamsten alleen behoren. |
|