Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– Auteursrechtvrij
[pagina 301]
| |
Staatkundige verhandeling;Daar in getoont word hoe een Staat, in de welk d' Eenhoofdige Heerschappy plaats heeft, gelijk ook de geen, daar in de Voornaamsten 't gezach hebben, ingestelt moet worden, op dat de zelfde in geen Tyrannie zou vervallen, en de Vrede en Veiligheit der Burgeren daar in ongeschouden blijven. | |
[pagina 302]
| |
Brief van de Schrijver aan een van zijn vrienden, die bequamelijk tot een Voorreeden van deze Staatkundige Verhandeling kan dienen.WAarde vrient, uw aangename Brief is my gisteren ter hant gekomen. Ik bedank u van harten voor de goede zorg, die gy voor my draagt. Ik zou niet nalaten deze gelegentheit enz. waar te nemen, indien ik niet iets onderhanden had, dat ik nutter oordeel te wezen, en daar in gy, gelijk ik geloof, meer behagen zult vinden, namelijk de Staatkundige Verhandeling, die ik voor enige tijt, en of uw aanrading begonnen heb; daar af alreê zes Hooftdeelen gedaan zijn: van de welken het eerste als een Inleiding van't Werk is, het tweede, van't naturelijk Recht, het darde, van 't Recht der Oppermachten, het vierde, welke zaken van Staat alleenlijk van de bestiering der Oppermachten afhangen, het vijfde, wat het uitterste is, dat een Staat kan betrachten, en het zeste, hoe een Monarchale Regering ingestelt moet worden, om tot geen Tyrannie te vervallen. Tegenwoordig ben ik met het zevende bezich, in 't welk ik alle de Leden van 't voorgaande zeste Hooftdeel, de order van een welgestelde Monarchie betreffende, ordentelijk bewijs. Daar na zal ik voortgaan tot de Aristocratische en Populare Regeringen, en eindelijk tot de Wetten en andere bezondere Questien, de Staatkunde rakende. Hier meê enz.
Men ziet hier het geen, dat d'Autheur in dit Geschrift voorgehad heeft: maar hy, door ziekte verhindert, en door de doot wechgerukt, heeft dit Werk niet verder konnen brengen, als ten einde van de Aristocratische Regering, gelijk de Lezer, het zelve lezende, zal bevinden. | |
[pagina 303]
| |
STAATKUNDIGE VERHANDELING; Daar in getoont word hoe een Staat, in de welk d' Eenhoofdige Heerschappy plaats heeft, gelijk ook de geen, daar in de Voornaamsten 't gezach hebben, ingestelt moet worden, op dat de zelfde in geen Tyrannie zou vervallen, en de Vrede en Veiligheit der Burgeren daar in ongeschonden blijven. | |
Eerste Hooftdeel.I. DE Ga naar margenootaWijsbegerigen bevatten de Ga naar margenootbhartstochten, van de welken wy bestreden worden, gelijk zonden, daar in de menschen door hun eige schult vallen, die zy dieshalven gewent zijn te belachen, bewenen, bestraffen, of, indien zy heiliger willen schijnen, te verfoejen. In dezer voegen dan geloven zy dat zy een goddelijke zaak verrichten, en de top der wijsheit bereiken, als zy een menschelijke natuur, de welke nergen is, weten te prijzen, en die natuur, de welke warelijk is, met woorden te tergen. Want de menschen bevatten de hartstochten niet gelijk zy zijn, maar gelijk zy hen willen. Hier uit spruit het dat zy deurgaans, in plaats van een Ga naar margenootcZedekunst, een Ga naar margenootdHekelwerk hebben geschreven, en dat zy nooit een Ga naar margenooteStaatreegeling, die tot gebruik aangewent kan worden, begrepen hebben; maar die voor een Ga naar margenootfVerdichtsel gehouden moet worden, of die men in een Utopia, of in de goude eeuw der Dichters, te weten daar zy geensins nodig was, zou konnen oprechten. Dewijl men dan gelooft dat de Ga naar margenootgbespiegeling van alle wetenschappen, die gebruik hebben, en voornamelijk die van de Ga naar margenoothStaatreegeling van der zelfder Ga naar margenootioeffening verschillen, zo word niemant minder bequaam geacht, dan de Ga naar margenootkBeschouwers, of Ga naar margenootlWijsbegerigen, om een Staat te bestieren. II. Maar men gelooft, in tegendeel, dat de Ga naar margenootmStaatkundigen eerder de menschen belagen, dan ten besten raden, en eerder loos en listig, dan wijs geächt worden: want d' ervarentheit heeft aan hen geleert, dat 'er zo lang zonden zullen zijn, als 'er menschen zullen | |
[pagina 304]
| |
wezen. Dewijl zy dan trachten de menschelijke boosheit te voorkomen, en dit door middelen, de welken d' ervarentheit door een lang gebruik aan hen heeft geleert, en die van de menschen, meer door vrees, dan door reden geleid, gemenelijk aangewent worden, zo schijnen zy tegen de Godsdienst gekant te wezen, en voornamelijk tegen de Ga naar margenootnGodgeleerden, de welken geloven dat d' oppermachten de zaken van 't gemeen naar die regelen van godvruchtigheit, aan de welken een onbeampt man verplicht is, behoren te verhandelen. Men kan echter niet hier aan twijffelen, dat de Ga naar margenootoStaatkundigen zelven veel gelukkiglijker van de Ga naar margenootpStaatkundige dingen hebben geschreven, dan de Ga naar margenootqWijsbegerigen: want dewijl zy d' ervarentheit tot hun meesteres hebben gehad, zo hebben zy niets onderwezen, 't welk vreemt van 't gebruik was. III. En zeker, ik Ga naar margenootroverreed my volkomelijk dat d' ervarentheit alderhande Ga naar margenootsburgerlijke Staten, die men bedenken kan, getoont, en ook de middelen, daar door de menigte bestiert, of door de welken zy binnen zekere palen gehouden moet worden, aangewezen heeft: in voegen dat ik niet geloof dat wy iets, 't welk niet vreemt van d' ervarentheit, of ondervinding is, van deze zaak met de gedachten konnen bereiken, 't welk noch niet beproeft en ondervonden is. Want de menschen zijn zodanig gestelt, dat zy niet buiten enig gemeen recht konnen leven, en de gemene rechten, en de zaken van het gemeen zijn van zeer scherpzinnige, of schrandere, of loze mannen ingestelt, en verhandelt: en dieshalven is 't naauwelijks te geloven dat wy iets, 't welk aan de gemene Ga naar margenoottStaat dienstig kan zijn, konnen bevatten, dat niet alreê van de Ga naar margenootugelegentheit, of van Ga naar margenootw't geval voorgedragen is, en 't welk niet van de menschen, met de gemene handelingen bezich, en hun zekerheitbevorderende, gezien is. IV. Dewijl ik dan mijn geest tot de Ga naar margenootxStaatreegeling heb toegepast, zo heb ik getracht niets, dat nieu, of ongehoort is, maar alleenlijk die dingen, de welken Best met Ga naar margenootyd' oeffening en bewerking overeenkomen, door een zekere en ontwijffelbare middel te betogen, en van de Ga naar margenootzgesteltheit van de menschelijke natuur zelve af te leiden. En op dat ik die dingen, de welken tot deze wetenschap behoren, met een zelfde vrymoedigheit, gelijk men gemenelijk de Ga naar margenootaWiskundige dingen doet, zou onderzoeken, zo heb ik ernstiglijk waar genomen en bevlijtigt, de menschelijke Ga naar margenootbdoeningen, of werkingen niet te belachen, niet te bewenen, noch te verfoejen, maar te verstaan: en dieshalven heb ik de menschelijke Ga naar margenootchartstochten, als liefde, haat, gramschap, nijt, roem, erbarmenis, en d' andere Ga naar margenootdbewegingen des | |
[pagina 305]
| |
gemoeds niet als zonden, of gebreken van de menschelijke natuur, maar als Ga naar margenooteeigenschappen aangeschout, die daar toe in dier voegen behoren, gelijk hitte, koude, onweêr, donder en andere diergelijke dingen tot de natuur van de lucht; en deze dingen, hoewel ongemakkelijk en hinderlijk, zijn echter nootzakelijk, en hebben zekere oorzaken, door de welken wy hun natuur pogen te verstaan; en de geest schept zo groot vermaak in der zelfder ware Ga naar margenootfaanschouwing, als in de kennis van die dingen, de welken aan de zinnen aangenaam zijn. V. Want dit is zeker, (gelijk wy 't ook in onze Ga naar margenootgZedekunst betoogt hebben waarächtig te wezen) dat de menschen nootzakelijk de Ga naar margenoothhartstochten onderworpen, en in dier voegen gestélt zijn, dat zy zich over de genen, die in een quade staat staan, erbarmen, en de genen, dien 't wel gaat, benijden, en dat zy meer tot wraak, dan tot erbarmenis zijn genegen; en dieshalven willen en begeren dat d' anderen naar hun zin en neiging zullen leven, en 't geen, dat van hen goetgekeurt word, ook goedkeuren, en 't geen, dat van hen word verworpen, mede verwerpen. Hier uit spruit het dat zy, dewijl zy alle trachten de voornaamsten te wezen, in twist en stribbeling vervallen, en zo veel, als hen mogelijk is, malkander pogen te verdrukken, en dat de geen, die d' overhant verkrijgt, meer roemt dat hy aan d' ander hinderlijk, dan aan zich zelf voordeelig heeft geweest. En hoewel zy alle overreed zijn dat de Godsdienst daarëntegen leert, dat yder zijn naaste, gelijk zich zelf, zal beminnen, dat is eens anders recht, even als het zijne, verdedigen, zo hebben wy echter getoont dat deze Ga naar margenootioverreding weinig op de Ga naar margenootkhartstochten vermag. Dit is wel krachtig als men de doot op de lippen heeft, te weten als de ziekte de hartstochten zelven overwint, en als de mensch legt te zieltogen, of in de kerken, daar de menschen geen koophandel plegen; maar geensins op de markt, of in 't hof, daar zulks echter meest nootzakelijk zou wezen. Wy hebben ook getoont dat de reden wel veel vermag om de hartstochten te bedwingen, en te matigen: maar wy hebben met enen gezien dat de middel, die van de reden zelve aangewezen word, zeer zwaar is: in voegen dat de genen, die zich overreden dat men de menigte, of de zodanigen, die door de gemene zaken afgetrokken worden, kan bewegen om alleenlijk naar 't voorschrift van de reden te leven, van de goude eeuw der Dichters, of van fabelen dromen. VI. De Heerschappy dan, welker heil en welstant van iemants getrouheit afhangt, en welker zaken niet recht bevordert konnen worden, 't en zy de genen, die de zelfde handelen, getrouwelijk | |
[pagina 306]
| |
daar mede willen omgaan, zal geensins vast en bestandig wezen. Maar op dat de zelfde in staat zou konnen blijven, zo moet men der zelfder gemene zaken in dier voegen schikken, dat men de genen, die de zelfden bedienen, 't zy dat zy door reden, of door hartstocht geleid worden, niet kan bewegen ongetrou te zijn, of qualijk te doen. Daar is ook voor de veiligheit van de Heerschappy niet aangelegen, door welk gemoed de menschen bewogen worden tot de zaken recht en wel te bedienen, zo de zaken slechs recht en wel bedient worden: want de Ga naar margenootlvryheit des gemoeds, of de Ga naar margenootmvroomheit is een bezondere deucht; maar de Ga naar margenootnveiligheit is een deucht van de Heerschappy. VII. Eindelijk, dewijl alle menschen, 't zy Ga naar margenootowoesten onbeschaaft, of Ga naar margenootpgeregelt en beschaaft, overäl hun gewoonten te zamen voegen, en enige Ga naar margenootqburgerlijke Staat vormen, zo moeten d' oorzaken en naturelijke grontvesten van de heerschappy niet uit de Ga naar margenootrleerstukken van de reden gehaalt, maar van de gemene natuur, of Ga naar margenootsgesteltheit der menschen afgeleid worden; 't welk ik voorgenomen heb in 't volgend Hooftdeel te doen. |
|