Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– AuteursrechtvrijTweede Hooftdeel.I. IN onze Ga naar margenootnGodgeleertstaatkundige Verhandeling hebben wy van het naturelijk en burgerlijk recht gehandelt, en in onze Ga naar margenootoZedekunst verklaart, wat zonde, wat verdienste, wat gerechtigheit, wat ongerechtigheit, en eindelijk wat menschelijke vryheit is. Maar op dat de genen, die deze Ga naar margenootpVerhandeling lezen, niet zouden behoeven het geen, dat voornamelijk tot deze Verhandeling behoort, elders op te zoeken, zo heb ik voorgenomen het zelfde hier weder te verklaren, en Ga naar margenootqop een betogende wijze te Ga naar margenootrbetogen. II. Yder naturelijk ding, 't zy het Ga naar margenootswezentlijk, of niet wezentlijk is; kan Ga naar margenoottevenmatiglijk begrepen worden. Gelijk dan het Ga naar margenootubeginsel van de Ga naar margenootwwezentlijkheit der naturelijke dingen, zo kan ook der zelfder Ga naar margenootxvolharding in wezentlijk te zijn niet uit der zelfder Ga naar margenootybepaling besloten worden: want der zelfder Ga naar margenootzdenkbeeldige wezentheit, na dat zy hebben begonnen Ga naar margenootkwezentlijk te zijn, is de zelfde, als zy was eer de zelfden wezentlijk waren. Gelijk dan der zelfder Ga naar margenootlbeginsel van wezentlijk te zijn uit der zelfder Ga naar margenootmwezentheit niet kan volgen; zo ook niet der zelfder Ga naar margenootnvolharding in wezentlijk te wezen: maar zy behoeven, om in wezentlijkheit voort te gaan, het zelfde Ga naar margenootovermogen, dat zy behoeven om te beginnen wezentlijk te zijn. Uit het welk volgt dat het vermogen der naturelijke dingen, daar door | |
[pagina 307]
| |
zy wezentlijk zijn, en by gevolg werken, geen ander kan wezen, dan Gods eeuwig vermogen zelf: want indien 'er enig ander was geschapen, zo zou het niet zich zelf, en by gevolg ook niet de naturelijke dingen konnen bewaren: maar het zelfde zou ook, om in wezentlijk te zijn te volharden, het zelfde vermogen behoeven, 't welk het behoeft om geschapen te worden. III. Hier uit dan, namentlijk dat het vermogen der naturelijke dingen, daar door zy wezentlijk zijn, en werken, Gods vermogen zelf is, verstaan wy lichtelijk wat het recht der natuur is. Want dewijl God recht tot alles heeft, en Gods recht niets anders is, dan Gods vermogen zelf, voor zo veel dat Ga naar margenootpvolstrektelijk vry aangemerkt word, zo volgt hier uit dat yder naturelijk ding zo veel recht uit de natuur heeft, als het macht heeft om wezentlijk te zijn, en om te werken: vermits het vermogen van yder naturelijk ding, daar door het wezentlijk is, en werkt, geen ander is, dan Gods vermogen zelf, 't welk volstrektelijk vry is. IV. Ik versta dan by 't recht der natuur de wetten der natuur zelven, of de regelen, volgens de welken alles gedaan word, dat is het vermogen zelfs der natuur, en dat dieshalven het naturelijk recht van de gehele natuur, en by gevolg van yder Ga naar margenootqondeelig zich zo verre, als zijn vermogen, uitstrekt; en by gevolg, dat yder mensch al 't geen, dat hy volgens de wetten van zijn natuur doet, naar 't hoogste recht der natuur werkt, en zo veel recht op de natuur heeft, als zijn vermogen vermag. V. Indien het dan met de menschelijke natuur in dier voegen gestelt was, dat de menschen alleenlijk naar 't voorschrift der reden leefden, en nergens anders naar poogden, zo zou het recht der natuur, voor zo veel het aangemerkt word het Ga naar margenootreigen van 't menschelijk geslacht te zijn, door 't vermogen van de reden alleen bepaalt worden. Maar de menschen worden meerder door blinde begeerte, dan door reden geleid; en dieshalven moet het naturelijk vermogen der menschen, of het recht niet naar de reden, maar naar yder begeerte, door de welke hy tot werken bepaalt word, en daar door hy poogt zich zelf te bewaren, beschreven worden. Ik beken wel dat die begeerten, de welken niet uit reden spruiten, niet zo zeer menschelijke Ga naar margenootsdoeningen, als wel Ga naar margenoottlijdingen zijn: maar dewijl wy hier van 't algemeen vermogen, of van 't recht der natuur handelen, zo konnen wy hier geen onderscheit tusschen die begeerten, de welken uit reden spruiten, en tusschen de genen, die uit andere oorzaken in ons voortgebracht worden, bemerken: vermits zo wel deze, als | |
[pagina 308]
| |
die begeerten Ga naar margenootuuitwerkselen der natuur zijn, en de naturelijke macht verklaren, door de welke de mensch poogt in zijn Ga naar margenootwwezen te volharden. Want de mensch, hy zy wijs of dwaas, is een gedeelte van de natuur; en dit alles, uit het welk yder tot werken bepaalt word, moet tot het vermogen der natuur toegepast worden, namentlijk voor zo veel men dit door de natuur van deze, of die mensch kan bepalen. Want de mensch, 't zy door de reden, of door de begeerte alleen geleid, doet niets, dan volgens de wetten en regelen der natuur, dat is, (volgens het vierde Lid van dit Hooftdeel) volgens het recht der natuur. VI. Maar veel geloven dat d'onkundigen eerder de natuur meer verwarren, dan volgen, en bevatten de menschen in de natuur, gelijk d'een heerschappy in d'ander: want zy stellen dat de menschelijke ziel van geen naturelijke oorzaken voortgebracht, maar Ga naar margenootxonmiddelijk, zonder van andere dingen af te Ga naar margenootyhangen, van God geschapen word: in voegen dat zy volkome macht van zich te bepalen, en de reden recht en wel te gebruiken heeft. Maar d'ervarentheit leert aan ons meer dan genoech, dat een gezonde geest te hebben niet meer in onze macht is, dan met een gezont lighaam begaaft te wezen. Wijders, dewijl yder ding poogt, zo veel als het in zijn macht is, zijn Ga naar margenootzwezen te bewaren, zo konnen wy geensins twijffelen dat 'er, indien het gelijkelijk in onze macht was, zo wel naar 't voorschrift van de reden te leven, als van de blinde begeerte geleid te worden, niemant zou zijn, die niet van de reden geleid zou worden, en zijn leven niet wijsselijk zou aanstellen: 't welk geensins geschied; want yder word van zijn wellust getrokken. De Ga naar margenootaGodgeleerden nemen ook deze zwarigheit niet wech; namentlijk de genen, die stellen dat het gebrek van de menschelijke natuur, of de zonde, die haar oorsprong uit de Val van onze eerste Ouders genomen zou hebben, d'oorzaak van deze onmacht is. Want indien het ook in de macht van d'eerste mensch heeft geweest zo wel te staan, als te vallen, en indien hy zich zelf machtig, en volkomen van natuur was, hoe kon 't dan mogelijk geweest hebben dat hy, willens en wetende, zou zijn gevallen? Hy wierd, zeggen zy, van de duivel bedrogen. Maar wie was de geen, die de duivel zelf bedroog? Wie, zeg ik, heeft hem, de voortreffelijkste van alle verstandelijke schepselen, zo dwaas gemaakt, dat hy groter dan God wilde wezen? Want poogde hy, die een gezont verstant had, niet zich zelf, en zijn wezen, zo veel in hem was, te bewaren? Wijders, hoe was het mogelijk dat d'eerste mensch zelf, die zijn ziel machtig, | |
[pagina 309]
| |
en een heer van zijn wil was, verleid zou worden, en lijden dat hy van verstant berooft wierd? Want indien hy macht had om de reden recht en wel te gebruiken, zo kon hy niet bedrogen worden; dewijl hy, voor zo veel in hem was, nootzakelijk gepoogt heeft zijn wezen, en zijn gezonde ziel te bewaren; en nochtans onderstelt men dat hy dit in zijn macht heeft gehad. Hy heeft dan nootzakelijk zijn ziel gezont bewaart, en niet bedrogen konnen worden; 't welk uit zijn historie valsch blijkt te wezen: en dieshalven moet men belijden dat het ook niet in de macht van d'eerste mensch heeft geweest de reden recht en wel te gebruiken, maar dat hy, gelijk wy, de Ga naar margenootbhartstochten onderworpen geweest heeft. VII. Wat aangaat dat de mensch, gelijk d'andere Ga naar margenootcondeeligen, poogt, zo veel als in hem is, Ga naar margenootdzijn wezen te bewaren, niemant kan dit loghenen: want indien men hier enig onderscheit kon bevatten, zo zou hier uit volgen dat de mensch een vrije wil had. Maar hoe wy de mensch met groter vrijheit bevatten, hoe wy meer gedwongen worden te stellen, dat hy nootzakelijk zich zelf moet bewaren, en dat hy zijn ziel machtig is: 't welk alle de genen, die de vrijheit niet met de Ga naar margenootegebeurelijkheit verwarren, lichtelijk aan my zullen toestaan. Want de vrijheit is een deucht, of volmaaktheit. Al 't geen dan, dat de mensch van onmacht overtuigt, kan niet tot zijn vrijheit toegepast worden. De mensch kan dieshalven geensins daaröm vry gezegt worden, om dat hy kan Ga naar margenootfniet wezentlijk zijn, of de reden niet gebruiken; maar alleenlijk voor zo veel hy macht heeft om Ga naar margenootgwezentlijk te zijn, en naar de wetten van de menschelijke natuur te werken. Hoe wy dan de mensch meer aanmerken vry te wezen, hoe wy minder konnen zeggen dat hy de reden niet kan gebruiken, en 't quade voor 't goede verkiezen. Dieshalven God, die Ga naar margenoothvolstrektelijk vry is, verstaat en werkt, is ook nootzakelijk wezentlijk, verstaat, en werkt, te weten uit de nootzakelijkheit van zijn natuur: want men heeft hier aan niet te twijffelen, dat God met de zelfde vrijheit, daar meê hy Ga naar margenootiwezentlijk is, werkt. Gelijk hy dan uit de nootzakelijkheit van zijn natuur wezentlijk is, zo werkt hy ook uit de nootzakelijkheit van zijn natuur, dat is Ga naar margenootkvolstrektelijk vrijelijk. VIII. Wy besluiten dan dat het niet in de macht van yder mensch is de reden altijt te gebruiken, en op de hoogste top van de menschelijke vrijheit te wezen, en dat echter yder altijt, zo veel als hem mogelijk is, poogt Ga naar margenootlzijn wezen te bewaren, en dat (dewijl yder zo veel recht heeft, als zijn macht groot is) yder, 't zy wijs, | |
[pagina 310]
| |
't zy dwaas, al 't geen, dat hy poogt en werkt, met het grootste recht der natuur poogt en werkt. Uit het welk volgt dat het recht, en d'instelling der natuur, onder de welken alle menschen geboren worden, en ten meestendeel leven, niets verbieden, dan 't geen, dat niemant begeert, en dat niemant vermag; en dat zy geen afkeer van twisten, haat, gramschap en bedroch, en volstrektelijk van iets hebben, dat de begeerte aanraad. Geen wonder; want de natuur word niet door de wetten van de menschelijke reden, die alleenlijk op 't ware nut der menschen, en op hun behoudenis zien, verhindert, maar door ontellijke andere dingen, die hun opzicht op d'eeuwige Ga naar margenootmordening van de gehele natuur hebben, van de welke de mensch een Ga naar margenootndeeltje is, uit welker ordenings nootzakelijkheit alleen alle Ga naar margenootoondeeligen op zekere wijze tot Ga naar margenootpwezentlijk te zijn, en tot te werken bepaalt worden. Indien 'er dan in de natuur iets is, 't welk aan ons belachelijk, ongerijmt, of quaat schijnt, zo spruit dit hier uit, dat wy de dingen alleenlijk ten deel kennen, en ten meestendeel van d'ordening en samenhanging der gehele natuur onkundig zijn, en dat wy willen dat alles naar het voorschrift van onze reden geschikt zou worden, hoewel echter het geen, 't welk van de reden gezegt word quaat te zijn, niet quaat is ten opzicht van d'ordening, en der wetten van de gehele natuur, maar alleenlijk ten opzicht der wetten van onze natuur. IX. Wijders volgt dat yder zo lang onder eens anders recht is, als hy onder eens anders macht staat, en zo verre onder zijn eige recht is, als hy alle gewelt kan afweeren, de schade, hem aangedaan, naar zijn believen wreken, en Ga naar margenootqvolstrektelijk naar zijn zinnelijkheit leven. X. Deze heeft een ander onder zijn macht, die hy gebonden houd, of die hy van de wapenen, om zich te verdedigen, of wech te geraken, heeft berooft, of dien hy vrees heeft aangejaagt, of in dier voegen met weldaat verwonnen, dat hy liever hem, dan zich zelf, wil gehoorzamen, en liever naar des zelfs zin en believen, dan naar zijn eige leven. De geen, die op d'eerste, of op de tweede wijze een ander in zijn macht houd, heeft alleenlijk zijn lighaam, niet zijn ziel: maar op de darde of vierde wijze heeft hy zo wel zijn ziel, als zijn lighaam onder zijn macht gebracht, doch niet langer, dan de vrees of hoop duurt: want als deze, of die wechgenomen is, zo staat d'ander onder zijn eige macht. XI. De macht van t'oordeelen kan ook zo verre onder een anders recht staan, als de ziel door een ander bedrogen kan worden. | |
[pagina 311]
| |
Uit het welk volgt dat de ziel gantschelijk zo verre onder haar eige macht staat, als zy de reden recht en wel kan gebruiken. Ja dewijl het menschelijk vermogen niet zo zeer naar de sterkte des lighaams, als wel naar de kracht der ziel geschat moet worden, zo volgt hier uit, dat de genen meest onder hun eige recht en macht staan, die de machtigste van reden zijn, en die meest door haar geleid worden. En dieshalven noem ik een mensch zo verre warelijk vry, als hy door reden geleid word; om dat hy dus verre uit oorzaken, die door zijn natuur alleen Ga naar margenootpevenmatiglijk verstaan konnen worden, tot werken bepaalt word. Want de vrijheit (gelijk wy in het zevende Lid van dit Hooftdeel getoont hebben) neemt de nootzakelijkheit van te werken niet wech, maar stelt de zelfde. XII. De Ga naar margenootqBelofte, aan iemant gegeven, daar door iemant met woorden alleen belooft heeft dat hy dit, of dat zal doen, 't welk hy volgens zijn recht of macht nalaten, of doen kon, blijft zo lang bondig, als de wil van de geen, die de belofte gedaan heeft, niet verändert. Want de geen, die macht heeft om de belofte te voldoen, heeft warelijk zijn recht of macht niet afgestaan, maar alleenlijk woorden gegeven. Indien hy dan, die, volgens 't recht der natuur, zijns zelfs recht is, oordeelt, of met recht, of t' onrecht, (want dolen is menschelijk) dat uit de gegeve belofte meer schade, dan nuttigheit, zal volgen, oordeelt, volgens 't gevoelen van zijn ziel, dat hy van zijn belofte ontslagen moet worden; zo ontslaat hy zich daar af naar 't recht der natuur; volgens het negende Lid van dit Hooftdeel. XIII. Indien twee te zamen verdragen, en hun krachten by malkander voegen, zo vermogen zy meer te zamen, en hebben by gevolg gezamentlijk meer recht over de natuur, dan yder alleen; en hoe in dezer voegen zich meer te zamen voegen en verbinden, hoe zy alle te gelijk meer recht zullen hebben. XIV. Voor zo veel de menschen van gramschap, nijt, of van enige Ga naar margenootrhartstocht van haat aangetast en bestreden worden, voor zo veel worden zy verscheidelijk getrokken, en zijn tegen malkander, en dieshalven zo veel te meer te vrezen, als zy meer vermogen hebben, en listiger en schalker zijn, dan d' andere dieren. En dewijl de menschen ten meestendeel (gelijk wy in 't vijfde Lid van 't voorgaande hooftdeel gezegt hebben) van natuur deze hartstochten zijn onderworpen, zo zijn ook de menschen van natuur vijanden. Want de geen is my de grootste vijant, die ik meest heb te vrezen, en van de welk ik my meest moet waehten. XV. Maar dewijl (volgens het negende lid van dit Hooftdeel) | |
[pagina 312]
| |
yder in de naturelijke stant zo lang onder zijn eige recht staat, als hy kan weren dat hy van een ander verdrukt word, en dewijl een alleen te vergeefs poogt zich van alle d' anderen te beschutten, zo volgt hier uit, dat 'er zo lang, als het menschelijk naturelijk recht door yders vermogen bepaalt word, en yders is, dat 'er, zeg ik, zo lang geen recht is; maar dat het meer in de waan, dan in de zaak bestaat, vermits 'er geen veiligheit is om dat te verwerven: en 't is zeker dat yder zo veel te minder vermag, en by gevolg zo veel te minder recht heeft, als hy groter oorzaak van te vrezen heeft. Hier koomt by dat de menschen naauwelijks zonder onderling behulp hun leven konnen onderhouden, en hun geest oeffenen. En dieshalven besluiten wy dat het recht der natuur, 't welk het eigen van 't menschelijk geslacht is, naauwelijks bevat en begrepen kan worden, dan daar gemene rechten by de menschen zijn, die gezamentlijk de landen, de welken zy konnen bewonen en bouwen, voor zich zelven konnen beschermen, zich verzorgen, alle gewelt afweeren, en naar 't gemeen gevoelen van alle leven. Want (volgens het dartiende Lid van dit Hooftdeel) hoe in dezer voegen meer te zamen komen, hoe zy alle te zamen meer recht hebben; en indien de Ga naar margenootsSchoolsgezinden om deze oorzaak, dat de menschen in de naturelijke stant naauwelijks hun eige recht konnen hebben, de mensch een Ga naar margenoottgezellig dier willen noemen, ik zal hen hier in niet tegenspreken. XVI. 't Is zeker, (volgens het dartiende Lid van dit Hooftdeel) dat ter plaats, daar de menschen gemene rechten hebben, en alle als van een geest geleid worden, yder van hen zo veel te minder recht heeft, als d'anderen gezamentlijk zo veel machtiger zijn dan hy; dat is, dat hy warelijk geen recht over de natuur heeft, behalven dit, 't welk het gemeen recht aan hem toestaat: en voorts dat hy gehouden is al 't geen, dat uit gemene toestemming aan hem bevolen word, uit te voeren, of (volgens het vierde Lid van dit Hooftdeel) met recht daar toe word gedwongen. XVII. Dit recht, 't welk men door 't vermogen van de menigte bepaalt, word gemenelijk Ga naar margenootuHeerschappy genoemt. En dit is volstrektelijk by de geen, die met gemene toestemming de bezorging van de gemene Staat in handen heeft, namentlijk Rechten in te stellen, te verklaren, en te vernietigen, Steden te versterken, tot Oorlog en Vrede te besluiten, enz. Indien deze bezorging aan een vergadering behoort, die uit een gemene menigte bestaat, zo word de Heerschappy Ga naar margenootwVolkbestiering genoemt. Maar indien zy alleenlijk uit enige uitgekozenen te zamen is gezet, zo voert zy de naam van | |
[pagina 313]
| |
Ga naar margenootxBestiering der Voortreffelijksten. Eindelijk, indien de bezorging van de gemene Staat, en by gevolg de heerschappy, by een alleen is, zo word de Heerschappy Ga naar margenootyEenhoofdig geheten. XVIII. Uit het geen, 't welk wy in dit Ga naar margenootzHooftdeel getoont hebben, blijkt klarelijk aan ons dat in de naturelijke stant de zonde geen plaats heeft, of dat, indien iemant zondigt, hy voor zich zelf, niet voor een ander, zondigt: dewijl niemant, volgens 't recht der natuur, gehouden is een ander, 't en zy hy wil, onderdanig te zijn, noch iets goed of quaad te hebben, dan 't geen, dat hy zelf, volgens zijn verstant, besluit goed of quaad te wezen, en niets, volgens 't recht der natuur, Ga naar margenootavolstrektelijk verboden word, dan dat niemant vermag; bezie het vijfde en achtste Lid van dit Hooftdeel. Maar de zonde is een Ga naar margenootbdoening, die niet met recht gedaan kan worden. Doch indien de menschen, volgens Ga naar margenootcd'instelling der natuur, gehouden zijn door de reden geleid te worden, zo zullen zy alle nootzakelijk door de reden geleid worden. Want d'instellingen der natuur zijn Gods instellingen, (volgens het tweede en darde Lid van dit Hooftdeel) de welken van God met de zelfde vrijheit, daar meê hy Ga naar margenootdwezentlijk is, ingestelt zijn, en die dieshalven uit de nootzakelijkheit van de goddelijke natuur volgen, (bezie het zevende Lid van dit Hooftdeel) en by gevolg eeuwig zijn, en niet geschonden noch vernietigt konnen worden. Maar de menschen worden meest door de Ga naar margenootebegeerten, zonder reden, geleid. Zy verwarren echter niet d'ordening der natuur, maar volgen haar nootzakelijk: en dieshalven is een Ga naar margenootfachteloze, en die zich zelf niet kan bestieren, niet meer, volgens 't recht der natuur, gehouden zijn leven wijsselijk in te stellen, dan een zieke gehouden is gezond van lighaam te wezen. XIX. De zonde kan dieshalven niet, dan in een Ga naar margenootgHeerschappy, bevat worden, te weten daar met gemeen recht van de gehele heerschappy bestemt word, wat goed, en wat quaat is, en daar niemant (volgens het zestiende Lid van dit Hooftdeel) met recht iets doet, dan het geen, dat hy uit gemeen besluit, of uit gemene toestemming doet: want (gelijk wy in 't voorgaande Lid gezegt hebben) dit is zonde, 't welk niet met recht gedaan kan worden, of dat met recht verboden is. Maar de Ga naar margenoothgehoorzaamheit is een bestandige wil van het geen uit te voeren, 't welk naar recht goet is, en met gemeen besluit uitgevoert moet worden. XX. Wy zijn echter gewent dit ook zonde te noemen, 't welk tegen het Ga naar margenootivoorschrift van de gezonde reden gedaan word; gelijk | |
[pagina 314]
| |
wy ook gemenelijk de Ga naar margenootkbestandige wil van de Ga naar margenootlbegeerte naar het Ga naar margenootmvoorschrift van de reden te matigen gehoorzaamheit, of Ga naar margenootnonderdanigheit noemen: 't welk ik gantschelijk zou toestemmen, zo de menschelijke vryheit in de Ga naar margenoototoegeeving der begeerte, en de Ga naar margenootpdienstbaarheit in de Ga naar margenootqheerschappy van de reden bestond. Maar dewijl de menschelijke vryheit zo veel te groter is, als zy meer door reden geleid word, en de begeerten meer kan matigen, zo konnen wy niet, dan zeer onëigentlijk, het redelijk leven een Ga naar margenootronderdanigheit, en het geen, dat warelijk onmacht van 't gemoed is, zonde noemem. Maar de Ga naar margenootstoegeeving, en het geen, daar door de mensch eerder dienstbaar, dan vry gezegt kan worden, is niet tegen zich zelve. Bezie het zevende en elfde lid van dit Hooftdeel. XXI. Maar dewijl de reden onderwijst godvruchtigheit t' oeffenen, en goed, en gerust van gemoed te wezen, 't welk niet, dan in een Heerschappy, kan geschieden: en wijders, dewijl het niet kan wezen dat de menigte als van een enige ziel word geleid, gelijk in een heerschappy verëischt word, 't en zy zy rechten heeft, die naar Ga naar margenoott't voorschrift der reden ingestelt zijn; zo noemen de menschen dieshalven, die gewent zijn in een heerschappy te leven, dit niet onëigentlijk zonde, 't welk tegen het Ga naar margenootuvoorschrift der reden geschied; dewijl de rechten van de beste heerschappy (bezie het achtiende Lid van dit Hooftdeel) naar het voorschrift van de reden behoren ingestelt te worden. Maar waaröm ik (in 't achtiende Lid van dit Hooftdeel) gezegt heb dat de mensch in de naturelijke stant, zo hy zondigt, voor zich zelf zondigt; bezie hier af het vierde en vijfde Lid van het vierde Hooftdeel, daar getoont word in welke zin wy zeggen mogen dat de geen, die de heerschappy heeft, en 't recht der Natuur bezit, aan de wetten is verbonden, en kan zondigen. XXII. Maar wat de Ga naar margenootwgodsdienst aangaat, 't is ook zeker dat de mensch zo veel te meer vry, en zich zelf meest onderdanig is, als hy God meer lief heeft, en oprechter van gemoed is. Doch voor zo veel wy niet op d' ordening der natuur, daar af wy onkundig zijn, maar alleenlijk op de Ga naar margenootxvoorspellingen der reden, die tot de godsdienst behoren, merken, en te gelijk overwegen dat de zelfden van God, als in ons zelven sprekende, aan ons geopenbaart worden, of ook gelijk rechten door de Profeten geöpenbaart zijn; voor zo veel zeggen wy, om op een menschelijke wijze te spreken, dat de mensch, die God met een oprecht gemoed lief heeft, aan hem onderdanig is, en in tegendeel, dat de geen zondigt, die van een blinde begeerte geleid word. Ondertusschen moeten wy gedachtig wezen dat wy in | |
[pagina 315]
| |
Gods macht zijn, gelijk de klai in de macht van de Pottebakker, die uit een zelfde klomp enige vaten ter eren, en enigen ter onëer maakt; en dieshalven dat de mensch wel tegen deze besluiten van God, voor zo veel zy in onze, of in der Profeten geest, gelijk Rechten, ingeschreven waren, kan doen, maar niet tegen Gods eeuwig besluit, 't welk in d'algemene natuur ingeschreven is, en dat zijn opzicht op d'ordening van de gehele natuur heeft. XXIII. Gelijk dan de zonde en Ga naar margenootyonderdanigheit, striktelijk genomen, zo kan ook de gerechtigheit en ongerechtigheit niet, dan in een Heerschappy, bevat worden. Want daar is niet in de natuur, 't welk met recht gezegt kan worden aan deze, en niet aan een ander te behoren: maar alles behoort aan allen; dat is die macht hebben om de zelfden aan zich eigen te maken. Maar in een Heerschappy, daar in met gemeen recht bestemt word wat aan deze, en wat aan die behoort, word de geen gerechtig genoemt, die een bestandige wil heeft om aan yder het zijne toe te voegen, en in tegendeel de geen ongerechtig, de welk poogt het geen, dat eens anders is, het zijne te maken. XXIV. Voorts, in onze Ga naar margenootzZedekunst hebben wy verklaart, dat het Ga naar margenootalof, en de Ga naar margenootblaster hartstochten van blijschap en droefheit zijn, de welken van het Ga naar margenootcdenkbeelt van deucht, of van menschelijke onmacht, gelijk d'oorzaak, verzelt worden. |
|