Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– Auteursrechtvrij
[pagina 263]
| |
Voorreeden.IK ga eindelijk tot het ander deel van de Ga naar margenootaZedekunstover, 't welk is van de middel, of weg, die tot de Vryheit leid. Ik zal dan hier in van 't vermogen der reden handelen, en tonen wat de reden zelve over de Ga naar margenootbhartstochten vermag; en daar na wat de vryheit der ziel, of de zaligheit is: daar uit wy zien zullen hoe veel beter de wijze is, dan d' onkundige. Doch op welke wijze, en door welke middel het verstant volmaakt moet worden, en door welk beleit men daar na het lighaam moet bezorgen, op dat het zijn ampt recht en wel zou konnen uitvoeren; dit behoort niet hier toe: want het leste heeft zijn op zicht op de Ga naar margenootcGeneeskunde, en 't eerste op de Ga naar margenootdRedenkunst. Ik zal hier dan, gelijk ik gezegt heb, alleenlijk van 't vermogen der ziel, of der reden handelen, en vooräf tonen hoe grote en hoedanige heerschappy zy over de | |
[pagina 264]
| |
Ga naar margenootehartstochten heeft, om de zelfden in te tomen, en te bestieren: want wy hebben hier voor alreê getoont, dat wy geen volkome heerschappy over hen hebben. De Stoïschen hebben echter geacht, dat zy Ga naar margenootfvolstrektelijk van onze wil afhingen en dat wy volstrektelijk daar over konden gebieden. En echter zijn zy door d' ervarentheit, daar tegen zijnde, maar niet door hun beginselen, gedwongen te belijden dat'er geen kleine oeffening en vlijt, om hen in te tomen, en te regelen, verëischt word: 't welk iemant door het voorbeelt vantwee honden, (zo ik wel onthouden heb) namelijk van een huishont, en van een jachthont, heeft gepoogt te tonen, om dat hy eindelijk heeft konnen uitwerken dat hy de huishont tot de jacht, en de jachthont tot zich van 't najagen der hazen t' onthouden gewende. Deskartes is niet weinig tot dit gevoelen genegen. Want hy stelt dat de Ga naar margenootgziel, of de Ga naar margenoothgeest voornamelijk met zeker deel van de harssenen, de Ga naar margenootipijnäppelklier genoemt, verëenigt, is door welks behulp de Ga naar margenootkgeest alle de bewegingen, die in het lighaam verwekt worden, en ook d' uitterlijke Ga naar margenootlvoorwerpen gevoelt, en die van de geest, alleenlijk hier om, dat hy wil, verscheidelijk kan worden bewogen. Hy stelt dat deze Ga naar margenootmklier in dier voegen in 't midden der harssenen geplaatst is, dat hy door de minste beweging der Ga naar margenootndierelijke geesten bewogen kan worden. Wijders stelt hy dat deze Ga naar margenootoklier op zo veel verscheide wijzen in 't midden der Ga naar margenootpharssenen is geplaatst, als de dierelijke geesten op verscheide wijzen daar tegen stoten, en dat vorders zo veel verscheide Ga naar margenootqmerkteekenen daar in ingedrukt worden, als | |
[pagina 265]
| |
verscheide uitterlijke Ga naar margenootrvoorwerpen de dierelijke geesten naar de zelfde drijven. En hier uit spruit het dat, indien de Ga naar margenootsklier namaals van de wil der ziel, deze klier verscheidelijk bewegende op deze of die wijze geschikt word, daar in zy eenmaal van de Ga naar margenootugeesten, op deze of die wijze bewogen, Ga naar margenootwgeschikt is; dat, zeg ik, de Ga naar margenootxklier zelf de dierelijke geesten zelven op de zelfde wijze voort zal drijven, en bepalen, als zy te voren van gelijke Ga naar margenootygesteltheit des kliers weêröm gestoten waren. Hy stelt wijders, dat yder wil van de Ga naar margenootzziel van natuur met zekere beweging van de klier verëenigt is. Tot een voorbeelt, indien iemant de wil heeft om een afgelege Ga naar margenootavoorwerp t' aanschouwen, zo zal deze wil maken dat d' oogäppel zich uitbreid: maar indien hy alleenlijk denkt op d' oogäppel uit te breiden, zo zal 't hem niet baten de wil daar toe te hebben; om dat de natuur de beweging van de Ga naar margenootbklier, die dienstig is om de geesten naar de Ga naar margenootcgezichtzeenuw te drijven, namelijk op een bequame maat van d' oogäppel uit te breiden, of in te trekken, niet met de wil van de zelfde uit te breiden, of in te trekken, maar met de wil van d' afgelege, of nabygelege Ga naar margenootdvoorwerpen t' aanschouwen te zamen gevoegt heeft. Eindelijk stelt hy, dat, schoon yder beweging van deze Ga naar margenooteklier door de natuur, van 't begin onzes levens af, aan yder van onze gedachten verknocht schijnt te wezen, hy echter door gewoonte en gebruik aan anderen gevoegt kan worden; 't welk hy in 't vijftigste Ga naar margenootfLid van 't eerste deel der Ga naar margenootgLijdingen van de ziel poogt te | |
[pagina 266]
| |
bewijzen. Hy besluit dan hier uit, dat 'er geen ziel zo zwak is, die, wel bestiert zijnde, niet een volkome macht over haar lijdingen zou konnen verkrijgen: want zy, gelijk zy van hem bepaalt worden, zijn Ga naar margenoothbemerkingen, of Ga naar margenootigevoelingen, of Ga naar margenootkontroeringen van de ziel, die bezonderlijk op haar worden toegepast, en die, (merk) door enige beweging der Ga naar margenootlgeesten voortgebracht, onderhouden en versterkt worden. Bezie het zevenentwintigste Ga naar margenootmLid van 't eerste deel der Ga naar margenootnLijdingen. Maar dewijl wy aan yder wil yder beweging des Ga naar margenootokliers, en by gevolg der Ga naar margenootpgeesten konnen voegen, en dewijl de Ga naar margenootqBepaling des wils van onze macht alleen af hangt, zo zullen wy een volkome heerschappy op onze Ga naar margenootrlijdingen verkrijgen, indien wy, onze wil op zekere en bestandige oordeelen, naar de welken wy de Ga naar margenootsdoeningen onzes leven willen stieren, bepalen, en de bewegingen der lijdingen, die wy willen hebben, by deze oordeelen voegen. Dit is het gevoelen van deze vermaartste Man, (voor zo veel ik uit zijn woorden kan begrijpen) 't welk ik naauwelijks zou konnen geloven van zo groot een Man voortgebracht te wezen, zo het niet zo scherpzinig had geweest. Zeker, ik kan my niet genoech verwonderen van dat zulk een groot Ga naar margenoottWijsbegerige, die vast gestelt heeft dat men niets moet afleiden, dan van Ga naar margenootubeginselen, die uit zich zelven bekent zijn, en niets bevestigen, dan dat men klarelijk en onderscheidelijk bevat, en die de Ga naar margenootwSchoolsgezinden zo dikwijls berispt van dat zy duistere dingen door verborge Ga naar margenootxhoedanigheden wilden verklaren; dat, zeg ik, deze een Ga naar margenootyonderstelling neemt, die duisterder, | |
[pagina 267]
| |
dan alle hoedanigheden is. Want, ik bid u, wat verstaat hy by Ga naar margenootzverëeniging van Ga naar margenootageest en lighaam? Wat klare en onderscheide Ga naar margenootbbevatting, zeg ik, heeft hy van een Ga naar margenootcdenking, eer engelijk aan zeker deeltje der Ga naar margenootdhoegrootheit verëenigt? zeker, ik wilde wel dat hy deze Ga naar margenooteverëeniging door haar naaste oorzaak verklaart had. Maar hy had de Ga naar margenootfgeest in dier voegen van 't lighaam onderscheiden bevat, dat hy geen bezondere oorzaak van deze verëeniging, noch van zijn geest heeft konnen aanwijzen: in voegen dat hy gedwongen heeft geweest zijn toevlucht tot d'oorzaak van Ga naar margenootg't Heeläl, dat is tot God, te nemen. Wijders, ik zou wel willen weten hoe veel trappen van beweging de Ga naar margenoothgeest aan deze Ga naar margenootipijnäppelklier kan toevoegen, en met hoe grote kracht hy de zelfde Ga naar margenootkgeschorst kan houden: want ik weet niet of deze klier langsamelijker, of gezwindelijker van de Ga naar margenootlziel omgedreven word, dan van de Ga naar margenootmdierelijke geesten, en of de bewegingen der Ga naar margenootnlijdingen, die wy door kunst aan de bestandige oordeelen gevoegt hebben, niet door de zelfden weder van de lighamelijke oorzaken gescheiden konnen worden. Hier uit volgt dat, schoon de ziel vastelijk voorgenomen had de gevarelijkheden tegen te gaan, en de beweging der stoutheit by dit besluit gevoegt had, de Ga naar margenootoklier, als men echter het gevaar zag, zo gestuit zou konnen worden, dat de ziel nergens anders op, dan op de vlucht, zou konnen denken. Enzeker, dewijl'er geen Ga naar margenootpreden van de wil tot de beweging gestelt word, zo word'er ook geen vergelijking tusschen het vermogen, of de krachten der ziel en des lighaams ge- | |
[pagina 268]
| |
stelt; en by gevolg konnen de krachten van deze leste geensins door de krachten van d'eerste bepaalt worden. Voeg hier by, dat deze Ga naar margenootqklier niet in dier voegen in 't midden der harssenen geplaatst word gevonden, dat hy zo lichtelijk, en op zo veel wijzen omgevoert kan worden, en ook dat niet alle de Ga naar margenootrzenuwen zich tot aan de Ga naar margenootsholligheden der harssenen uitstrekken. Eindelijk, ik ga al 't geen voorby, 't welk hy van de wil, en van des zelfs vryheit zegt; vermits ik genoech, en meer dan genoech getoont heb, dat deze dingen valsch zijn. Dieshalven, dewijl het vermogen van de ziel, gelijk ik hier voor heb aangewezen, door 't verstant alleen bepaalt word, zo zullen wy de Ga naar margenootthulpmiddelen der Ga naar margenootuhartstochten, die (gelijk ik geloof) van alle menschen wel beproeft, maar niet naaukeuriglijk waargenomen, noch onderscheidelijk gezien worden, alleenlijk door de kennis der ziel bepalen, en van daar alle die dingen, de welken tot haar zaligheit behoren, afleiden. | |
Ga naar margenootwKundigheden.I. Indien in een zelfde Ga naar margenootxonderwerp twee strijdige Ga naar margenootydoeningen verwekt worden, zo zal nootzakelijk, of in beide, of in een van beide, verändering geschieden, tot dat zy ophouden strijdig te wezen. II. 't Vermogen van Ga naar margenootz't gewrocht word door 't vermogen van d'oorzaak zelve bepaalt, voor zo veel des zelfs Ga naar margenootawezentheit door de wezentheit van d'oorzaak zelve verklaart, of bepaalt word.
Deze Ga naar margenootbKundigheit blijk uit de zevende Ga naar margenootcVoorstelling van 't darde deel. | |
[pagina 269]
| |
Eerste Ga naar margenootaVoorstelling.Gelijk de Ga naar margenootbdenkingen, en de Ga naar margenootcdenkbeelden der dingen in de ziel geschikt, en te zamen geschakelt worden; zo worden Ga naar margenootdd'aandoeningen des lighaams, of de beelden der dingen Ga naar margenootenaaukeuriglijk in 't lighaam geschikt, en te zamen geschakelt. | |
Ga naar margenootfBetoging.Ga naar margenootgD' ordening en Ga naar margenoothsamenknoping der Ga naar margenootidenkbeelden is de zelfde, (volgens de zevende Ga naar margenootkVoorstelling van het tweede deel) als d'ordening en samenknoping der dingen: en wederom, d'ordening en samenknoping der dingen is de zelfde, (volgens de Ga naar margenootlToegift van de zeste en zevende Voorstellingen in het tweede deel) als d'ordening en samenknoping der denkbeelden. Dieshalven, gelijk d'ordening en samenknoping der denkbeelden in de ziel geschied, naar d'ordening en samenschakeling der Ga naar margenootmaandoeningen des lighaams, (volgens d'achtiende Voorstelling van het tweede deel) zo geschied, van d'andere zijde, (volgens de tweede Voorstelling van 't darde deel) d'ordening en samenknoping der aandoeningen des lighaams, naar dat de Ga naar margenootndenkingen, en Ga naar margenootodenkbeelden der dingen in de ziel geschikt en te zamengeschakelt worden; gelijk te betogen stond. | |
Tweede Ga naar margenootpVoorstelling.Indien wy de Ga naar margenootqbewegingen des gemoeds, of de Ga naar margenootrhartstochten van de Ga naar margenootsdenking van d'uitterlijke oorzaak afweeren, en by andere denkingen voegen, zo zal de liefde, of haat tot d'uitterlijke oorzaak, gelijk ook de Ga naar margenoottvlotheden des gemoeds, die uit deze hartstochten spruiten, vernietigt worden. | |
Ga naar margenootuBetoging.Want dit, 't welk de Ga naar margenootwvorm van liefde, of van haat stelt, is blijschap, of droefheit, van Ga naar margenootx't denkbeelt van d'uitterlijke oorzaak verzelt; volgens de zeste en zevende Ga naar margenootyBepalingen der Ga naar margenootzhartstochten. Indien men dan dit wechneemt, zo word ook de vorm van liefde, of haat gelijkelijk wechgenomen: en dieshalven worden deze hartstochten, en de genen, die hier uit spruiten, vernietigt; gelijk te betogen stond. | |
[pagina 270]
| |
Darde Ga naar margenootaVoorstelling.De Ga naar margenootbhartstocht, die een Ga naar margenootclijding is, houd op lijding te wezen, zo haast als wy der zelfder klaar en onderscheide Ga naar margenootddenkbeelt Ga naar margenootevormen. | |
Ga naar margenootfBetoging.De Ga naar margenootghartstocht, die een Ga naar margenoothlijding is, is een verward Ga naar margenootidenkbeelt; volgens d'algemene Ga naar margenootkBepaling der hartstochten. Indien wy dan een klaar en onderscheide denkbeelt van de hartstocht zelf vormen, zo zal dit denkbeelt niet, dan door de reden, van de hartstocht zelf, voor zo veel het tot de ziel alleen toegepast word, onderscheiden worden; volgens de tweeëntwintigste Ga naar margenootlVoorstelling van het tweede deel: en dieshalven (volgens de darde Voorstelling van 't darde deel) houd de hartstocht op een lijding te wezen; gelijk te betogen stond. | |
Ga naar margenootnToegift.De Ga naar margenootohartstocht dan is zo veel te meer in onze macht, en de ziel lijd zo veel te minder daar af, als hy meer aan ons bekent is. | |
Vierde Ga naar margenootpVoorstelling.Daar is geen Ga naar margenootqaandoening des lighaams, van de welke wy niet enige klare en onderscheide Ga naar margenootrbevatting konnen Ga naar margenootsvormen. | |
Ga naar margenoottBetoging.Het geen, dat aan alle dingen gemeen is, kan niet, dan Ga naar margenootuevenmatiglijk, bevat worden; volgens d'achtëndartigste Ga naar margenootwVoorstelling van het tweede deel: en dieshalven, (volgens de twaalfde Voorstelling, en het tweede Ga naar margenootxVoorbewijs, 't welk achter het Ga naar margenootyByvoegsel van de dartiende Voorstelling in het tweede deel staat) daar is geen Ga naar margenootzaandoening des lighaams, van de welke wy niet enige klare en onderscheide Ga naar margenootabevatting konnen Ga naar margenootbvormen, gelijk wy voorstelden. | |
Ga naar margenootcToegift.Hier uit volgt dat'er geen Ga naar margenootdhartstocht is, van de welk wy niet enige klare en onderscheide Ga naar margenootebevatting konnen vormen: want een hartstocht is het Ga naar margenootfdenkbeelt der Ga naar margenootgaandoening van 't lighaam, (volgens de Ga naar margenoothBepaling der algemene hartstochten) 't welk dieshalven (volgens de voorgaande Ga naar margenootiVoorstelling) enige klare en onderscheide bevatting moet insluiten. | |
[pagina 271]
| |
Ga naar margenootkByvoegsel.Dewijl 'er niets is, uit het welk niet enig Ga naar margenootlgewrocht volgt, (volgens de zesendartigste Ga naar margenootmVoorstelling van 't eerste deel) en dewijl wy al 't geen, 't welk uit het Ga naar margenootndenkbeelt volgt, dat in ons Ga naar margenootoevenmatig is, klarelijk en onderscheidelijk verstaan; volgens de veertigste Voorstelling van het tweede deel: zo volgt hier uit, dat yder macht heeft om zich zelf en zijn Ga naar margenootphartstochten, is 't niet volkomentlijk, ten minsten ten deel, klarelijk en onderscheidelijk te verstaan, en by gevolg te maken dat hy minder van hen lijd. Wy moeten dan voornamelijk vlijt en naerstigheit hier toe aanwenden, dat wy yder hartstocht, zo veel als 't mogelijk is, klarelijk en onderscheidelijk kennen; op dat de ziel dus uit Ga naar margenootqhartstocht bepaalt zou worden tot die dingen te denken, de welken zy klarelijk en onderscheidelijk bevat, en op de welken zy warelijk gerust is, en op dat dieshalven de hartstocht zelf van de Ga naar margenootrdenking'der uitwendige oorzaak afgescheiden, en aan de ware denkingen gevoegt zou worden: en hier uit zal voortkomen dat niet alleenlijk de liefde, haat, enz. vernietigt zullen worden; volgens de tweede Ga naar margenootsVoorstelling van dit deel: maar dat ook de Ga naar margenoottlusten of begeerten, die gemenelijk uit zodanige hartstochten spruiten, geen Ga naar margenootuovermaat zullen konnen hebben; volgens de tweeënzestigste Voorstelling van 't vierde deel. Want men heeft voornamelijk aan te merken dat het een en de zelfde Ga naar margenootwlust is, door de welk de mensch, gelijk men zegt, zo wel doet, als lijd. Tot een voorbeelt; wy hebben getoont dat het met de menschelijke natuur zodanig gestelt is, dat yder wenscht en begeert dat d' anderen naar zijn verstant en zin leven; bezie het Ga naar margenootxByvoegsel van d' eenëndartigste Ga naar margenootyVoorstelling in 't darde deel: en deze Ga naar margenootzlust in de mensch, die niet door reden geleid word, is een Ga naar margenootalijding, de welke Ga naar margenootbroemzucht word genoemt, en niet veel van de Ga naar margenootcverwaantheit verschilt. In tegendeel in de mensch, die naar het Ga naar margenootdvoorschrift der reden leeft, is hy een Ga naar margenootedoening of Ga naar margenootfdeucht, die Ga naar margenootggodvruchtigheit word geheten; bezie het eerste Ga naar margenoothByvoegsel van de zevenëndartigste Ga naar margenootiVoorstelling in 't vierde deel, en de tweede Ga naar margenootkBetoging van die zelfde Voorstelling. En op deze wijze zijn alle Ga naar margenootllusten, of begeerten alleenlijk voor zo veel Ga naar margenootmlijdingen, als zy uit Ga naar margenootnonëevenmatige denkbeelden voortkomen. De zelfden worden aan de deucht toegerekent, als zy van evenmatige denkbeelden verwekt worden, of voortkomen. Want alle Ga naar margenootobegeerten, door de welken wy bepaalt worden tot iets te werken, konnen zo wel uit Ga naar margenootpevenmatige, als uit Ga naar margenootqonëevenmatige denkbeelden spruiten; bezie de negenenvijftigste Ga naar margenootrVoorstelling van 't vierde | |
[pagina 272]
| |
deel: en daar kan (om weêr tot het geen te keren, daar af ik begonnen heb) geen andere voortreffelijker Ga naar margenootshulpmiddel, die in onze macht is, bedacht worden, als deze hulpmiddel tegen de Ga naar margenootthartstochten, namelijk die in der zelfder ware kennis bestaat; dewijl 'er geen ander vermogen van de ziel is, dan die van te denken, en Ga naar margenootuevenmatige denkbeelden te vormen; gelijk wy hier voor (in de darde Voorstelling van 't darde deel) getoont hebben. | |
Vyfde Ga naar margenootwVoorstelling.De Ga naar margenootxHartstocht tot een zaak, die wy ons Ga naar margenootyenkelijk, en niet als Ga naar margenootznootzakelijk, noch als Ga naar margenootamogelijk, noch als Ga naar margenootbgebeurelijk inbeelden, is, als d' andere dingen gelijk zijn, de grootste van allen. | |
Ga naar margenootcBetoging.De Ga naar margenootdhartstocht tot een ding, dat wy ons inbeelden vry te zijn, is groter, dan tot een ander, dat nootzakelijk is: (volgens de negenenveertigste Ga naar margenooteVoorstelling van 't darde deel) en by gevolg noch groter dan tot dat, 't welk wy ons als Ga naar margenootfmogelijk, of Ga naar margenootggebeurelijk inbeelden; volgens d' elfde Voorstelling van 't vierde deel Maar enig ding als vry in te beelden kan niets anders zijn, dan dat wy ons het zelfde Ga naar margenoothenkelijk inbeelden, terwijl wy van d' oorzaken, door de welken het tot werken bepaalt heeft geweest, onkundig zijn; volgens het geen, dat wy in Ga naar margenooti't Byvoegsel van de vijfëndartigste Voorstelling in het tweede deel getoont hebben: Dieshalven, de Ga naar margenootkhartstocht tot een ding, 't welk wy onsGa naar margenootlenkelijk inbeelden, is, als d' andere dingen gelijk zijn, groter dan tot het Ga naar margenootmnootzakelijk, Ga naar margenootnmogelijk, of Ga naar margenootogebeurelijk, en by gevolg de grootste; 't welk te betogen stond. | |
Zeste Ga naar margenootpVoorstelling.Voor zo veel als de ziel alle dingen als nootzakelijk verstaat, voor zo veel heeft zy groter vermogen op de Ga naar margenootqhartstochten, of lijd minder van hen. | |
Ga naar margenootrBetoging.De Ga naar margenootsziel verstaat alle dingen nootzakelijk te wezen, (volgens de negenëntwintigste Ga naar margenoottVoorstelling van 't eerste de deel) en door een oneindige Ga naar margenootusamenknoping van oorzaken tot Ga naar margenootwwezentlijk te zijn, en tot werken bepaalt te worden; volgens d' achtëntwintigste Voorstelling van 't eerste deel: en maakt dieshalven (volgens de voorgaande | |
[pagina 273]
| |
Voorstelling) dat zy van de Ga naar margenootxhartstochten, die daar uit spruiten, minder lijd, en (volgens d' achtënveertigste Voorstelling van 't darde deel) minder tegens de zelfden aangedaan word; gelijk te betogen stond. | |
Ga naar margenootyByvoegsel.Hoe deze kennis, namentlijk dat de dingen nootzakelijk zijn, meer omtrent de bezondere dingen, die wy ons onderscheidelijker en levendiger inbeelden, verkeert, hoe dit vermogen van de ziel over de Ga naar margenootzhartstochten groter is; 't welk ook d' ervarentheit zelve betuigt. Want wy zien dat deze droefheit over enig goet, 't welk verloren is, verzacht word, zo haast de mensch, die dit verloren heeft, aanmerkt dat dit goet door geen middelen bewaart kon worden. Dus zien wy ook dat niemant deernis met een jong kint heeft, om dat het niet kan spreken, wandelen, redeneren, en eindelijk om dat het zo veel jaren als onkundig van zich zelf leeft. Maar indien zy ten meestendeel Ga naar margenootavolwassen, en alleenlijk een of twee Ga naar margenootbkinderen wierden geboren, zo zou yder erbarmenis met deze kinderen hebben: dewijl men dan de kintsheit zelve niet als een naturelijk en nootzakelijk ding, maar als een gebrek der natuur, of zonde zou aanmerken: en op deze wijze zouden wy meer andere dingen konnen tonen. | |
Zevende Ga naar margenootcVoorstelling.De Ga naar margenootdhartstochten, die uit de reden spruiten, of verwekt worden, zijn, zo men achting op de tijt heeft, machtiger dan de genen, die tot bezondere dingen toegepast worden, de welken wy als Ga naar margenooteafweezig beschouwen. | |
Ga naar margenootfBetoging.Wy beschouwen enig ding als afweezig, niet uit die Ga naar margenootghartstocht, daar meê wy ons het zelfde inbeelden; maar hier uit, dat het lighaam door een andere hartstocht aangedaan word, die de Ga naar margenoothwezentlijkheit van het zelfde ding uitsluit; volgens de zeventiende Ga naar margenootiVoorstelling van het tweede deel. Dieshalven, de hartstocht, die tot de zaak toegepast word, de welke wy als afweezig beschouwen, is niet van die natuur, dat hy d' andere Ga naar margenootkdoeningen van de mensch, en zijn vermogen overtreft; bezie hier af de zeste Voorstelling van 't vierde deel: maar in tegendeel van zodanige natuur, dat hy van die Ga naar margenootlaandoeningen, die de Ga naar margenootmwezentlijkheit van des zelfs uitterlijke oorzaak uitsluiten, enigsins bedwongen en ingetoomt kan worden; volgens de negende Ga naar margenootnVoorstelling van 't viede deel. Maar de Ga naar margenootohartstocht, die uit de re- | |
[pagina 274]
| |
den spruit, word nootzakelijk op de gemene Ga naar margenootpeigenschappen der dingen toegepast, (bezie de Ga naar margenootqBepaling van de reden in het tweede Ga naar margenootrByvoegsel van de veertigste Voorstelling in het tweede deel) die wy altijt als tegenwoordig aanschouwen, (want daar kan niets wezen, 't welk der zelfder tegenwoordige Ga naar margenootswezentlijkheit uitsluit) en die wy ons altijt op de zelfde wijze inbeelden; volgens d' achtëndartigste Voorstelling van het tweede deel. Dieshalven, zodanige hartstocht blijft altijt de zelfde; en by gevolg (volgens d' eerste Ga naar margenoottKundigheit van dit deel) zullen de Ga naar margenootuhartstochten, die tegen de zelfde strijden, en die van hun uitterlijke oorzaken niet gevoed worden, zich meer en meer naar de zelfde moeten schikken en voegen, tot dat zy niet langer strijdig zijn; en dus verre is de hartstocht, die uit de reden spruit, machtiger; 't welk te betogen stond. | |
Achtste Ga naar margenootwVoorstelling.Hoe enige Ga naar margenootxhartstocht van meer te zamenkomende oorzaken verwekt word, hoe hy groter is. | |
Ga naar margenootyBetoging.Veel oorzaken te gelijk vermogen meer, dan of'er weiniger in getal waren; volgens de zevende Voorstelling van 't darde deel: en dieshalven, (volgens de vijfde Voorstelling van 't vierde deel) hoe enige Ga naar margenootzhartstocht van meer oorzaken te gelijk verwekt word, hoe hy sterker is; 't welk te betogen stond. | |
Ga naar margenootaByvoegsel.Deze Voorstelling blijkt ook uit de tweede Ga naar margenootbKundigheit van dit deel. | |
Negende Ga naar margenootcVoorstelling.De. Ga naar margenootdhartstocht, die tot meer en verscheide oorzaken toegepast word, de welken met de hartstocht zelf te gelijk van de ziel aangeschout worden, is minder schadelijk, (wy lijden ook daar door te minder, en worden minder tot yder oorzaak aangedaan) dan een ander even grote hartstocht, die tot een enige, of tot weiniger oorzaken toegepast word. | |
Ga naar margenooteBetoging.De Ga naar margenootfhartstocht is alleenlijk voor zo veel quaat, of schadelijk, als de Ga naar margenootgziel daar door belet word in te konnen denken; volgens de zes- | |
[pagina 275]
| |
en zevenëntwintigste Ga naar margenoothVoorstellingen van 't vierde deel: dieshalven die hartstocht, door de welk de ziel bepaalt word tot veel Ga naar margenootivoorwerpen te gelijk t'aanschouwen, is minder schadelijk dan een andere even grote hartstocht, die de ziel in d'enige Ga naar margenootkaanschouwing van een enig, of weinig voorwerpen in dier voegen weêrhoud, dat hy niet op d'anderen kan denken; 't welk het eerste was. Wijders dewijl de Ga naar margenootlwezentheit van de ziel, dat is, (volgens de zevende Voorstelling van 't darde deel) haarGa naar margenootm vermogen, in d'enige Ga naar margenootndenking bestaat; volgens d'elfde Voorstelling van 't darde deel: zo lijd de ziel door de hartstocht, door de welk zy bepaalt word tot meer dingen te gelijk t' aanschouwen, minder, dan door een even grote hartstocht, die de ziel in d'enige Ga naar margenootoaanschouwing van een enig, of van weinig Ga naar margenootpvoorwerpen bezich houd; 't welk het tweede was. Eindelijk, deze Ga naar margenootqhartstocht (volgens d' achtënveertigste Voorstelling van 't darde deel) voor zo veel hy tot veel uitterlijke oorzaken toegepast word, is ook minder tot yder oorzaak; 't welk te betogen stond. | |
Tiende Ga naar margenootrVoorstelling.Zo lang wy van de Ga naar margenootshartstochten, die tegen onze natuur strijden, niet bestreden worden, zo lang hebben wy macht om Ga naar margenoottd' aandoeningen des lighaams te schikken, en te zamen te schakelen, volgens d' ordening van het verstant. | |
Ga naar margenootuBetoging.De Ga naar margenootwhartstochten, die tegen onze natuur strijden, dat is, (volgens de dartigste Ga naar margenootxVoorstelling van 't vierde deel) die quaat zijn, zijn voor zo veel quaat, als zy beletten dat de ziel verstaat; volgens de zevenëndartigste Voorstelling van 't vierde deel. Zo lang als wy dan van de hartstochten, die tegen onze natuur strijden, niet bestreden worden, zo lang word het vermogen van de ziel, daar door zy poogt de zaken te verstaan, (volgens de zesentwintigste voorstelling van 't vierde deel) niet belet: en dieshalven heeft zy lange tijt macht van klare en onderscheide Ga naar margenootydenkbeelden te Ga naar margenootzvormen, en anderen van anderen af te leiden; bezie het tweede Ga naar margenootaByvoegsel van de veertigste Voorstelling, en het Byvoegsel, van de zevenënveertigste Voorstelling in het tweede deel: en by gevolg, (volgens d' eerste Voorstelling van dit deel) zo lang hebben wy macht van Ga naar margenootbd'aandoeningen des lighaams te schikken, en te zamen te schakelen, volgens d'ordening van het verstant; 't welk te betogen stond. | |
[pagina 276]
| |
Ga naar margenootcByvoegsel.Door deze macht, van Ga naar margenootdd'aandoeningen des lighaams wel en recht te schikken, en te zamen te schakelen, konnen wy Ga naar margenooteuitwerken dat wy niet lichtelijk van de quade Ga naar margenootfhartstochten aangedaan zullen worden. Want (volgens de zevende Ga naar margenootgVoorstelling van dit deel) daar word groter kracht verëischt om de hartstochten, die volgens d'ordening van 't verstant geschikt, en te zamen geschakelt zijn, dan om de genen, die onzeeker zijn, en zich in 't wilde verspreiden, te bedwingen. Het beste dan, dat wy doen konnen, zo lang wy geen volmaakte kennis van onze hartstochten hebben, is een rechte Ga naar margenoothmiddel en wijze van te leven, of zekere Ga naar margenootileerstukken des levens te Ga naar margenootkbevatten, en de zelfden in geheugenis te houden, en hen geduriglijk tot de bezondere dingen, die deurgaans in 't leven voorkomen, toe te passen; op dat zy over-vloediglijk plaats in onze Ga naar margenootlinbeelding zouden krijgen, en wy hen altijt gereet hebben. Tot een voorbeelt, onder de Ga naar margenootmleerstukken des levens hebben wy gestelt, (bezie de zesenveertigste Ga naar margenootnVoorstelling van 't vierde deel, met der zelfder Ga naar margenootoBjvoegsel) dat men de haat door Ga naar margenootpliefde, of door Ga naar margenootqedelmoedigheit moet verwinnen, en niet met onderlinge haat vergelden. Doch op dat wy dit Ga naar margenootrvoorschrift van de reden altijt, daar het nodig is, in handen zouden hebben, zo moeten wy de gemene Ga naar margenootsongelijken en onbillijkheden der menschen bedenken, en dikwijls overwegen, en hoe, en op welke wijze wy hen best door Ga naar margenoottedelmoedigheit zullen verdrijven. Want dus zullen wy het Ga naar margenootubeelt van 't ongelijk met Ga naar margenootwd'inbeelding van dit Ga naar margenootxleerstuk te zamen voegen; en dus zullen wy 't (volgens d'achtiende Ga naar margenootyVoorstelling van het tweede deel) altijt vaerdig hebben, daar ons ongelijk aangedaan zal worden. Indien wy ook de reden van onz ware nut, en daar beneffens van 't goet, 't welk uit d'onderlinge vrientschap, en gemene gezelligheit volgt, vaerdig en by der hant hebben; gelijk ook dit, dat uit de rechte Ga naar margenootzwijze en middel van te lerven d'opperste gerustheit des gemoeds voortkoomt, (volgens de tweeënvijftigste Voorstelling van het tweede deel) en dat de menschen, gelijk d'andere dingen, uit nootzakelijkheit der natuur werken: zo zal het ongelijk, of de haat, die gemenelijk uit het ongelijk rijft, het minste deel van Ga naar margenootad'inbeelding beslaan, en lichtelijk overwonnen worden: of indien de gramschap, die gemenelijk uit de grootste Ga naar margenootbongelijken spruit, niet zo lichtelijk verwonnen word, zo zal zy echter, hoewel niet zonder enige Ga naar margenootcvlotheit des gemoeds, in veel korter tijt verwonnen worden, dan als wy deze dingen niet | |
[pagina 277]
| |
zo voorbedacht hadden; gelijk uit de zeste, zevende en achtste Ga naar margenootdVoorstellingen van dit deel blijkt. Om de vrees te verdrijven, moet men op gelijke wijze de gedachten op de Ga naar margenootekloekmoedigheit vester: dat is, men moet de gevarelijkheden van 't gemeen leven optellen, en hen zich dikwijls inbeelden, en hoe zy door Ga naar margenootfkloekhartigheit en Ga naar margenootgvroomheit best gemijd en verwonnen konnen worden. Maar hier staat aan te merken, dat wy, in onze Ga naar margenoothdenkingen en Ga naar margenootibeelden te schikken, altijt (volgens de Ga naar margenootkToegift van de drieënzestigste Ga naar margenootlVoorstelling in 't vierde deel, en de negenënvyftigste Voorstelling van 't darde deel) op die dingen moeten letten, die in yder ding goet zijn, om dus altijt door de Ga naar margenootmhartstocht van blijschap tot werken bepaalt te worden. Tot een voorbeelt, indien iemant ziet dat hy naar al te grote roem tracht, zo moet hy des zelfs recht gebruik bedenken, en tot welk einde de zelfde betracht, en door welke middelen verkregen kan worden, en niet op des zelfs misbruik en ydelheit denken, gelijk ook niet op de wispelturigheit der menschen, of op andere diergelijke middelen, daar op niemant denkt, dan uit zwakheit des gemoeds: want de genen, die meest roemzuchtig zijn, pijnigen zich meest met zodanige Ga naar margenootndenkingen, als zy wanhopen in d'eer, daar zy naar trachten, te verkrijgen, en als zy, terwijl zy hun gramschap uitbraken, wijs willen schijnen. 't Is dan zeker dat de genen meest naar roem trachten, die meest tegen des zelfs misbruik, en tegen d'ydelheit des werrelts roepen. Dit is niet alleenlijk de Ga naar margenootoroemzuchtigen eigen, maar gemeen aan alle de genen, die in tegenspoet zijn, en zich zelven niet konnen bestieren. Want d'arme zelf, gierig zijnde, houd niet op van 't misbruik van 't gelt, en van de gebreken der rijken te spreken; daar meê hy niets anders uitricht, dan dat hy zich zelf pijnigt, en aan anderen toont, dat hy niet alleenlijk zijn eige armoede, maar ook de rijkdommen der anderen onverduldiglijk draagt. In dezer voegen denken ook de genen, die van hun vrijster qualijk onthaalt zijn, nergens anders op, dan op d'ongestadigheit en bedriegelijkheit der vrouwen, en op hun andere gebreken, die dus uitgekreten worden; doch zy vergeten hen alle terstont, zo haast zy van hun vrijster weêr aangenomen zijn. De geen dan, die zijn Ga naar margenootphartstochten en Ga naar margenootqbegeerlijkheden alleenlijk naar de liefde tot de vryheit tracht te matigen, en te stieren, zal, zo veel als hem mogelijk is, pogen de deuchden, en hun oorzaken te kennen, en zijn ziel met Ga naar margenootrvreucht, die uit hun ware kennis spruit, te vervullen, en geensins de gebreken der menschen t'aanschouwen, de menschen te lasteren, noch zich met de valsche schijn van vryheit | |
[pagina 278]
| |
te verheugen. De geen dan, die deze dingen naerstiglijk zal waarneemen, (want zy zijn niet zwaar) en oeffenen, zal zekerlijk binnen korten tijt zijn doeningen deurgaans naar 't gebied van de reden konnen stieren. | |
Elfde Ga naar margenootsVoorstelling.Hoe enig beelt op meer dingen toegepast word, hoe het geduriger is, of meermaals voorkoomt, en de ziel meer bezich houd. | |
Ga naar margenoottBetoging.Want hoe het Ga naar margenootubeelt, of de Ga naar margenootwhartstocht tot meer dingen toegepast word, hoe 'er meer oorzaken zijn, van de welken hy verwekt en gevoed kan worden; alle de welken de ziel (volgens d'onderstelling) door de hartstocht gelijkelijk aanschout; en dieshalven is de hartstocht zo veel te Ga naar margenootxgeduriger, of koomt meermaals voor, en (volgens d'achtste Voorstelling van dit deel) houd de ziel meer bezich; 't welk te betogen stond. | |
Twaalfde Ga naar margenootyVoorstelling.De Ga naar margenootzbeelden der dingen worden lichtelijker aan de beelden, die tot dingen toegepast worden, de welken wy klarelijk en onderscheidelijk verstaan, te zamen gevoegt, dan aan d'anderen. | |
Ga naar margenootaBetoging.De dingen, die wy klarelijk en onderscheidelijk verstaan, zijn of gemene Ga naar margenootbeigenschappen der dingen, of zodanigen, die daar van afgeleid worden; bezie de Ga naar margenootcBepaling van de reden in het tweede Ga naar margenootdByvoegsel van de veertigste Ga naar margenooteVoorstelling in het tweede deel: en worden by gevolg (volgens de voorgaande Voorstelling) meermaals in ons verwekt: en dieshalven kan lichtelijker gebeuren, dat wy andere dingen, gezamentlijk met dezen, dan met anderen, aanschouwen; en by gevolg (volgens d'achtiende Voorstelling in het tweede deel) dat zy lichtelijker met dezen, dan met d'anderen, te zamen gevoegt worden. | |
Dartiende Ga naar margenootfVoorstelling.Hoe enig beelt aan meer anderen gevoegt is, hoe het meermaals voorkoomt. | |
[pagina 279]
| |
Ga naar margenootgBetoging.Want hoe enig beelt aan meer anderen gevoegt is, hoe 'er (volgens d'achtiende Voorstelling van het tweede deel) meer oorzaken zijn, van de welken het opgewekt kan worden. | |
Veertiende Ga naar margenoothVoorstelling.De ziel kan maken dat alle Ga naar margenootid' aandoeningen des lighaams, of de Ga naar margenootkbeelden der dingen tot Gods Ga naar margenootldenkbeelt toegepast worden. | |
Ga naar margenootmBetoging.Daar is geen Ga naar margenootnaandoening des lighaams, van de welk de ziel niet enige klare en onderscheide Ga naar margenootobevatting kan Ga naar margenootpvormen; volgens de vierde Ga naar margenootqVoorstelling van dit deel: en dieshalven kan zy maken (volgens de vijftiende Voorstelling van 't eerste deel) dat zy alle tot Gods Ga naar margenootrdenkbeelt toegepast worden; 't welk te betogen stond. | |
Vyftiende Ga naar margenootsVoorstelling.De geen, die zich zelf, en zijn Ga naar margenootthartstochten klarelijk en onderscheidelijk verstaat, bemint God, en zo veel te meer, als hy zich zelf, en zijn hartstochten beter verstaat. | |
Ga naar margenootuBetoging.De geen, die zich zelf, en zijn Ga naar margenootwhartstochten klarelijk en onderscheidelijk verstaat, verblijd zich; (volgens de drieënvyftigste Voorstelling van het darde deel) en dit met Gods Ga naar margenootxdenkbeelt verzelt; volgens de voorgaande Voorstelling: en dieshalven (volgens de zelfde Ga naar margenootyBepaling der hartstochten) bemint hy God, en (volgens de zelfde reden) zo veel te meer, als hy zich zelf, en zijn hartstochten beter verstaat; 't welk te betogen stond. | |
Zestiende Ga naar margenootzVoorstelling.Deze liefde tot God moet de ziel meest bezich houden. | |
Ga naar margenootaBetoging.Want deze liefde is aan alle Ga naar margenootbaandoeningen des lighaams gevoegt, (volgens de veertiende Voorstelling van dit deel) van alle de welken zy gevoed word; volgens de vijftiende Voorstelling in dit deel: en dieshalven (volgens d' elfde Voorstelling van dit deel) moet zy de ziel meest bezich houden: 't welk te betogen stond. | |
[pagina 280]
| |
Zeventiende Ga naar margenootcVoorstelling.God is zonder Ga naar margenootdlijdingen, en word van geen Ga naar margenootehartstocht van blijschap, of van droefheit aangedaan. | |
Ga naar margenootfBetoging.Alle Ga naar margenootgdenkbeelden, voor zo veel zy tot God betrokken en toegepast worden, zijn Ga naar margenoothwaar, (volgens de tweeëndartigste Ga naar margenootiVoorstelling van het tweede deel) dat is (volgens de vierde Ga naar margenootkBepaling van het tweede deel) Ga naar margenootlevenmatig; en dieshalven, (volgens Ga naar margenootmd' algemene Bepaling der Ga naar margenootnhartstochten) God is zonder Ga naar margenootolijdingen. Wijders, God kan tot noch meerder, noch tot minder volmaaktheit overgaan; volgens de tweede Ga naar margenootpToegift van de twintigste Ga naar margenootqVoorstelling in 't eerste deel: en word dieshalven (volgens de tweede en darde Ga naar margenootrBepaling der Ga naar margenootshartstochten) door geen hartstocht van blijschap, of van droefheit aangedaan: 't welk te betogen stond. | |
Ga naar margenoottToegift.God, om eigentlijk te spreken, bemint en haat niemant. Want God (volgens de voorgaande Voorstelling) word van geen Ga naar margenootuhartstocht van blijschap, noch van droef heit aangedaan; en by gevolg (volgens de zeste en zevende Ga naar margenootwBepalingen der hartstochten) bemint en haat niemant. | |
Achtiende Ga naar margenootxVoorstelling,Niemant kan God haten. | |
Ga naar margenootyBetoging.Gods Ga naar margenootkdenkbeelt, twelk wy in ons hebben, is Ga naar margenootlevenmatig, en volmaakt; volgens de zes- en zevenënveertigste Ga naar margenootmVoorstellingen van het tweede deel: dieshalven, voor zo veel wy God Ga naar margenootnaanschouwen, voor zo veel Ga naar margenootowerken wy; volgens de darde Voorstelling van 't darde deel: en by gevolg (volgens de negenënvijftigste Voorstelling van het darde deel) kan 'er geen droef heit, in 't gezelschap van Gods Ga naar margenootpdenkbeelt wezen; dat is, (volgens de zevende Ga naar margenootqBepaling der Ga naar margenootrHartstochten) niemant kan God haten; 't welk te betogenstond. | |
Ga naar margenootsToegift.De liefde tot God kan niet in haat veränderen. | |
Ga naar margenoottByvoegsel.Men kan hier tegenwerpen, dat, dewijl wy God d'oorzaak aller dingen verstaan te wezen, wy daar door zelf God voor d'oorzaak | |
[pagina 281]
| |
van de droefheit aanmerken. Maar ik antwoord hier op, dat, voor zo veel wy d' oorzaken der droefheit verstaan, de droefheit zo verre (volgens de darde Ga naar margenootuVoorstelling van dit deel) ophoud een Ga naar margenootwlijding te wezen; dat is, (volgens de negenënvijftigste Voorstelling van het darde deel) voor zo veel houd zy op droef heit te zijn: en dieshalven, voor zo veel wy God verstaan d' oorzaak van droefheit te wezen, voor zo veel verblijden wy ons. | |
Negentiende Ga naar margenootxVoorstelling.De geen, die God bemint, kan niet pogen dat God hem ook zal beminnen. | |
Ga naar margenootyBetoging.Indien de mensch hier naar trachtte, zo zou hy begeren (volgens de Ga naar margenootzToegift van de zeventiende Voorstelling in dit deel) dat God, die hy bemint, geen God was, en by gevolg (volgens de negentiende Voorstelling van 't darde deel) begeren dat hy droevig wierd; 't welk (volgens d' achtëntwintigste Voorstelling van 't darde deel) ongerijmt is. | |
Twintigste Ga naar margenootaVoorstelling.De liefde tot God kan door geen Ga naar margenootbhartstocht van Ga naar margenootcnijt, noch Ga naar margenootdyverzucht besmet worden; maar word zo veel te meer aangevoed, als wy ons inbeelden dat 'er meer menschen met de zelfde bant van liefde met God te zamen gevoegt zijn. | |
Ga naar margenooteBetoging.Deze liefde tot God is het opperste goet, 't welk wy, volgens het Ga naar margenootfVoorschrift van de reden, konnen begeren; volgens d' achtëntwintigste Ga naar margenootgVoorstelling van 't vierde deel: en dat aan alle menschen gemeen is; volgens de zesëndartigste Voorstelling van 't vierde deel: en 't welk wy begeren en wenschen dat alle menschen het zelfde mogen genieten; volgens de zevenëndartigste Voorstelling van 't vierde deel: en dat dieshalven (volgens de drieëntwintigste Ga naar margenoothBepaling der Ga naar margenootihartstochten) niet door de hartstocht van Ga naar margenootknijt besmet kan worden, noch ook (volgens d' achtiende Voorstelling van dit deel, en de Bepaling der Ga naar margenootlyverzucht, die in Ga naar margenootm't Byvoegsel van de vijfëndartigste Voorstelling in 't darde deel te zien is) door de hartstocht van yverzucht: maar dat, in tegendeel, (volgens d' eenëndartigste Voorstelling van 't darde deel) zo veel te meer gevoed moet wor- | |
[pagina 282]
| |
den, als wy ons inbeelden dat meer menschen het zelfde genieten; 't welk te betogen stond. | |
Ga naar margenootnByvoegsel.Wy konnen dan op de zelfde wijze tonen, dat 'er geen Ga naar margenootohartstocht is, die rechtstrijdig tegen deze liefde is, van de welk deze liefde zelf vernietigt kan worden: en dieshalven konnen wy besluiten dat deze liefde tot God de stantvastigste van alle is, en ook, voor zo veel zy tot het lighaam toegepast word, niet vernietigt kan worden, dan met het lighaam zelf. Maar van welke natuur zy is, voor zo veel zy tot de ziel alleen toegepast word; wy zullen dit hier na zien. En hier in heb ik alle Ga naar margenootphulpmiddelen der Ga naar margenootqhartstochten, of al 't geen, 't welk de ziel, in zich alleen aangemerkt, tegen de hartstochten vermag, begrepen; uit het welk blijkt, dat het vermogen van de ziel over de hartstochten bestaat; eerstelijk in de kennis zelve der hartstochten; bezie het Ga naar margenootrByvoegsel van de vierde Ga naar margenootsVoorstelling in dit deel: ten tweeden hier in, dat zy de hartstochten van de Ga naar margenoottdenking der uitterlijke oorzaak, die wy ons verwardelijk inbeelden, afscheid; bezie de tweede Voorstelling, met het zelfde Ga naar margenootuByvoegsel van de vierde Voorstelling in dit deel: ten darden in de tijt, daar in Ga naar margenootwd' aandoeningen, de welken tot het geen toegepast worden, dat wy verstaan, die dingen overtreffen, de welken tot het geen toegepast worden, dat wy verwardelijk, of op een verminkte wijze bevatten; (bezie de zevende Voorstelling van dit deel: ten vierden in de menigte der oorzaken, van de welken Ga naar margenootxd' aandoeningen, die men tot de gemene Ga naar margenootyeigenschappen der dingen, of tot God toepast, gevoed en gesterkt worden; bezie de negendeen elfde Ga naar margenootzVoorstellingen van dit deel: ten vijfden, en eindelijk in Ga naar margenootad' ordening, daar door de ziel haar Ga naar margenootbhartstochten schikken, en onderling samenschakelen kan. Bezie het Ga naar margenootcBjvoegsel van de tiende Voorstelling, en daarënboven de twaalfde, dartiende en veertiende Voorstellingen van dit deel. Maar op dat men dit vermogen der ziel over de Ga naar margenootdhartstochten te beter zou verstaan, zo staat voornamelijk aan te merken, dat wy de hartstochten groot noemen, als wy de hartstocht van een enig mensch met die van een ander vergelijken, en zien dat d' een meer, dan d' ander, van een zelfde hartstocht word bestreden, of als wy de hartstochten van een en de zelfde mensch onderling vergelijken, en bevinden, dat de zelfde meer van d'een, dan van d' ander, aangedaan, of bewogen word. Want, (volgens de vijfde Voorstelling van 't vierde deel) de kracht van yder | |
[pagina 283]
| |
hartstocht word door 't vermogen van d'uitterlijke oorzaak, met het onze vergeleken, bepaalt. Maar het Ga naar margenootevermogen der ziel word door de kennis alleen bepaalt; en Ga naar margenootf't onvermogen, of de Ga naar margenootglijding word alleenlijk van de Ga naar margenoothderving der kennis, dat is van 't geen, door 't welk de Ga naar margenootidenkbeelden Ga naar margenootkonëvenmatig gezegt worden, geschat. Hier uit volgt, dat die ziel meezt lijd, welker grootste deel uit onevenmatige denkbeelden bestaat; in voegen dat zy meer door het geen, dat zy lijd, dan door 't geen, dat zy doet, onderkent word: en in tegendeel, dat deze ziel meest werkt, welks grootste deel uit Ga naar margenootlevenmatige denkbeelden bestaat; in voegen dat deze, schoon zy zo veel Ga naar margenootmonëvenmatige denkbeelden, als d'andere, in zich heeft, echter meer door de genen, die aan de menschelijke deucht toegeëigent worden, dan door dezen, die 't menschelijk onvermogen aanwijzen, onderkent of gekent word. Wijders staat aan te merken, dat de qualen des gemoeds, en d'ongelukken voornamelijk hun oorsprong uit d' al te grote liefde tot een zaak trekken, die veel veränderingen onderworpen is, en die wy nooit machtig konnen worden. Want niemant is ooit voor enige zaak bekommert, en beängst, dan voor de gene, die hy bemint. Ga naar margenootnD'ongelijken, Ga naar margenootoachterdenkingen, vijantichappen, enz. spruiten ook nooit, dan uit liefde tot zaken, die niemant warelijk bezit. Hier uit dan bevatten wy lichtelijk wat een klare en onderscheide kennis, en voornamelijk deze darde Ga naar margenootpslach van kennis, (bezie hier af het Ga naar margenootqByvoegsel van de zevenënveertigste Ga naar margenootrVoorstelling in het tweede deel) van 't welk de kennis zelve van God de grontvest is, over de Ga naar margenootshartstochten vermag: want indien zy hen, namelijk voor zo veel zy Ga naar margenoottlijdingen zijn, niet gantschelijk wechneemt, (bezie de darde Voorstelling, met het Ga naar margenootqByvoegsel van de vierde Voorstelling in dit deel) ten minsten maakt zy dat zy het minste deel van de ziel uitmaken. Bezie de veertiende Voorstelling van dit deel. Wijders, zy brengt een liefde tot een onveränderlijke en eeuwige zaak voort; bezie de vijftiende Ga naar margenootrVoorstelling van dit deel: en die wy warelijk genieten; bezie de vijfënveertigste Voorstelling van het tweede deel. Zy kan dieshalven door geen gebreken, die in de gemene liefde plaats hebben, besmet, maar altijt groter en groter worden; volgens de vijftiende Voorstelling van dit deel: en het grootste deel van de ziel beslaan, (volgens de zestiende Voorstelling in dit deel) en bredelijk aandoen. Hier meê heb ik alle de dingen, die tot dit tegenwoordig leven behoren, afgehandelt. Want wat het geen betreft, welk ik in 't begin van dit Ga naar margenootsByvoegsel gezegt heb, namelijk dat ik in dit weinige aile de Ga naar margenootthulpmid- | |
[pagina 284]
| |
delen der Ga naar margenootuhartstochten heb begrepen, yder zal dit lichtelijk konnen zien, die op deze dingen merkt, de welken wy in dit Ga naar margenootwByvoegsel gezegt hebben, gelijk ook op de Ga naar margenootxBepalingen der ziel, en der zelfder hartstochten, en eindelijk op d'eerste en darde Ga naar margenootyVoorstellingen van 't darde deel. 't Is dieshalven nu tijt dat ik tot die dingen overga, de welken tot de during der ziel, zonder Ga naar margenootzbetrekking tot het lighaam, behoren. | |
Eenentwintigste Ga naar margenootaVoorstelling.De ziel kan zich niets inbeelden, noch aan de verlede dingen gedenken, dan terwijl het lighaam duurt. | |
Ga naar margenootbBetoging.De ziel drukt niet de Ga naar margenootcdadelijke wezentlijkheit van haar lighaam uit, en bevat ook niet Ga naar margenootdd'aandoeningen des lighaams als Ga naar margenootedadelijk, dan terwijl het lighaam duurt; volgens de Ga naar margenootfToegift van d'achtste Ga naar margenootgVoorstelling in het tweede deel: en bevat by gevolg (volgens de zesentwintigste Voorstelling van het tweede deel) geen lighaam, als Ga naar margenoothin der daat wezentlijk, dan terwijl haar lighaam duurt: en kan dieshalven niets inbeelden; bezie de Ga naar margenootiBepaling van Ga naar margenootkd'inbeelding in Ga naar margenootl't Byvoegsel van de zeventiende Ga naar margenootmVoorstelling in het tweede deel: noch aan de verlede dingen gedenken, dan terwijl het lighaam duurt; bezie de Ga naar margenootnBepaling van de Ga naar margenootogeheugenis in Ga naar margenootp't Byvoegsel van d'achtiende Voorstelling in het tweede deel: 't welk te betogen stond. | |
Tweeentwintigste Ga naar margenootqVoorstelling.In God is echter nootzakelijk het Ga naar margenootrdenkbeelt, 't welk de Ga naar margenootswezentheit van dit en dat menschelijk lighaam, onder de Ga naar margenoottgedaante van eeuwigheit, uitdrukt. | |
Ga naar margenootuBetoging.God is niet alleenlijk d'oorzaak van de Ga naar margenootwwezentlijkheit van dit, of van dat menschelijk lighaam, maar ook van de Ga naar margenootxwezentheit; volgens de vijfëntwintigste Ga naar margenootyVoorstelling van 't eerste deel: de welke dieshalven door Gods Ga naar margenootzwezentheit zelve nootzakelijk bevat moet worden; volgens de vierde Ga naar margenootaKundigheit van 't eerste deel: en dit door zekere eeuwige nootzakelijkheit; volgens de zestiende Voorstelling van 't eerste deel: welke Ga naar margenootbbevatting nootzakelijk in God moet wezen; volgens de darde Voorstelling van het tweede deel: 't welk te betogen stond. | |
[pagina 285]
| |
Drieentwintigste Ga naar margenootcVoorstelling.De menschelijke ziel kan niet gantschelijk met het lighaam vernietigt worden: maar daar blijft iets van de zelfde, dat eeuwig is. | |
Ga naar margenootdBetoging.In God is nootzakelijk zekere Ga naar margenootebevatting, of Ga naar margenootfdenkbeelt, 't welk de Ga naar margenootgwezentheit van 't menschelijk lighaam uitdrukt, (volgens de voorgaande Ga naar margenoothVoorstelling) de welke daaröm nootzakelijk iets is, dat tot de Ga naar margenootiwezentheit van de menschelijke ziel behoort; volgens de dartiende Voorstelling van het tweede deel. Maar wy eigenen aan de menschelijke ziel geen Ga naar margenootkduring toe, die door de tijt bepaalt kan worden, dan voor zo veel zy de Ga naar margenootldadelijke wezentlijkheit van 't lighaam, die door de during verklaart word, en door de tijt bepaalt kan worden, uitdrukt: dat is, (volgens de Ga naar margenootmToegift van d'achtste Ga naar margenootnVoorstelling in het tweede deel) wy eigenen daar aan geen Ga naar margenootoduring toe, dan terwijl het lighaam duurt. Dewijl 't echter iets is, 't welk wy door zekere eeuwige nootzakelijkheit door Gods Ga naar margenootpwezentheit zelve bevatten, (volgens de voorgaande Voorstelling) zo zal nootzakelijk dit iets, 't welk tot de wezentheit der ziel behoort, eeuwig zijn: 't welk te betogen stond. | |
Ga naar margenootqByvoegsel.Dit Ga naar margenootrdenkbeelt, 't welk de Ga naar margenootswezentheit des lighaams, onder de Ga naar margenoottgedaante der eeuwigheit, uitdrukt, is, gelijk wy gezegt hebben, zekere Ga naar margenootuwijze van denken, die tot de wezentheit van de ziel behoort, en die nootzakelijk eeuwig is. En echter kan 't ons niet heugen dat wy, voor het lighaam, Ga naar margenootwwezentlijk geweest hebben; dewijl 'er noch in 't lighaam enige Ga naar margenootxvoetstappen of speuren van die zaak zijn, noch d'eeuwigheit door de tijt bepaalt kan worden, noch enige Ga naar margenootybetrekking tot de tijt hebben. Wy gevoelen en bevinden nochtans dat wy eeuwig zijn: want de ziel gevoelt niet minder die dingen, de welken zy met te verstaan Ga naar margenootzbevat, als die zy in de geheugenis heeft; dewijl d'ogen der ziel, met de welken zy de dingen ziet en waarneemt, de Ga naar margenootabetogingen zelven zijn. Dieshalven, hoewel ons niet heugt dat wy voor het lighaam Ga naar margenootbwezentlijk geweest hebben, zo gevoelen wy echter dat onze ziel, voor zo veel zy de Ga naar margenootcwezentheit des lighaams onder de Ga naar margenootdgedaante van eeuwigheit insluit, eeuwig is, en dat deze haar Ga naar margenootewezentlijkheit niet door de tijt bepaalt, noch door de Ga naar margenootfduring verklaart kan worden. Onze ziel dan kan alleenlijk voor | |
[pagina 286]
| |
zo veel gezegt worden Ga naar margenootgte duren, en haar Ga naar margenoothwezentlijkheit door zekere tijt bepaalt te worden, als zy de Ga naar margenootidadelijke wezentlijkheit des lighaams insluit; en voor zo veel heeft zy alleenlijk Ga naar margenootkvermogen van de Ga naar margenootlwezentheit der dingen door de tijt te bepalen, en onder de Ga naar margenootmduring te bevatten. | |
Vierentwintigste Ga naar margenootnVoorstelling.Hoe wy de bezondere dingen meer verstaan, hoe wy ook God meer verstaan, of meer verstant van God hebben. | |
Betoging.Deze Voorstelling blijkt uit de Ga naar margenootoToegift van de vijfëntwintigste Voorstelling in 't eerste deel. | |
Vyfentwintigste Ga naar margenootpVoorstelling.D' opperste Ga naar margenootqpoging der ziel, en d'opperste deucht is, de zaken door de darde Ga naar margenootrslach van kennis te verstaan. | |
Ga naar margenootsBetoging.De darde Ga naar margenoottslach van kennis spruit uit een Ga naar margenootuevenmatig denkbeelt van enigen van Gods Ga naar margenootwtoeëigeningen, en gaat voort tot een Ga naar margenootxevenmatige kennis van de Ga naar margenootywezentheit der dingen; bezie de Ga naar margenootzBepaling hier af in het tweede Ga naar margenootaByvoegsel van de veertigste Ga naar margenootbVoorstelling in het tweede deel: en hoe wy op deze wijze de zaken meer verstaan, hoe wy (volgens de voorgaande Voorstelling) God ook meer verstaan: dieshalven, (volgens d' achtëntwintigste Voorstelling van 't vierde deel) d'opperste deucht van de ziel, dat is, (volgens d'achtste Ga naar margenootcBepaling in 't vierde deel) het Ga naar margenootovermogen der ziel, of de natuur, of (volgens de zevende Voorstelling van 't darde deel) d'opperste Ga naar margenootppoging is, de dingen door de darde Ga naar margenootqslach van kennis te verstaan; 't welk te betogenstond. | |
Zesentwintigste Ga naar margenootrVoorstelling.Hoe de ziel bequamer is tot de dingen door de darde Ga naar margenootsslach van kennis te verstaan, hoe zy meer begeert de dingen door deze zelfde slach van kennis te verstaan. | |
Ga naar margenoottBetoging.De Betoging blijkt. Want voor zo veel als wy bevatten dat de ziel bequaam is tot de dingen door deze darde Ga naar margenootuslach van kennis te verstaan, voor zo veel bevatten wy de zelfde bepaalt tot de dingen | |
[pagina 287]
| |
door de zelfde van kennis te verstaan; en by gevolg (volgens d' eerste Ga naar margenootwBepaling der Ga naar margenootxhartstochten) hoe de ziel hier toe bequamer is, hoe zy dit ook meer begeert; 't welk te betogen stond. | |
Zevenentwintigste Ga naar margenootyVoorstelling.Uit deze darde Ga naar margenootzslach van kennis spruit d' opperste Ga naar margenootagerustheit der ziel, die 'er wezen kan. | |
Ga naar margenootbBetoging.D' opperste deucht van de ziel is, God te kennen; volgens d' achtentwintigste Ga naar margenootcVoorstelling van't vierde deel: of de dingen door de darde Ga naar margenootdslach van kennis te verstaan; volgens de vijfëntwintigste Voorstelling van dit deel: welke deucht zo veel te groter is, als de ziel door deze darde slach van kennis de dingen meer kent; volgens de vierëntwintigste Voorstelling van dit deel. Dieshalven, de geen, die de dingen door deze slach van kennis kent, gaat tot d' opperste menschelijke volmaaktheit over, en word by gevolg (volgens de tweede Ga naar margenooteBepaling der Ga naar margenootfhartstochten) van d' opperste blijschap aangedaan; en dit (volgens de drieënveertigste Ga naar margenootgVoorstelling van het tweede deel) in 't gezelschap van zijn Ga naar margenoothdenkbeelt, en van zijn eige deucht: en dieshalven, (volgens de vijfëntwintigste Ga naar margenootiBepaling der Ga naar margenootkHartstochten) uit deze Ga naar margenootlslach van kennis spruit d' opperste Ga naar margenootmgerustheit, die 'er wezen kan; 't welk te betogen stond. | |
Achtentwingste Ga naar margenootnVoorstelling.De Ga naar margenootopoging, of de Ga naar margenootpbegeerte van de dingen door de darde Ga naar margenootqslach van kennis te kennen kan niet uit d' eerste, maar wel uit de tweede slach van kennis spruiten. | |
Ga naar margenootrBetoging.Deze Voorstelling blijkt uit zich zelve. Want al 't geen, dat wy klarelijk en onderscheidelijk verstaan, verstaan wy door zich zelf, of door iets anders, 't welk door zich bevat word: dat is, de Ga naar margenootsdenkbeelden, die in ons klaar en onderscheiden zijn, of die tot de darde Ga naar margenoottslach van kennis betrokken en toegepast worden, (bezie het tweede Ga naar margenootuByvoegsel van de veertigste Ga naar margenootwVoorstelling in het tweede deel) konnen niet uit Ga naar margenootxverminkte en Ga naar margenootyverwarde Ga naar margenootzdenkbeelden volgen, de welken (volgens het zelfde Ga naar margenootaByvoegsel) tot d' eerste slack van kennis toegepast worden: maar uit Ga naar margenootbevenmatige denkbeelden, of (volgens het zelfde Byvoegsel) uit de tweede en darde slach van kennis; | |
[pagina 288]
| |
en dieshalven, (volgens d' eerste Ga naar margenootcBepaling der Ga naar margenootdhartstochten) de Ga naar margenootebegeerte van de dingen door de darde slach van kennis te kennen kan niet uit d' eerste, maar wel uit de tweede slach van kennis spruiten; gelijk voorgestelt is. | |
Negenentwintigste Ga naar margenootfVoorstelling.Al 't geen, dat de ziel onder de Ga naar margenootggedaante van eeuwigheit verstaat, verstaat zy niet hier uit, dat zy de Ga naar margenoothtegenwoordige dadelijke wezentlijkheit des lighaams bevat, maar hier uit, dat zy de Ga naar margenootiwezentheit des lighaams onder de Ga naar margenootkgedaante van eeuwigheit bevat. | |
Ga naar margenootlBetoging.Voor zo veel als de ziel de Ga naar margenootmtegenwoordige wezentlijkheit van haar lighaam bevat, voor zo veel bevat zy de Ga naar margenootnduring, die door de tijt bepaalt kan worden, en voor zo veel alleen heeft zy vermogen van de dingen, met Ga naar margenootobetrekking tot de tijt, te Ga naar margenootpbevatten; volgens d' eenëntwintigste Ga naar margenootqVoorstelling van dit, en de zesentwintigste Voorstelling van het tweede deel: maar Ga naar margenootrd' eeuwigheit kan niet door de Ga naar margenootsduring verklaart worden; volgens d'achtste Ga naar margenoottBepaling van't eerste deel, en der zelfder verklaring: dieshalven, de ziel heeft niet voor zo veel de macht van de dingen onder de Ga naar margenootugedaante van d' eeuwigheit te bevatten. Maar dewijl het tot de natuur der reden behoort, de zaken onder de gedaante van eeuwigheit te bevatten, (volgens de tweede Ga naar margenootwToegift van de vierënveertigste Ga naar margenootxVoorstelling in het tweede deel) en tot de natuur van de ziel ook behoort de Ga naar margenootywezentheit des lighaams onder de Ga naar margenootzgedaante van d' eeuwigheit te bevatten; volgens de drieëntwintigste Voorstelling van dit deel: en dewijl 'er, behalven deze twee dingen, niets anders is, dat tot de Ga naar margenootawezentheit der ziel behoort; (volgens de dartiende Voorstelling van het tweede deel) zo behoort dit Ga naar margenootbvermogen, van de dingen, onder de Ga naar margenootcgedaante van d' eeuwigheit te bevatten, niet tot de ziel, dan voor zo veel zy de wezentheit des lighaams onder de gedaante van d'eeuwigheit bevat: 't welk te betogen stond. | |
Ga naar margenootdByvoegsel.Wy Ga naar margenootebevatten de dingen op twee Ga naar margenootfwijzen als Ga naar margenootgdadelijk, of voor zo veel de zelfden, met Ga naar margenootgbetrekking tot zekere tijt en plaats, Ga naar margenootiwezentlijk zijn, of voor zo veel wy hen bevatten in God begrepen te wezen, en uit de nootzakelijkheit van de goddelijke natuur te volgen. Maar de dingen, die op deze tweede wijze als Ga naar margenootkwaar, of Ga naar margenootlzake- | |
[pagina 289]
| |
lijk bevat worden, bevatten wy onder de Ga naar margenootmgedaante van d' eeuwigheit; en der zelfder Ga naar margenootndenkbeelden sluiten Gods eeuwige en onëindige Ga naar margenootowezentheit in; gelijk wy, in de vijfënveertigste Ga naar margenootpVoorstelling van het tweede deel, getoont hebben, daar af men ook het Ga naar margenootqBy voegsel te bezien heeft. | |
Dartigste Ga naar margenootrVoorstelling.Onze ziel, voor zo veel als zy zith zelve, en 't lighaam onder de Ga naar margenootsgedaante van d' eeuwigheit, kent, heeft ook voor zo veel nootzakelijk Gods kennis, en weet dat zy in God is, en door God bevat word. | |
Ga naar margenoottBetoging.Ga naar margenootuD' eeuwigheit is Gods Ga naar margenootwwezentheit zelve; voor zo veel deze leste nootzakelijke Ga naar margenootxwezentlijkheit insluit; volgens d' achtste Ga naar margenootyBepaling van't eerste deel. Dieshalven, de zaken onder de Ga naar margenootzgedaante van eeuwigheit te bevatten, is de zaken te bevatten voor zo veel zy, door Gods Ga naar margenootawezentheit, als Ga naar margenootbzakelijke wezenden, bevat worden, of voor zo veel zy, door Gods Ga naar margenootcwezentheit, Ga naar margenootdwezentlijkheit insluiten: in voegen dat onze Ga naar margenooteziel, voor zo veel zy zich zelve, en het lighaam onder de Ga naar margenootfgedaante van eeuwigheit bevat, ook nootzakelijk voor zo veel Gods kennis heeft, en weet, enz. gelijk te betogen stond. | |
Eenendartigste Ga naar margenootgVoorstelling.De darde Ga naar margenoothslach van kennis hangt af van de ziel, als van de Ga naar margenootivormelijke oorzaak, voor zo veel de ziel zelve eeuwig is. | |
Ga naar margenootkBetoging.De ziel bevat niets onder de Ga naar margenootlgedaante van eeuwigheit, dan voor zo veel zy de Ga naar margenootmwezentheit van haar lighaam onder gedaante van eeuwigheit bevat; (volgens de negenëntwintigste Ga naar margenootnVoorstelling van dit deel) dat is (volgens d' een- en drieëntwintigste Voorstelling van dit deel) dan voor zo veel zy eeuwig is: en dieshalven, (volgens de voorgaande Voorstelling) voor zo veel zy eeuwig is, heeft zy Gods kennis; welke kennis nootzakelijk Ga naar margenootoevenmatig is; volgens de zesënveertigste Voorstelling van het tweede deel: in voegen dat de ziel, voor zo veel zy eeuwig is, bequaam is tot alle die dingen te kennen, de welken uit deze Ga naar margenootpgestelde kennis van God konnen volgen; volgens de veertigste Ga naar margenootqVoorstelling van het tweede deel: dat is, tot de zaken door de darde Ga naar margenootrslach van kennis te kennen, (bezie de Ga naar margenootsBepaling hier af | |
[pagina 290]
| |
in het tweede Ga naar margenoottByvoegsel van de veertigste Voorstelling in het tweede deel) van 't welk, om deze oorzaak, (volgens d' eerste Bepaling van het darde deel) de ziel, voor zo veel zy eeuwig is, Ga naar margenootud' evenmatige, of vormelijke oorzaak is; 't welk te betogen stond. | |
Ga naar margenootwByvoegsel.Hoe dan yder meer van deze darde Ga naar margenootxslach van kennis heeft, hoe hy beter van zich zelf, en van God bewust is: dat is, hy is zo veel te volmaakter en zaliger; 't welk noch klarelijker uit het volgende zal blijken. Maar hier staat aan te merken dat, hoewel wy alreê hier af zeker zijn, dat de ziel eeuwig is, voor zo veel zy de zaken onder de Ga naar margenootygedaante van eeuwigheit bevat, wy echter (om het geen, dat wy tonen willen, gemakkelijker te verklaren, en beter te doen verstaan) haar zullen aanmerken, gelijk wy tot noch toe hebben gedaan, als of zy nu begon te zijn, en de zaken onder de Ga naar margenootzgedaante van eeuwigheit te bevatten; 't welk wy, zonder enig gevaar van doling, konnen doen, zo wy wel toezien dat wy niets, dan uit zeer klare Ga naar margenootavooräfgaanden, besluiten. | |
Tweeendartigste Ga naar margenootbVoorstelling.Wy verheugën ons met het geen, dat wy door deze darde Ga naar margenootcslach van kennis verstaan; en dit in 't gezelschap van Gods Ga naar margenootddenkbeelt, als d' oorzaak. | |
Ga naar margenooteBetoging.Uit deze Ga naar margenootfslach van kennis spruit d' opperste gerustheit der ziel, die 'er wezen kan; dat is, (volgens de vijfentwintigste Ga naar margenootgBepaling der Ga naar margenoothhartstochten) blijschap, en die van zijns zelfs Ga naar margenootidenkbeelt verzelt, (volgens de zevenëntwintigste Ga naar margenootkVoorstelling van dit deel) en by gevolg (volgens de dartigste Voorstelling van dit deel) ook in 't gezelschap van Gods Ga naar margenootldenkbeelt, als d' oorzaak; 't welk te betogen stond. | |
Ga naar margenootmToegift.Uit de darde Ga naar margenootnslach van kennis spruit nootzakelijk Gods Ga naar margenootoverstandelijke liefde: want uit deze slach van kennis rijst (volgens de voorgaande Ga naar margenootpVoorstelling) blijschap, verzelt van Gods Ga naar margenootqdenkbeelt, als van d' oorzaak: dat is, (volgens de zeste Ga naar margenootrBepaling der Ga naar margenootthartstochten) Gods liefde, niet voor zo veel als wy ons de zelfde als tegenwoordig inbeelden; volgens de negenentwintigste Voorstelling van dit deel: maar voor zo veel wy verstaan dat God eeuwig is; en dit is het geen, 't welk ik Gods Ga naar margenootuverstandelijke liefde noem. | |
[pagina 291]
| |
Drieendartigste Ga naar margenootwVoorstelling.Gods Ga naar margenootxverstandelijke liefde, die uit de darde Ga naar margenootyslach van kennis spruit, is eeuwig. | |
Ga naar margenootzBetoging.Want de darde Ga naar margenootaslach van kennis is (volgens d' eenëndartigste Ga naar margenootbVoorstelling van dit deel, en volgens de darde Ga naar margenootcKundigheit van het eerste deel) eeuwig: en dieshalven (volgens de zelfde darde Kundigheit van 't eerste deel) is de liefde, die uit de zelfde spruit, ook nootzakelijk eeuwig; gelijk te betogen stond. | |
Ga naar margenootdByvoegsel.Hoewel deze liefde tot God geen begin heeft gehad, (volgens de voorgaande Ga naar margenooteVoorstelling) zo heeft zy echter alle volmaaktheden der liefde, even als of zy gesproten en voortgekomen was; gelijk wy, in de Ga naar margenootfToegift van de voorgaande Voorstelling gestelt hebben. Hier is ook geen onderscheit, dan dat de ziel de zelfde volmaaktheden, die, gelijk wy gestelt hebben, nu daar by komen, eeuwig heeft gehad; en dit in 't gezelschap van Gods Ga naar margenootgdenkbeelt, als d'eeuwige oorzaak. Indien dan de Ga naar margenoothblijschap in Ga naar margenootid'overganing tot groter volmaaktheden bestaat, zo moet warelijk de zaligheir hier in bestaan, dat de ziel met de volmaaktheit zelve begaaft is. | |
Vierendartigste Ga naar margenootkVoorstelling.De ziel is geen hartstochten, die lijdingen zijn, onderworpen, dan terwijl het lighaam duurt. | |
Betoging.Ga naar margenootlInbeelding is een Ga naar margenootmdenkbeelt, door 't welk de ziel enig ding als tegenwoordig aanschout, (bezie der zelfder Ga naar margenootnBepaling in Ga naar margenooto't Byvoegsel van de zeventiende Voorstelling in het tweede deel) de welke echter meer de tegenwoordige Ga naar margenootpgesteltheit van het menschelijk lighaam, dan de natuur van d' uitterlijke zaak, aanwijst; volgens de tweede Ga naar margenootqToegift van de zestiende Ga naar margenootrVoorstelling in het tweede deel. Ga naar margenootsD'inbeelding dan is een Ga naar margenootthartstocht, (volgens d'algemene Ga naar margenootuBepaling der hartstochten) voor zo veel zy de tegenwoordige Ga naar margenootwgesteltheit van 't lighaam aanwijst; en dieshalven is (volgens d'eenëntwintigste Ga naar margenootxVoorstelling van dit deel) de ziel niet, dan terwijl het lighaam duurt, de Ga naar margenootyhartstochten, die tot de Ga naar margenootzlijdingen toegepast worden, onderworpen; 't welk te betogen stond. | |
[pagina 292]
| |
Ga naar margenootaToegift.Hier uit volgt dat geen andere, dan de Ga naar margenootbverstandelijke liefde, eeuwig is. | |
Ga naar margenootcByvoegsel.Indien wy op 't gemeen gevoelen der menschen merken, zo zullen wy zien dat zy wel van d'eeuwigheit van hun ziel bewust zijn; maar dat zy de zelfde met de Ga naar margenootdduring vermengen, en aan Ga naar margenooted'inbeelding, of Ga naar margenootfgeheugenis toevoegen, die gelijk zy geloven, na de doot blijft. | |
Vyfendartigste Ga naar margenootgVoorstelling.God bemint zich zelf met een onëindige Ga naar margenoothverstandelijke liefde. | |
Ga naar margenootiBetoging.God is Ga naar margenootkvolstrektelijk Ga naar margenootlonëindig; (volgens de zeste Ga naar margenootmBepaling van 't eerste deel) dat is, (volgens de zeste Bepaling van het tweede deel) Gods natuur geniet zich in een onëindige volmaaktheit, en dit (volgens de darde Ga naar margenootnVoorstelling van het tweede deel) in 't gezelschap van zijn Ga naar margenootodenkbeelt, dat is, (volgens d'elfde Voorstelling, en eerste Ga naar margenootpKundigheit van't eerste deels) van't denkbeelt van zijn oorzaak: en dit is het geen, 't welk wy, in de Ga naar margenootqToegift van de tweeendartigste Voorstelling in dit deel, Ga naar margenootrverstandelijke liefde hebben gezegt te wezen. | |
Zesendartigste Ga naar margenootsVoorstelling.De Ga naar margenoottverstandelijke liefde tot God is Gods liefde zelve, daar meê God zich zelf lief heeft: niet voor zo veel hy Ga naar margenootuonëindig is; maar voor zo veel hy door de Ga naar margenootwwezentheit van de menschelijke ziel, onder de Ga naar margenootxgedaante van eeuwigheit aangemerkt, verklaart kan worden: dat is, de Ga naar margenootyverstandelijke liefde van de ziel tot God is een deel van Ga naar margenootzd'onëindige liefde, daar meê God zich zelf lief heeft. | |
Ga naar margenootaBetoging.Deze Ga naar margenootbliefde der ziel moet tot de Ga naar margenootcdoeningen der ziel toegepast worden, (volgens de Ga naar margenootdToegift van de tweeëndartigste Ga naar margenooteVoorstelling in dit deel, en de darde Voorstelling van't darde deel) die dieshalven een Ga naar margenootfdoening is, door de welke de ziel zich zelve aanschout, in 't gezelschap van Gods Ga naar margenootgdenkbeelt, als d'oorzaak; (volgens de | |
[pagina 293]
| |
tweeëndartigste Voorstelling van dit deel, en der zelfder Ga naar margenoothToegift) dat is, (volgens de Toegift van de vijfëntwintigste Voorstelling in het eerste deel, en de Toegift van d'elfde Voorstelling in het tweede deel) de Ga naar margenootidoening, daar door God, voor zo veel hy door de menschelijke ziel verklaart kan worden, zich zelf aanschout in 't gezelfchap van zijn Ga naar margenootkdenkbeelt: dieshalven, (volgens de voorgaande Voorstelling) deze liefde der ziel is een deel van d'onëindige liefde, daar door God zich zelf lieft; gelijk te betogen stond. | |
Ga naar margenootlToegift.Hier uit volgt dat God, voor zo veel hy zich zelf lieft, ook de menschen lieft, en by gevolg dat Gods liefde tot de menschen, en de Ga naar margenootmverstandelijke liefde der ziel tot God een en de zelfde is. | |
Ga naar margenootnByvoegsel.Hier uit verstaan wy klarelijk, waar in onze Ga naar margenootowelstant, of Ga naar margenootpzaligheit, of Ga naar margenootqvryheit bestaat; namelijk in een bestandige en eeuwige liefde tot God, of in Gods liefde tot de menschen. Deze Ga naar margenootrliefde, of Ga naar margenootszaligheit word in de heilige Schrift Ga naar margenoottheerlijkheit genoemt; en niet t'onrecht. Want het zy deze liefde tot God, of tot de ziel betrokken en toegepast word, zy mag met recht Ga naar margenootugerustheit des gemoeds genoemt worden, die warelijk (volgens de vijfëntwintigste en dartigste Ga naar margenootwBepaling der Ga naar margenootxhartstochten) niet van de Ga naar margenootyheerlijkheit onderscheiden word. Want voor zo veel zy tot God betrokken en toegepastword, is zy (volgens de vijfëndartigse Ga naar margenootzVoorstelling van dit deel) een Ga naar margenootablijschap, (het zy my geöorloft deze Ga naar margenootbbenaming te gebruiken van zijn Ga naar margenootcdenkbeelt verzelt; gelijk ook voor zo veel zy tot de ziel toegepast word; volgens de zevenëntwintigste Voorstelling van dit deel. Wijders, dewijl de Ga naar margenootdwezentheit van onze ziel alleenlijk in de Ga naar margenootekennis bestaat, van de welke God het Ga naar margenootfbeginsel, en de Ga naar margenootggrontvest is; volgens de vyftiende Ga naar margenoothVoorstelling van't eerste deel, en het Ga naar margenootiByvoegsel van de zevenënveertigste Voorstelling in het tweede deel: zo blijkt hier uit klarelijk aan ons, op wat wijze, en door welke middel onze ziel, volgens de Ga naar margenootkwezentheit en Ga naar margenootlwezentlijkheit, uit de goddelijke natuur volgt, en geduriglijk van God afhangt. Ik heb dienstig geächt dit hier aan te tekenen, om door dit voorbeelt te tonen, hoe veel de kennis der bezondere dingen, die ik Ga naar margenootmzienig, of van de darde Ga naar margenootnslach genoemt heb, (bezie het tweede Ga naar margenootoByvoegsel van de veertigste Voorstelling in het tweede deel) vermag, en beter is dan Ga naar margenootpd'algemene kennis, die ik gezegt heb van de tweede Ga naar margenootqslach te wezen. Want hoewel ik in 't eerste deel in 't algemeen getoont heb, | |
[pagina 294]
| |
dat alle dingen, en by gevolg ook de menschelijke ziel, volgens hun Ga naar margenootrwezentheit en Ga naar margenootswezentlijkheit, van God afhangen, zo treft echter die Ga naar margenoottBetoging, schoon wettig, en buiten twijffeling, onze ziel niet in dier voegen, dan als dit zelfde uit de wezentheit zelve van yder bezonder ding, 't welk wy gezegt hebben van God af te hangen, besloten word. | |
Zevenendartigste Ga naar margenootuVoorstelling.In de natuur is niets, 't welk tegen deze Ga naar margenootwverstandelijke liefde strijd, of 't welk de zelfde kan wechneemen. | |
Ga naar margenootxBetoging.Deze Ga naar margenootyverstandelijke liefde volgt nootzakelijk uit de natuur van de ziel, voor zo veel zy, als een eeuwige waarheit, door Gods natuur aangemerkt word; volgens de drieëndartigste en negenëntwintigste Ga naar margenootzVoorstellingen van dit deel. Indien 'er dan iets was, 't welk tegen deze liefde streed, zo zou dit tegen de waarheit strijden; en by gevolg zou dit, 't welk deze liefde zou konnen wechneemen, te weegbrengen dat het geen, 't welk waar is, valsch zou wezen; 't welk (gelijk uit zich zelf blijkt) ongerijmt is. | |
Ga naar margenootaByvoegsel.De Ga naar margenootbKundigheit van 't vierde deel heeft haar opzicht op de bezondere dingen, voor zo veel zy met Ga naar margenootcbetrekking tot zekere tijt en plaats aangemerkt worden, daar aan, gelijk ik geloof, niemant twijffelt. | |
Achtendartigste Ga naar margenootdVoorstelling.Hoe de ziel meer dingen door de tweede en darde Ga naar margenooteslach van kennis verstaat, hoe zy minder van de Ga naar margenootfhartstochten, die quaat zijn, lijd, en de doot minder vreest. | |
Ga naar margenootgBetoging.De Ga naar margenoothwezentheit van de ziel bestaat in Ga naar margenootikennis; volgens d'elfde Ga naar margenootkVoorstelling van het tweede deel. Hoe de ziel dan meer dingen door de tweede en darde Ga naar margenootlslach van kennis kent, hoe'er groter deel van haar blijft; volgens de negenëntwintigste en drieëntwintigste Ga naar margenootmVoorstellingen van dit deel: en by gevolg word (volgens de voorgaande Voorstelling) zo veel te groter deel van haar niet aangeroert van de Ga naar margenootnhartstochten, die tegen onze natuur, dat is, (volgens de dartigste Voorstelling van't vierde deel) die quaat zijn. Dieshalven, hoe de ziel, door de tweede en darde Ga naar margenootoslach van kennis, meer dingen ver- | |
[pagina 295]
| |
staat, hoe haar ongequetst deel groter blijft, en by gevolg minder van de hartstochten lijd, enz. gelijk te betogen stond. | |
Ga naar margenootpByvoegsel.Wy verstaan hier uit het geen, dat ik, in 't Byvoegsel van de negenëndartigste Ga naar margenootqVoorstelling in 't vierde deel, heb aangeraakt, en belooft in dit deel te verklaren; namelijk, dat de doot zo veel te minder hinderlijk is, hoe de klare en onderscheide kennis van de ziel groter is, en by gevolg hoe de ziel God meer bemint. Wijders, dewijl (volgens de zevenëntwintigste Voorstelling van dit deel) uit de darde Ga naar margenootrslach van kennis d' opperste gerustheit rijst, die 'er wezen kan, zo volgt hier uit, dat de menschelijke ziel van zodanige natuur kan wezen, dat dit, 't welk daar af, met het lighaam, vergaat, gelijk wy getoont hebben, (bezie d' eenëntwintigste Voorstelling in dit deel) ten opzicht van 't geen, dat van haar blijft, van geen belang is. Maar hier af terstont breder. | |
Negenendartigste Ga naar margenootsVoorstelling.De geen, die een lighaam heeft, dat tot zeer veel dingen bequaam is, heeft ook een ziel, daar af het grootste deel eeuwig is. | |
Ga naar margenoottBetoging.De geen, die een lighaam heeft, dat bequaam is om veel dingen te doen, word minst van de Ga naar margenootuhartstochten, die quaat zijn, bestreden; (volgens d' achtëndartigste Ga naar margenootwVoorstelling van 't vierde deel) dat is, (volgens de dartigste Voorstelling van 't vierde deel) van de hartstochten, die tegen onze natuur strijden; en heeft dieshalven (volgens de tiende Voosteelling van dit deel) macht om Ga naar margenootxd' aandoeningen des lighaams, naar Ga naar margenootyd' ordening van het verstant, te schikken) en te zamen te schakelen, en by gevolg te weeg te brengen, (volgens de veertiende Voorstelling van dit deel) dat alle d' aandoeningen des lighaams tot Gods Ga naar margenootzdenkbeelt betrokken en toegepast worden: daar uit (volgens de vijftiende Voorstelling van dit deel) gebeuren zal dat hy tot God met een liefde aangedaan zal worden, de welke (volgens de zestiende Ga naar margenootaVoorstelling van dit deel) het grootste deel van de ziel moet Ga naar margenootbbeslaan, of Ga naar margenootcuitmaken: en dieshalven heeft hy (volgens de drieëndartigste Voorstelling in dit deel) een ziel, daar af het grootste deel eeuwig is; 't welk te betogen stond. | |
Ga naar margenootdByvoegsel.Dewijl de menschelijke lighamen tot zeer veel dingen bequaam | |
[pagina 296]
| |
zijn, zo is 'er niet aan te twijffelen, of zy konnen van zodanige natuur wezen, dat zy tot zielen toegepast worden, die grote kennis van zich, en van God hebben, en welker grootste, of voornaamste deel eeuwig is, en dat zy dieshalven de doot naauwelijks vrezen. Maar op dat wy dit klarelijker zouden verstaan, zo staat ons hier aan te merken, dat wy in gedurige verändering leven, en, naar dat wy tot beter, of tot erger veränderen, gelukkig of ongelukkig genoemt worden. Want de geen, die van een kint, of jongen tot een lijk overgaat, word ongelukkig genoemt. In tegendeel, dit word aan 't geluk toegeëigent, dat wy de gehele tijt onzes levens met goed verstant in een gezont lighaam hebben konnen overbrengen. En zeker, de geen, die, gelijk een kint, of jongen, een lighaam heeft, dat tot zeer weinig dingen bequaam is, en ten hoogsten van d'uitterlijke oorzaken af hangt, heeft een ziel, die, in zich alleen aangemerkt, byna niet van zich zelve, van God, noch van de dingen bewust is. In tegendeel, de geen, die een lighaam heeft, dat tot zeer veel dingen bequaam is, heeft een ziel, die, in zich alleen aangemerkt, grotelijks van zich zelve, van God, en van de dingen meêwustig is. Wy pogen dan voornamelijk in dit leven, dat het lighaam der kintsheit in een ander, voor zo veel des zelfs natuur lijd, en voor zo veel het voor 't zelfde dienstig is, zal veränderen, 't welk tot zeer veel dingen bequaam zal wezen, en tot de ziel toegepast worden, de welke van zich zelve, van God, en van zeer veel dingen meêwustig zal zijn; namelijk in dier voegen, dat dit alles, 't welk tot haar geheugenis, of inbeelding betrokken en toegepast word, ten opzicht van het verstant, naauwelijks van enig belang zou wezen; gelijk ik in het Ga naar margenooteByvoegsel van de voorgaande Voorstelling alreê gezegt heb. | |
Veertigste Ga naar margenootfVoorstelling.Hoe yder ding meer volmaaktheit heeft, hoe het ook meer Ga naar margenootgwerkt, en minder Ga naar margenoothlijd: in tegendeel, hoe het meer werkt, hoe het volmaakter is. | |
Ga naar margenootiBetoging.Hoe yder ding volmaakter is, hoe het meer Ga naar margenootkzakelijkheit heeft, (volgens de zeste Ga naar margenootlKundigheit van het tweede deel) en by gevolg (volgens de darde Ga naar margenootmVoorstelling van't darde deel, met der zelfder Ga naar margenootnByvoegsel) hoe het meer Ga naar margenootowerkt, en minder Ga naar margenootplijd. Deze Ga naar margenootqBetoging gaat met een Ga naar margenootromgekeerde ordening, op de zelfde wijze voort, uit de welke volgt dat een ding daarëntegen zo veel te volmaakter is, als het meer werkt: gelijk te betogen stond. | |
[pagina 297]
| |
Ga naar margenootsToegift.Hier uit volgt dat het deel der ziel, 't welk blijft, hoedanig het ook is, volmaakter is dan 't ander. Want het eeuwig deel van de ziel (volgens de drie- en negenëntwintigste Ga naar margenoottVoorstelling van dit deel) is het verstant, door 't welk alleen wy gezegt worden te werken; volgens de darde Voorstelling van't darde deel. Maar dat deel, 't welk, gelijk wy getoont hebben, vergaat, is Ga naar margenootud' inbeelding zelve, (volgens d' eenëntwintigste Voorstelling van dit deel) door de welke wy gezegt worden te lijden; volgens de darde Voorstelling van't darde deel, en d' algemene Ga naar margenootwBepaling der Ga naar margenootxhartstochten: en dieshalven (volgens de voorgaande Ga naar margenootyVoorstelling) is het eerste, hoedanig het ook is, volmaakter dan het leste; 't welk te betogen stond. | |
Ga naar margenootzByvoegsel.Dit is het geen, 't welk ik voorgenomen had van de Ga naar margenootazier, voor zo veel zy zonder de Ga naar margenootbbetrekking tot de Ga naar margenootcwezentlijkheit van 't lighaam aangemerkt word, te tonen: daar uit, gelijk ook uit d' eenëntwintigste Voorstelling van 't eerste deel, en uit anderen, blijkt, dat onze ziel, voor zo veel zy verstaat, een Ga naar margenootdeeuwige wijze van denken is, die van een andere eeuwige wijze van denken bepaalt word, en deze weêr van een andere, en dus tot aan 't onëindig: in voegen dat alle te gelijk Gods eeuwig en onëindig Ga naar margenooteverstant Ga naar margenootfuitmaken. | |
Eenenveertigste Ga naar margenootgVoorstelling.Schoon wy niet wisten dat onze ziel eeuwig is, zo zou men echter voornamelijk te letten hebben op de godvruchtigheit, en Godsdienst, en Ga naar margenoothvolstrektelijk op alle die dingen, de welken, (gelijk wy in 't vierde deel getoont hebben) tot de Ga naar margenootikloekmoedigheit en Ga naar margenootkedelmoedigheit toegepast worden. | |
Ga naar margenootlBetoging.De voornaamste en enige Ga naar margenootmgrontvest van de deucht, of van de rechte Ga naar margenootnmiddel van te leven, (volgens de Ga naar margenootoToegift van de tweeëntwintigste Ga naar margenootpVoorstelling, en volgens de vierëntwintigste Voorstelling van 't vierde deel) is, zijn eige nut te zoeken. Maar om die dingen te Ga naar margenootqbepalen, de welken de reden Ga naar margenootrvoorschrijft nut te zijn, hebben wy geen Ga naar margenootsopzicht op d' eeuwigheit der ziel gehad, die wy eindelijk in dit vijfde deel kennen. Hoewel wy dan in die tijt hier af onkundig | |
[pagina 298]
| |
hebben geweest, dat de ziel eeuwig is, zo hebben wy echter die dingen, de welken wy getoont hebben, tot de Ga naar margenoottstoutmoedigheit en Ga naar margenootuedelmoedigheit toegepast te worden, de voornaamsten geacht; en dieshalven, schoon wy noch hier af onkundig waren, zo zouden wy echter de zelfde Ga naar margenootwvoorschriften der reden de voornaamsten achten; gelijk te betogen stond. | |
Ga naar margenootxByvoegsel.Ga naar margenooty't Gevoelen van 't gemeen volk schijnt anders te wezen: want zy schijnen ten meestendeel te geloven, dat zy zo verre vry zijn, als zy hun lusten mogen volgen, en zo verre van hun recht afstaan, als zy gehouden zijn naar Ga naar margenootz't voorschrift van de goddelijke wet te leven. Zy geloven dan dat de godvruchtigheit, en de godsdienst, en Ga naar margenootnvolstrektelijk alle de dingen, die tot de Ga naar margenootovroomheit des gemoeds toegepast worden, een last zijn, die zy verhopen na de doot af te leggen, na de welk zy ook hopen vergelding en loon van de dienstbaarheit, dat is van de Ga naar margenootpgodvruchtigheit en Ga naar margenootqgodsdienst, t' ontfangen. Zy worden mede, niet alleenlijk door de hoop, maar ook, en voornamelijk, door de vrees, te weten van dat zy, na de doot, met gruwelijke straffen gestraft zullen worden, bewogen om naar het voorschrift van de goddelijke wet, voor zo veel hun armhartigheit en zwakmoedigheit bereiken kan, te leven. En zeker, indien zy deze hoop en vrees niet hadden, en geloofden dat de zielen met de lighamen vergaan, en dat 'er voor deze elendigen, door de last der godvruchtigheit afgemat, geen langer leven overig was, zo zouden zy weêr tot hun eige zinnelijkheit keren, en alles naar hun lust bestieren, en liever onder 't geval, dan onder zich zelven willen staan. Deze dingen schijnen my niet minder ongerijmt, dan of iemant daaröm, dat hy niet gelooft dat hy zijn lighaam voor eeuwig met goede voedselen zal konnen voeden, zich liever met vergiften, en dodelijke spijzen wilde verzaden, of, om dat hy ziet dat de ziel niet eeuwig, of onsterffelijk is, daaröm liever zielloos wil zijn, en zonder reden leven; 't welk zo ongerijmt is, dat het naauwelijks waerdig is bygebracht te worden. | |
Tweeenveertigste Ga naar margenootrVoorstelling.De zaligheit is niet de vergelding des deuchts, maar de deucht zelve, en wy genieten niet de zelfde, om dat wy de | |
[pagina 299]
| |
lusten intomen: maar in tegendeel, wy konnen de lusten intomen, om dat wy de deucht genieten. | |
Ga naar margenootsBetoging.De Ga naar margenoottzaligheit bestaat in de liefde tot God, (volgens de zesendartigste Voorstelling van dit deel, en der zelfder Byvoegsel) die uit de darde Ga naar margenootuslach van kennis spruit; volgens de Ga naar margenootwToegift van de tweeëndartigste Ga naar margenootxVoorstelling: in voegen dat deze liefde (volgens de negenënvijftigste en darde Voorstellingen van het darde deel) tot de ziel, voor zo veel zy werkt, toegepast moet worden; en is dieshalven (volgens d' achtste Ga naar margenootyBepaling van 't vierde deel) de deucht zelve; 't welk het eerste was. Wijders, hoe de ziel deze goddelijke liefde, of zaligheit meer geniet, hoe zy meer verstaat; volgens de tweeëndartigste Voorstelling van dit deel: dat is, (volgens de Ga naar margenootzToegift van de darde Voorstelling in dit deel) hoe zy groter vermogen over de Ga naar margenootahartstochten heeft, en (volgens d' achtendartigste Ga naar margenootbVoorstelling van dit deel) hoe zy minder van de Ga naar margenootchartstochten, die quaat zijn, lijd: en dieshalven, om dat de ziel deze goddelijke liefde, of zaligheit geniet, zo heeft zy macht om de lusten te bedwingen: en dewijl het menschelijk vermogen om de hartstochten te bedwingen in 't verstant alleen bestaat, zo geniet niemant de zaligheit, om dat hy de hartstochten heeft bedwongen: maar in tegendeel, de macht van de lusten te bedwingen spruit uit de zaligheit zelve; 't welk te betogen stond. | |
Ga naar margenootdByvoegsel.Hier meê heb ik al 't geen afgedaan, 't welk ik van 't vermogen der ziel over de Ga naar margenootehartstochten, en van de vryheit des gemoeds heb willen tonen: uit het welk blijkt hoe veel de Wijze vermag, en hoe veel beter hy is dan d'onkundige, die door de Ga naar margenootflust alleen gedreven word. Want behalven dat d'onkundige door d'uitterlijke oorzaken op veelderhande wijzen bewogen word, en nooit de ware gerustheit des gemoeds geniet, zo leeft hy ook byna onkundig van zich zelf, van God, en van de dingen, en houd ook op van te wezen, zo haast als hy ophoud van te lijden. De Wijze in tegendeel, voor zo veel hy als zodanig aangemerkt word, word naauwelijks in zijn gemoed bewogen, maar, door | |
[pagina 300]
| |
zekere eeuwige nootzakelijkheit, van zich zelf, van God, en van de dingen bewust, houd nooit op van te wezen, maar geniet altijt de ware gerustheit des gemoeds. Indien de weg, die, gelijk ik getoont heb, hier toe geleid, zeer zwaar schijnt, zo kan zy echter gevonden worden. En zeker, het geen, dat zo zelden gevonden word, moet zwaar wezen. Want hoe zou het konnen zijn dat de zaligheit, zo zy zo naby was, en zonder grote arbeit gevonden kon worden, byna van alle menschen verächt zou worden? Maar alle heerlijke dingen zijn zo zwaar, als ongemeen.
Einde van 't vijfde en Leste Deel. |
|