Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– Auteursrechtvrij
[pagina 106]
| |||||
Darde Deel Der zedekunst. Van de Natuur en Oorsprong der hartstochten.DE genen, die vande Ga naar margenootade Hartstochten, en van der menschen regel van leven geschreven hebben, schijnen ten meestendeel niet van naturelijke zaken, die de gemene wetten der natuur volgen, maar van zaken, die buiten de natuur zijn, te handelen; ja zy schijnen de menschen in de natuur, gelijk een heerschappy in een heerschappy, te bevatten. Want zy geloven dat de mensch eerder Ga naar margenootbd' ordening der natuur ontroert en verwart, dan volgt, en dat hy volkome macht in zijn Ga naar margenootcwerkingen heeft, en dat zy van niemant anders, als van hem zelf, Ga naar margenootdbepaalt worden. Wyders, zy eigenen d' oorzaak van de menschelijke onmacht, en onbestandigheit niet aan de gemene macht der natuur toe, maar ik weet niet aan welk gebrek van de menschelijke natuur, de welke zy dieshalven bewenen, belachen, verächten, of, 't welk ten meestendeel gebeurt, vervloeken; en de geen, die d' onmacht van de menschelijke Ga naar margenootcziel welspreekentlijker, of scherpzinniglijker kan overhalen en uitmaken, word als goddelijk gehouden. Daar ontbreeken echter geen zeer voortreffelijke mannen, (aan | |||||
[pagina 107]
| |||||
welker arbeit en naerstigheit wy belijden grotelijks verplicht te zijn) die eer veel voortreffelijke dingen van de rechte regel van te leven geschreven, en raden, die vol voorzichtigheit zijn, aan de menschen gegeven hebben: maar niemant, by mijn weten, heeft tot noch toe de ware natuur der Ga naar margenootdHartstochten, en hun krachten Ga naar margenootebepaalt, noch wat, in tegendeel, de Ga naar margenootfziel vermag in de zelfden te bezadigen. Ik weet wel dat de zeer vermaarde Descartes schoon hy ook gelooft heeft dat de ziel in haar Ga naar margenootgdoeningen volkome macht heeft, echter heeft gepoogt de menschelijke Ga naar margenoothhartstochten door hun eerste oorzaken te verklaren, en gezamentlijk de middel te tonen, daar door de ziel volkome heerschappy over de hartstochten zou konnen hebben: maar hy doet (immers naar mijn oordeel) niets anders, dan dat hy de scherpzinnigheit van zijn groot vernuft ten toon stelt; gelijk ik op zijn plaats zal tonen. Want ik wil my weêr tot de genen keren, die liever de hartstochten en doeningen der menschen willen vervloeken, of belachen, dan verstaan. Aan dezen zal het, zonder twijffel, wonderlijk schijnen, dat ik my onderneem de zonden der menschen, en hun ongerijmtheden, volgens het gebruik der Ga naar margenoothMeetkundigen, te verhandelen, en naar zekere reden die dingen wil Ga naar margenootibetogen, de welken tegen de reden strijden, en die, gelijk zy uitroepen, ydel, ongerijmt en afschuwelijk zijn. Maar dit is mijn reden en regel: In de natuur geschied niets, dat aan haar tot gebrek toegeëigent kan worden. Want de natuur is altijt de zelfde, en haar kracht en vermogen van te werken overäl een en de | |||||
[pagina 108]
| |||||
zelfde; dat is, de wetten en regelen der natuur, volgens de welken alle dingen geschieden, en van d' een in d' ander Ga naar margenootkvorm veränderen, zijn overäl en altijt de zelfden; en dieshalven moet de reden en regel van de natuur der dingen, hoedanig zy ook zijn, te verstaan, een en de zelfde wezen, namelijk naar de wetten en regelen van d' algemene natuur. De Ga naar margenootlHartstochten dan van Haat, Gramschap, Nijt, enz. in zich zelven aangemerkt, volgen uit de zelfde nootzakelijkheit en kracht der natuur, als d' andere bezondere dingen, en erkennen dieshalven zekere oorzaken, door de welken zy verstaan worden, en hebben zekere Ga naar margenootfeigenschappen, even waerdig tot onze kennis, als d'eigenschappen van alle andere dingen, door welker aanschouwing alleen wy vermaakt worden. Ik zal dan van de natuur en krachten der Ga naar margenootmHartstochten, en van 't vermogen der Ga naar margenootnziel over de zelfden op de zelfde wijze handelen, volgens de welken ik in 't voorgaande van God, en van de ziel heb gehandelt, en de menschelijke Ga naar margenootldoeningen en Ga naar margenootmlusten evenëens aanmerken, als of men van Ga naar margenootnlijnen, Ga naar margenootoplatten, of van Ga naar margenootplighamen handelde. | |||||
Ga naar margenootaBepalingen.
| |||||
[pagina 109]
| |||||
Indien wy dan Ga naar margenootrd' evenmatige oorzaak van enige dezer Ga naar margenootsaandoeningen konnen wezen, zo versta ik by Ga naar margenootthartstocht Ga naar margenootudoening; andersins Ga naar margenootwlijdingen. | |||||
Ga naar margenootxVereisschingen.
| |||||
Eerste Ga naar margenootnVoorstelling.Onze Ga naar margenootoziel doet sommige dingen, maar sommigen Ga naar margenootplijd zy: namelijk, voor zo veel zy Ga naar margenootqevenmatige denkbeelden heeft, voor zo veel doet zy nootzakelijk enige dingen; en | |||||
[pagina 110]
| |||||
voor zo veel zy Ga naar margenootronëvenmatige denkbeelden heeft, voor zo veel lijd zy ook nootzakelijk enige dingen. | |||||
Ga naar margenootsBetoging.Enige denkbeelden van yder Ga naar margenoottmenschelijke ziel zijn Ga naar margenootuevenmatig, en enigen Ga naar margenootwverminkt en Ga naar margenootxverwart; volgens het Ga naar margenootyByvoegsel van de veertigste Voorstelling in het tweede deel. Doch de Ga naar margenootzdenkbeelden, die in iemants ziel Ga naar margenootaevenmatig zijn, zijn evenmatig in God, voor zo veel hy de Ga naar margenootbwezentheit van de zelfde Ga naar margenootcziel stelt; volgens de Ga naar margenootdToegift van d' elfde Ga naar margenooteVoorstelling in het tweede deel. Wijders, die Ga naar margenootfdenkbeelden, de welken in de ziel Ga naar margenootgonëvenmatig zijn, zijn ook (volgens de zelfde Toegift) Ga naar margenoothevenmatig in God, niet voor zo veel hy alleenlijk de Ga naar margenootiwezentheit van de zelfde ziel, maar ook voor zo veel hy gezamentlijk de ziel der andere dingen in zich begrijpt. Wijders, uit yder Ga naar margenootkgestelt denkbeelt moet nootzakelijk enig Ga naar margenootlgewrocht volgen; (volgens de zevenëndartigste Voorstelling in 't eerste deel) van welk gewrocht God Ga naar margenootmd'evenmatige oorzaak is: (bezie d' eerste Ga naar margenootnBepaling van dit deel) niet voor zo veel hy Ga naar margenootoonëindig is; maar voor zo veel hy met dat gestelt denkbeelt Ga naar margenootpaangedaan aangemerkt word; bezie de negende Voorstelling in het tweede deel. Maar van dat Ga naar margenootqgewrocht, van 't welk God d' oorzaak is, voor zo veel hy met een Ga naar margenootrdenkbeelt, dat in iemants ziel evenmatig is, aangedaan is; van dat gewrocht is de zelfde ziel d'evenmatige oorzaak; volgens de Ga naar margenootsToegift van d' elfde Voorstelling in het tweede deel. Dieshalven, onze Ga naar margenoottziel (volgens de tweede Ga naar margenootuBepaling van dit deel) voor zo veel zy Ga naar margenootwevenmatige denkbeelden heeft, doet nootzakelijk enige dingen; 't welk het eerste was. Wijders, al 't geen, 't welk nootzakelijk uit het denkbeelt volgt, dat in God evenmatig is, niet voor zo veel hy alleenlijk de ziel van een enig mensch, maar voor zo veel hy de zielen van andere dingen, gezamentlijk met de ziel van de zelfde mensch, in zich heeft; daar af (volgens de zelfde Ga naar margenootxToegift van d' elfde Ga naar margenootnVoorstelling in het tweede deel) is de ziel van die zelfde mensch niet Ga naar margenootyd'evenmatige oorzaak, maar ten deel: en dieshalven (volgens de tweede Ga naar margenootzBepaling van dit deel) lijd de ziel, voor zo veel zy Ga naar margenootaonëvenmatige denkbeelden heeft, nootzakelijk enige dingen; 't welk het tweede was. | |||||
Ga naar margenootbToegift.Hier uit volgt dat de ziel zo veel te meer Ga naar margenootclijdingen onderworpen is, als zy meer Ga naar margenootdonëvenmatige denkbeelden heeft; en in tegendeel, dat zy zo veel te meer dingen werkt, als zy meer evenmatige denkbeelden heeft. | |||||
[pagina 111]
| |||||
Tweede Ga naar margenooteVoorstelling.Het lighaam kan de Ga naar margenootfziel niet tot denken, noch de ziel het lighaam tot beweging, noch tot rust, noch tot iets anders (zo 'er iets anders is) Ga naar margenootgbepalen. | |||||
Ga naar margenoothBetoging.Alle Ga naar margenootiwijzen van denken hebben God tot oorzaak, voor zo veel hy een Ga naar margenootkdenkende zaak is, en niet voor zo veel hy door een andere Ga naar margenootltoeëigening verklaart word; volgens de zeste Voorstelling in het tweede deel. Dit dan, 't welk de Ga naar margenootmziel tot denken Ga naar margenootnbepaalt, is een Ga naar margenootowijze van denken, en niet van Ga naar margenootpuitgestrektheit: dat is, (volgens d' eerste Ga naar margenootqBepaling in het tweede deel) geen lighaam; 't welk het eerste was. Wijders, de Ga naar margenootrbeweging en Ga naar margenootsrust des lighaams moet uit enig ander lighaam spruiten, 't welk ook van een ander lighaam tot beweging, of tot rust bepaalt heeft geweest. En zeker, al 't geen, dat in een lighaam ontstaat, moet uit God ontstaan, voor zo veel hy, met enige Ga naar margenoottwijze van uitgestrektheit, en niet voor zo veel hy met enige Ga naar margenootuwijze van denken Ga naar margenootwaangedaan, aangemerkt word: (volgens de zelfde zeste Voorstelling van het tweede deel) dat is, het kan niet uit de Ga naar margenootyziel voortkomen, die (volgens d' elfde Ga naar margenootzVoorstelling van het tweede deel) een wijze van denken is; 't welk het tweede was. | |||||
Ga naar margenootaByvoegsel.Deze dingen worden klarelijker uit het geen verstaan, 't welk in het Byvoegsel van de zevende Ga naar margenootbVoorstelling in het tweede deel gezegt is: namelijk, dat de Ga naar margenootcziel en Ga naar margenootd't lighaam een en 't zelfde ding is, 't welk nu onder de Ga naar margenootetoeëigening van Ga naar margenootfdenking, en dan onder die van Ga naar margenootguitgestrektheit bevat word. Hier uit spruit het dat Ga naar margenoothd' ordening, of de Ga naar margenootisamenschakeling der dingen een en de zelfde is, 't zy de natuur onder deze, of onder die toeëigening word bevat; en by gevolg dat d' ordening der Ga naar margenootkdoeningen en Ga naar margenootllijdingen van onz lighaam van natuur gelijk is met d' ordening der doeningen en lijdingen van de Ga naar margenootmziel; 't welk ook uit de Ga naar margenootnwijze blijkt, daar door wy de twaalfde Ga naar margenootoVoorstelling van het tweede deel betoogt hebben. Maar hoewel deze dingen zodanig zijn, dat 'er geen reden van te twijffelen overig is, zo kan ik naauwelijks geloven dat, indien ik de zaak niet door d' ervarentheit bevestig, de menschen bewogen konnen worden tot deze dingen met een rechtmatig gemoed t' overwegen; zo krachtiglijk zijn zy overreed dat het lighaam alleenlijk op de Ga naar margenootpwenk van de Ga naar margenootqziel nu bewogen word, dan rust, en zeer veel dingen | |||||
[pagina 112]
| |||||
doet, de welken alleenlijk van de wil der ziel, en van de kunst van te denken Ga naar margenootrafhangen. En zeker, niemant heeft tot noch toe Ga naar margenootsbepaalt wat het lighaam vermag: dat is, d' ervarentheit heeft tot noch toe aan niemant geleert, wat het lighaam, uit de wetten der natuur alleen, voor zo veel zy slechs lighamelijk aangemerkt word, kan doen, en wat het niet kan doen, 't en zy het van de ziel bepaalt word. Want niemant kent tot noch toe het Ga naar margenoottgebou des lighaams zo naaukeuriglijk, dat hy alle des zelfs Ga naar margenootuampten en bedieningen heeft konnen verklaren: ik zwijg noch dat in de stomme beesten veel dingen aangemerkt worden, die de menschelijke Ga naar margenootwschranderheit verre overtreffen, en dat de Ga naar margenootxwandelslapers in hun slaap veel dingen doen, die zy, wakker zijnde, niet zouden darren aanvangen; 't welk klarelijk genoech toont dat het lighaam zelf, uit de wetten van zijn natuur alleen, veel dingen vermag, over de welken zijn Ga naar margenootyziel zelf verwondert is. Wijders, niemant weet op welke Ga naar margenootzwijze, en door welke Ga naar margenootamiddelen de ziel het lighaam beweegt, noch hoe veel trappen van beweging zy aan 't lighaam kan mededelen, en met hoe grote gezwintheit het zelfde bewegen. Hier uit volgt dan dat de menschen, als zy zeggen dat deze, of die Ga naar margenootbdoening des lighaams uit de ziel spruit, die heerschappy over 't lighaam heeft, niet weten wat zy zeggen, en niets anders doen, dan met schone woorden belijden, dat zy, zonder verwondering, van de ware oorzaak van die doening onkundig zijn. Maar, zullen zy zeggen, 't zy men weet, of niet weet door welke middelen de Ga naar margenootcziel het lighaam beweegt, men ondervind echter dat het lighaam Ga naar margenootdonmachtig en onbequaam zou zijn, zo de menschelijke ziel niet bequaam was om te denken, en uit te vinden: wijders, dat men ondervind dat zo wel te spreken, als te zwijgen in de macht van de ziel alleen bestaat, en veel andere dingen, van de welken men dieshalven gelooft dat zy van 't besluit der ziel afhangen. Wat het eerste aangaat, ik vraag hen, of d' ervarentheit ook niet leert, dat, indien in tegendeel het lighaam Ga naar margenooteonmachtig en onbequaam is, de ziel ook niet te gelijk onmachtig en onbequaam is. Want als het lighaam door de slaap rust, zo is de ziel ook daar meê in slaap, en heeft geen Ga naar margenootfmacht van te denken gelijk dan, als zy wakker is. Wijders, ik geloof dat alle menschen ondervonden hebben dat de ziel niet altijt even bequaam is om op een zelfde Ga naar margenootgvoorwerp te denken, maar dat, gelijk het lighaam bequamer is om het Ga naar margenoothbeelt van dit, of dat voorwerp daar in te verwekken, de ziel ook in dier voegen bequamer is om dit, of dat voorwerp t' aanschouwen. Maar, zullen zy zeggen, d' oorzaken der gebouwen, schilderijen, | |||||
[pagina 113]
| |||||
en diergelijke dingen, die door menschelijke kunst alleen worden gemaakt, konnen niet van de wetten der natuur alleen, voor zo veel zy slechs lighamelijk aangemerkt word, afgeleid worden; en het menschelijk lighaam zou niet machtig wezen om enige kerk te bouwen, zo het niet van de Ga naar margenootiziel bepaalt en geleid word. Maar ik heb alreê getoont dat zy niet weten wat het lighaam vermag, of wat uit de Ga naar margenootkbeschouwing van des zelfs natuur alleen Ga naar margenootlafgeleid kan worden, en dat zy zelven bevinden dat zeer veel dingen uit de wetten der natuur alleen geschieden, van de welken zy gelooft zouden hebben dat zy nooit konden geschieden, dan uit de bestiering van de ziel; gelijk die dingen zijn, de welken van de Ga naar margenootmwandelslapers in hun slaap worden gedaan, en daar over zy, wakker geworden, zich verwonderen. Ik voeg hier by het gebou zelf van 't menschelijk lighaam, 't welk alle de gebouwen, die door menschelijke kunst gemaakt zijn, zeer verre in kunst overtreft; ik zwijg noch dat, gelijk ik hier voor getoont heb, uit de natuur, onder welke Ga naar margenootntoeëigening ook aangemerkt, onëindige dingen volgen. Voorts, wat het tweede betreft, zeker, het zou veel beter met de menschelijke zaken gestelt zijn, zo het zo wel in de macht van de mensch stond te zwijgen, als te spreken. Maar d' ervarentheit leert meer dan genoech, dat de menschen niets minder in hun macht hebben, dan de tong, en niets minder vermogen, als hun Ga naar margenootolusten te matigen. Hier uit spruit het dat de menschen ten meestendeel geloven, dat wy alleenlijk die dingen vrywilliglijk doen, die wy Ga naar margenootpals ter loop begeren, om dat de begeerte der zelfder dingen lichtelijk door de geheugenis van enig ander ding, daar aan wy dikwijls gedenken, Ga naar margenootqingetrokken kan worden, maar geensins de genen, die wy met grote toegenegentheit begeren, en die niet door de geheugenis van een ander ding gestilt konnen worden. Maar indien wy niet hadden ondervonden dat wy veel dingen doen, van de welken wy namaals berou hebben, en dat wy dikwijls, te weten als wy door strijdige Ga naar margenootrhartstochten bestreden worden, beter dingen zien, en erger volgen, zo zou 'er niets wezen, 't welk ons zou beletten te geloven dat wy alles Ga naar margenootsvrywijlliglijk doen. Dus gelooft een kint dat het de melk vrywilliglijk begeert, een vergramde jongen dat hy wraak wil, en een blode dat hy de vlucht begeert. Wijders, een dronke mensch gelooft dat hy met een vrywillig besluit van de ziel die dingen spreekt, de welken hy, sedert nuchter geworden, wel zou willen dat hy gezwegen had. In dezer voegen geloven de sporelozen, klappers, kinderen, en veel diergelijken, dat zy met een Ga naar margenoottvrywillig besluit spreken, hoewel zy echter de drift van te | |||||
[pagina 114]
| |||||
spreken, die zy hebben, niet konnen intomen: in voegen dat d' ervarentheit zelve met geen minder klaarblijkelijkheit, als de reden, leert dat de menschen zich om deze oorzaken alleen vry achten, om dat zy van hun werken kundig zijn, en d' oorzaken, van de welken zy Ga naar margenootubepaalt worden, niet weten, en wijders geloven dat de Ga naar margenootwbesluiten van de ziel niets anders zijn, dan de Ga naar margenootxlusten zelven, die daarom verscheiden zijn, naar de verscheide Ga naar margenootygeschiktheden des lighaams. Want yder matigt alles naar zijn Ga naar margenootzhartstocht; en daarënboven de genen, die van strijdige hartstochten bestreden worden, weten niet wat zy willen: maar de genen, die van geen hartstocht worden bewogen, worden zeer lichtelijk herwaarts en derwaarts gedreven. Zeker, alle deze dingen tonen klarelijk, dat zo wel het Ga naar margenootabesluit van de ziel, als de Ga naar margenootblust, en de Ga naar margenootcbepaling des lighaams gelijk van natuur zijn, of liever een en de zelfde zaak, die wy, als zy onder de Ga naar margenootdtoeëigening van Ga naar margenootedenking aangemerkt, en daar door verklaart word, Ga naar margenootfbesluit noemen, en als men haar onder de Ga naar margenootgtoeëigening van Ga naar margenoothuitgestrektheit aanmerkt, en van de wetten der beweging en rust afleid, met de benaming van Ga naar margenootibepaling aanwijzen; 't welk noch klarelijker uit het geen zal blijken, dat wy nu zullen zeggen. Want iets anders is 't geen, dat ik hier voornamelijk aangemerkt wil hebben, namelijk dat wy niets uit het Ga naar margenootkbesluit der ziel konnen doen, 't en zy wy daar aan gedenken. Tot een voorbeelt, wy konnen niet een woort spreken, 't en zy wy daar aan gedenken. Wijders, aan enig ding te gedenken, of het zelfde te vergeten bestaat niet in de vrije Ga naar margenootlmacht van de Ga naar margenootmziel. Dieshalven gelooft men dat dit alleen in de macht van de ziel staat, dat wy de zaak, aan de welke wy gedenken, alleenlijk uit het Ga naar margenootnbesluit van de ziel konnen zwijgen, of daar af spreken. Maar als wy dromen dat wy spreken, zo geloven wy dat wy uit een Ga naar margenootovry besluit der ziel spreken; en echter spreken wy niet, of zo wy spreken, dit geschied uit een Ga naar margenootpgewillige beweging des lighaams. Voorts, wy dromen dat wy voor de menschen enige dingen verbergen, en dit met het zelfde besluit van de ziel, daar door wy, wakker zijnde, die dingen, de welken wy weten, verzwijgen. Eindelijk, wy dromen dat wy, uit een besluit van de ziel, enige dingen doen, die wy, wakker zijnde, niet zouden darren bestaan: en dieshalven zou ik wel gaerne willen weten, of in de ziel tweederhande slach van besluiten plaats hebben, namelijk, 't een Ga naar margenootqingebeeld, en 't ander Ga naar margenootrvry. Indien wy niet zo verre buiten 't spoor willen hollen, zo moeten wy nootzakelijk toestaan dat dit Ga naar margenootsbesluit van de ziel, 't welk men gelooft vry te wezen, niet van Ga naar margenoottd' inbeelding | |||||
[pagina 115]
| |||||
zelve, of van de geheugenis onderscheiden word, en niets anders is, als deze Ga naar margenootubevestiging, die van Ga naar margenootw't denkbeelt, voor zo veel het een denkbeelt is, nootzakelijk ingesloten word: (bezie de negenënveertigste Ga naar margenootxVoorstelling van het tweede deel) en dus verre spruiten deze besluiten van de ziel door de zelfde nootzakelijkheit in de ziel, als de denkbeelden der dingen, die Ga naar margenootywarelijk wezentlijk zijn. De genen dan, die geloven dat zy uit een Ga naar margenootzvry besluit van de ziel spreken, of zwijgen, of iets doen, slapen en dromen met ope ogen. | |||||
Darde Ga naar margenootaVoorstelling.De Ga naar margenootbdoeningen van de Ga naar margenootcziel spruiten uit Ga naar margenootdd' evenmatige denkbeelden alleen; en de Ga naar margenootelijdingen hangen van Ga naar margenootfd' onëvenmatige denkbeelden alleen af. | |||||
Ga naar margenootgBetoging.Voorëerst, het geen, 't welk de Ga naar margenoothwezentheit van de ziel maakt, is niets anders, dan het Ga naar margenootidenkbeelt van 't lighaam, 't welk Ga naar margenootkdadelijk wezentlijk is; volgens d' elfde en dartiende Voorstelling van het tweede deel) en dit denkbeelt word, (volgens de vijftiende Voorstelling van het tweede deel) uit veel anderen te zamen gezet, van de welken sommigen (volgens de Ga naar margenootlToegift van d' achtëndartigste Voorstelling in het tweede deel) Ga naar margenootmevenmatig, en sommigen (volgens de Ga naar margenootnToegift van de negenëntwintigste Voorstelling in het tweede deel) Ga naar margenootoonëvenmatig zijn. Al 't geen dan, dat uit de natuur van de ziel volgt, en van 't welk de ziel de naaste oorzaak is, door de welke dit verstaan moet worden, moet nootzakelijk uit het evenmatig, of uit het onëvenmatig denkbeelt volgen. Maar voor zo veel de ziel (volgens d' eerste Voorstelling van dit deel) Ga naar margenootponëvenmatige denkbeelden heeft, voor zo veel lijd zy nootzakelijk; dieshalven, de Ga naar margenootqdoeningen van de ziel volgen uit Ga naar margenootrd'evenmatige denkbeelden alleen; en daaröm lijd de ziel alleenlijk, om dat zy onëvenmatige denkbeelden heeft; gelijk wy voorgaven. | |||||
Ga naar margenootsByvoegsel.Wy zien dan dat de Ga naar margenoottlijdingen niet tot de Ga naar margenootuziel toegepast worden, dan voor zo veel zy iets heeft, dat Ga naar margenootwontkenning Ga naar margenootxinsluit, of voor zo veel zy voor een deel der natuur aangemerkt word, 't welk door zich zelf, zonder anderen, niet klarelijk en onderscheidelijk bevat kan worden: en door deze middel zou ik konnen tonen, dat de Ga naar margenootylijdingen op de zelfde wijze tot de bezondere dingen, als tot de ziel, toegepast, en door geen andere middel bevat konnen worden. | |||||
[pagina 116]
| |||||
Maar mijn oogmerk is, van de Ga naar margenootzmenschelijke ziel alleen te handelen. | |||||
Vierde Ga naar margenootaVoorstelling.Geen ding kan vernietigt worden, dan van een uitterlijke oorzaak. | |||||
Ga naar margenootbBetoging.Deze Voorstelling blijkt uit zich zelf: want de Ga naar margenootcbepaling van yder ding bevestigt de Ga naar margenootdwezentheit van de zaak, en ontkent haar niet; of stelt de wezentheit van de zaak, en neemt haar niet wech. Terwijl wy dan alleenlijk op de zaak zelve, en niet op d' uitwendige oorzaken merken, zo zullen wy in de zelfde niets konnen vinden, dat haar zou konnen vernietigen; gelijk wy voorgestelt hebben. | |||||
Vyfde Ga naar margenooteVoorstelling.De dingen zijn voor zo veel strijdig van natuur, dat is, konnen voor zo veel niet in een zelfde Ga naar margenootfonderwerp zijn, voor zo veel 't een het ander kan vernietigen. | |||||
Ga naar margenootgBetoging.Want indien zy met malkander konden overëenkomen, of gezamentlijk in een zelfde onderwerp wezen, zo zou in een zelfde Ga naar margenoothonderwerp iets konnen zijn, dat het zelfde zou konnen vernietigen; 't welk (volgens de voorgaande Voorstelling) ongerijmt is. | |||||
Zeste Voorstelling.Yder ding poogt, voor zo veel als 't in zich is, in zijn Ga naar margenootiwezen te volharden. | |||||
Betoging.Want de bezondere dingen zijn Ga naar margenootkwijzen, door de welken Gods Ga naar margenootltoeëigeningen op een zekere en bepaalde wijze uitgedrukt worden; (volgens de Ga naar margenootmToegift van de vijfëntwintigste Ga naar margenootnVoorstelling in het eerste deel) dat is, (volgens de vierëndartigste Voorstelling van het eerste deel) de dingen, die Gods macht, daar door God is en werkt, op een zekere en bepaalde wijze uitdrukken; en geen ding heeft in zich iets, daar af het vernietigt kan worden, of 't welk zijn Ga naar margenootowezentlijkheit wechneemt; volgens de vierde Voorstelling van dit deel: maar in tegendeel stelt zich (volgens de voorgaande Voorstelling) tegen al 't geen, dat des zelfs wezentlijkheit kan wechneemen, en poogt dieshalven zo veel, als het kan, en als 't in zich heeft, in zijn wezen te blijven; gelijk te betogen stond. | |||||
[pagina 117]
| |||||
Zevende Ga naar margenootpVoorstelling.De Ga naar margenootqpoging, door de welke yder ding in zijn Ga naar margenootrwezen poogt te volharden, is niets anders, dan de Ga naar margenootsdadelijke wezentheit. | |||||
Ga naar margenoottBetoging.Uit de Ga naar margenootugestelde wezentheit van yder ding volgen nootzakelijk enige dingen; volgens de zesendartigste Voorstelling van 't eerste deel: en de dingen vermogen niets anders, dan dit, 't welk uit hun bepaalde natuur nootzakelijk volgt; volgens de negenëntwintigste Voorstelling van 't eerste deel. Dieshalven, de Ga naar margenootwmacht, of de Ga naar margenootxpoging van yder ding, daar door het of alleen, of met anderen iets doet, of poogt te doen, dat is, (volgens deze zeste Voorstelling) de macht, of de poging, daar door het poogt in zijn wezen te blijven, is niets anders, dan de Ga naar margenootygestelde, of Ga naar margenootzdadelijke wezentheit van het ding zelf; gelijk voorgestelt wierd. | |||||
Achtste Voorstelling.De Ga naar margenootapoging, door de welke yder ding in zijn Ga naar margenootbwezen poogt te blijven, sluit geen Ga naar margenootceindige, maar een Ga naar margenootdonbepaalde tijt in. | |||||
Ga naar margenooteBetoging.Want indien zy een bepaalde tijt insloot, die de during van het ding bepaalde, zo zou uit d'enige macht zelve, daar door het ding Ga naar margenootfwezentlijk is, volgen dat het ding, na die bepaalde tijt, niet wezentlijk zou konnen wezen, maar vernietigt moest worden. Doch dit is ongerijmt; volgens de vierde Voorstelling van dit deel. De poging dan, door de welke het ding wezentlijk is, sluit geen bepaalde tijt in: maar in tegendeel, dewijl, (volgens de zelfde vierde Voorstelling van dit deel) zo het van geen uitwendige oorzaak vernietigt word, de zelfde macht, daar door het nu wezentlijk is, altijt voortvaart wezentlijk te zijn, zo sluit deze poging een onbepaalde tijt in; gelijk te betogen stond. | |||||
Negende Ga naar margenootgVoorstelling.De Ga naar margenoothziel, zo wel voor zo veel zy klare en onderscheide, als voor zo veel zy verwarde Ga naar margenootidenkbeelden heeft, poogt door zekere onbepaalde during in haar Ga naar margenootkwezen te blijven, en is van deze haar poging bewust. | |||||
[pagina 118]
| |||||
Betoging.De Ga naar margenootlwezentheit van de ziel Ga naar margenootmbestaat uit Ga naar margenootnevenmatige en Ga naar margenootoonevenmatige denkbeelden, gelijk wy in de darde Voorstelling van dit deel getoont hebben; en poogt dieshalven (volgens de zevende Voorstelling van dit deel) zo wel voor zo veel zy deze, als voor zo veel zy die denkbeelden heeft, in haar Ga naar margenootpwezen te volharden, en dit (volgens d'achtste Voorstelling van dit deel) door zekere onbepaalde during. Maar dewijl de Ga naar margenootqziel, (volgens de drieëntwintigste Voorstelling van het tweede deel) door de Ga naar margenootrdenkbeelden der Ga naar margenootsaandoeningen van 't lighaam nootzakelijk meêwustig van zich is, zo is dan, (volgens de zevende Voorstelling van dit deel) de ziel Ga naar margenoottmeêwustig van haar pogingen; 't welk te betogen stond. | |||||
Ga naar margenootuByvoegsel.Deze Ga naar margenootwpoging, als men haar tot de ziel alleen toepast, word Ga naar margenootxwil genoemt; maar als men haar gelijkelijk tot de ziel, en tot het lighaam toepast, zo voert zy de naam van Ga naar margenootylust, die dieshalven niets anders is, dan de Ga naar margenootzwezentheit zelve van de mensch, uit welker natuur nootzakelijk die dingen volgen, die tot haar behoudenis dienstig zijn; en zo verre is de mensch Ga naar margenootabepaalt tot de zelfden te doen. Wijders, tusschen Ga naar margenootblust en Ga naar margenootcbegeerte is geen onderscheit, dan dat de begeerte deurgaans tot de menschen toegepast word, voor zo veel zy Ga naar margenootdmeêwustig van hun Ga naar margenootelust zijn, en kan dieshalven dus bepaalt worden; namelijk, de Ga naar margenootfbegeerte is een Ga naar margenootglust met der zelfder Ga naar margenoothmedeweting. Uit alle deze dingen dan blijkt, dat wy niets pogen, willen, begeren noch betrachten, om dat wy dit goet oordeelen te wezen: maar dat wy, in tegendeel, daaröm iets goet oordeelen te zijn, om dat wy het zelfde pogen, willen, begeren en betrachten. | |||||
Tiende Ga naar margenootiVoorstelling.Het Ga naar margenootkdenkbeelt, 't welk de Ga naar margenootlwezentlijkheit van onz lighaam ontkent, kan in onze ziel geen plaats hebben, maar strijd daar tegen. | |||||
Ga naar margenootmBetoging.Al 't geen, dat onz lighaam kan vernietigen, kan in 't zelfde geen plaats hebben, (volgens de vijfde Voorstelling van dit deel) en dieshalven kan het Ga naar margenootndenkbeelt van die zaak in God geen plaats hebben, voor zo veel hy het denkbeelt van onz lighaam heeft; (volgens de Ga naar margenootoToegift van de negende Voorstelling in het tweede deel) dat is | |||||
[pagina 119]
| |||||
(volgens d' elfde en dartiende Voorstelling van het tweede deel) het Ga naar margenootpdenkbeelt van dat ding kan in onze ziel geen plaats hebben: maar in tegendeel, dewijl (volgens d' elfde en dartiende Ga naar margenootqVoorstelling van het tweede deel) het eerste, 't welk de Ga naar margenootrwezentheit van de ziel stelt, het denkbeelt van 't lighaam is, dat Ga naar margenootswarelijk wezentlijk is, zo is 't eerste en voornaamste der poging van onze Ga naar margenoottziel, (volgens de zevende Voorstelling van dit deel) de Ga naar margenootuwezentlijkheit van onz lighaam te bevestigen: en dieshalven, het Ga naar margenootwdenkbeelt, 't welk de wezentlijkheit van onz lighaam loghent, strijd tegen onze ziel, enz. gelijk voorgestelt wierd. | |||||
Elfde Voorstelling.Al 't geen, 't welk onze lighaams macht van te doen en te werken vermeerdert, of vermindert, bevordert, of intoomt; het denkbeelt van dat ding vermeerdert, of vermindert, bevordert, of beteugelt de macht van te denken van onze ziel. | |||||
Betoging.Deze Voorstelling blijkt uit de zevende Voorstelling van het tweede deel, of ook uit de veertiende Voorstelling van het zelfde deel. | |||||
Ga naar margenootxByvoegsel.Wy zien dan dat de ziel grote veränderingen kan lijden, en nu tot meerder, en dat tot minder volmaaktheit overgaan; welke Ga naar margenootylijdingen aan ons de Ga naar margenootzhartstochten van blijschap en droefheit verklaren. Ik zal dan vervolgens by blijschap die Ga naar margenootalijding verstaan, door de velke de Ga naar margenootbziel tot groter volmaaktheit, en by droefheit die lijding, daar door zy tot minder volmaaktheit overgaat. Wijders, de Ga naar margenootchartstocht van Ga naar margenootdblijschap, gezamentlijk tot de ziel en 't lighaam toegepast, noem ik Ga naar margenootekitteling, of Ga naar margenootfvrolijkheit, en die van Ga naar margenootgdroefheit Ga naar margenoothtreurigheit, of Ga naar margenootinaargeestigheit. Doch hier staat aan te merken, dat de Ga naar margenootkkitteling en Ga naar margenootltreurigheit tot de mensch toegepast word, als een van zijn delen meer dan d' anderen aangedaan is; en Ga naar margenootmvrolijkheit en Ga naar margenootnnaargeestigheit, als zy alle gezamentlijk aangedaan zijn. Voorts, wat Ga naar margenootobegeerte is, heb ik in Ga naar margenootp't Byvoegsel van de negende Ga naar margenootqVoorstelling in dit deel verhaalt: en behalven deze drie ken ik geen andere voorname Ga naar margenootrhartstocht; want in 't volgende zal ik tonen, dat d' anderen uit deze drie spruiten. Doch eer ik wijder voortga, zo lust het my hier de tiende Voorstelling van dit deel bredelijker te verklaren, op dat men | |||||
[pagina 120]
| |||||
klarelijker zou verstaan, op welke wijze het een Ga naar margenootsdenkbeelt tegen 't ander strijd. In Ga naar margenoott't Byvoegsel van de zeventiende Ga naar margenootuVoorstelling in het tweede deel hebben wy getoont, dat het Ga naar margenootwdenkbeelt, 't welk de Ga naar margenootxwezentheit van de Ga naar margenootyziel Ga naar margenootzstelt, de Ga naar margenootawezentlijkheit van 't lighaam zo lang influit, als het lighaam zelf Ga naar margenootbwezentlijk is. Wijders, uit de dingen, die wy in de Ga naar margenootcToegift van d' achtste Voorstelling in het tweede deel, en in der zelfder Ga naar margenootdByvoegsel getoont hebben, volgt dat de tegenwoordige Ga naar margenootewezentlijkheit van onze ziel van dit enige afhangt, namentlijk dat de ziel de Ga naar margenootfdadelijke wezentlijkheit des lighaams insluit. Eindelijk, wy hebben getoont, (bezie de zeventiende en achtiende Voorstelling van het tweede deel, met der zelfder Ga naar margenootgByvoegsel) dat het Ga naar margenoothvermogen van de Ga naar margenootiziel, daar door zy de zaken inbeeld, en daar aan gedenkt, ook van dit afhangt, dat zy zelve Ga naar margenootkdadelijke wezentlijkheit des lighaams insluit. Uit het welk volgt, dat de tegenwoordige wezentlijkheit van de ziel, en der zelfder vermogen van in te beelden wechgenomen word, zo haast de ziel aflaat van de tegenwoordige wezentlijkheit des lighaams te bevestigen. Maar d' oorzaak, daarom de Ga naar margenootlziel aflaat deze wezentlijkheit des lighaams te bevestigen, kan niet de ziel zelve zijn, (volgens de vierde Voorstelling van dit deel) noch ook dat het lighaam aflaat te wezen: want (volgens de zeste Voorstelling van het tweede deel) d' oorzaak, om de welke de ziel de wezentlijkheit van 't lighaam bevestigt, is niet om dat het lighaam begonnen heeft wezentlijk te zijn. Dieshalven, volgens de zelfde reden, laat zy niet af van de wezentlijkheit des lighaams zelf te bevestigen, om dat het lighaam aflaat te wezen : maar dit (volgens d' achtste Ga naar margenootmVoorstelling in het tweede deel) spruit uit een ander Ga naar margenootndenkbeelt, 't welk de Ga naar margenoototegenwoordige wezentlijkheit van onz lighaam, en by gevolg ook van onze Ga naar margenootpziel, uitsluit, en 't welk zo verre tegen dat denkbeelt strijd, 't welk de Ga naar margenootqwezentheit van onze ziel Ga naar margenootrstelt. | |||||
Twaalfde Voorstelling.De ziel poogt, zo veel als haar mogelijk is, die dingen in te beelden, de welken des lighaams Ga naar margenootsvermogen van te doen, of te werken vermeerderen, of bevorderen. | |||||
Betoging.Zo lang het menschelijk lighaam met die Ga naar margenoottwijze is aangedaan, de welke de natuur van enig uitterlijk lighaam insluit, zo lang zal de menschelijke ziel het zelfde lighaam, als tegenwoordig, beschou- | |||||
[pagina 121]
| |||||
wen; (volgens de zeventiende Voorstelling in het tweede deel) en by gevolg, (volgens de zevende Voorstelling van het tweede deel) zo lang de menschelijke ziel enig uitterlijk lighaam als tegenwoordig aanschout, dat is (volgens het Ga naar margenootuByvoegsel van de zelfde Voorstelling) inbeeld, zo lang is het menschelijk lighaam met die Ga naar margenootwwijze aangedaan, de welke de natuur van des zelfs uitterlijk lighaam insluit; en dieshalven, zo lang de Ga naar margenootxziel die dingen inbeeld, de welken onzes lighaams vermogen van te doen, of te werken vermeerderen, of bevorderen, zo lang is het lighaam met die Ga naar margenootywijzen aangedaan, de welken des zelfs vermogen van te doen, of te werken vermeerderen, of bevorderen; (bezie d' eerste Ga naar margenootzVerëissching van dit deel) en by gevolg (volgens d' elfde Ga naar margenootaVoorstelling van dit deel) zo lang het vermogen van te denken in de ziel vermeerdert, of bevordert word; en dieshalven (volgens de zeste, of negende Voorstelling van dit deel) poogt de ziel, zo veel als zy kan, de zelfde dingen in te beelden; gelijk te betogen stond. | |||||
Dartiende Voorstelling.Terwijl de ziel die dingen inbeeld, de welken des lighaams verrmogen van te doen, of te werken verminderen, of intomen, zo poogt zy, zo veel als zy kan, aan die dingen te gedenken, de welken der zelfder Ga naar margenootbwezentlijkheit uitsluiten. | |||||
Ga naar margenootcBetoging.Zo lang de ziel iets zodanig inbeeld, zo lang word het vermogen der ziel, en des lighaams vermindert, of ingetoomt: (gelijk wy in de voorgaande Voorstelling betoogt hebben) en echter zal dit zo lang ingebeeld worden, tot dat de ziel iets anders inbeeld, 't welk de tegenwoordige Ga naar margenootdwezentlijkheit van dit uitsluit; (volgens de zeventiende Ga naar margenooteVoorstelling van het tweede deel) dat is, gelijk wy alreê getoont hebben, het vermogen van de ziel, en van 't lighaam word zo lang vermindert, of ingetoomt, tot dat de ziel iets anders inbeeld, 't welk de wezentlijkheit van dit uitsluit, en 't welk de ziel (volgens de negende Voorstelling van dit deel) zo veel, als haar mogelijk is, zal pogen in te beelden, of daar aan te gedenken; gelijk te betogen stond. | |||||
Ga naar margenootfToegift.Hier uit volgt, dat de ziel een afkeer heeft van dingen in te beelden, de welken haar, en des lighaams vermogen verminderen, of intomen. | |||||
[pagina 122]
| |||||
Ga naar margenootgByvoegsel.Hier uit verstaan wy klarelijk wat liefde, en wat haat is. Namentlijk, de Ga naar margenoothliefde is niets anders, dan een Ga naar margenootiblijschap, die van het Ga naar margenootkdenkbeelt van een uitterlijke oorzaak verzelt word; en de Ga naar margenootlhaat niets anders, dan een Ga naar margenootmdroefheit, die van het denkbeelt van een uitterlijke oorzaak verzelt is. Wy zien wijders, dat de geen, die bemint, nootzakelijk poogt het geen, dat hy bemint, tegenwoordig te hebben, en te bewaren, en in tegendeel, dat de geen, die haat, het geen, daar op hy haat heeft, poogt te verdrijven, en te vernietigen. Maar van dit alles zullen wy hier na bredelijker spreken. | |||||
Veertiende Voorstelling.Indien de ziel eens van twee Ga naar margenootnhartstochten te gelijk Ga naar margenootoaangedaan heeft geweest, als zy daar na van een van beiden aangedaan zal worden, zo zal zy ook van d' ander worden aangedaan. | |||||
Ga naar margenootpBetoging.Indien het menschelijke lighaam eenmaal te gelijk van twee lighamen Ga naar margenootqaangedaan heeft geweest, zo zal de ziel namaals, als zy een van hen beide inbeeld, terstont ook aan d' ander gedenken: (volgens d' achtiende Voorstelling van het tweede deel.) Maar Ga naar margenootrd' inbeeldingen der ziel wijzen meer de Ga naar margenootsgesteltheit van onz lighaam aan, dan de natuur der uitterlijke lighamen; volgens de tweede Ga naar margenoottToegift van de zestiende Ga naar margenootuVoorstelling in het tweede deel: dieshalven, indien het lighaam, en by gevolg de ziel, (bezie de darde Ga naar margenootwBepaling van dit deel) eenmaal met twee Ga naar margenootxhartstochten te gelijk aangedaan heeft geweest, als het daar na van een van hen beide aangedaan zal worden, zo zal het ook van 't ander aangedaan worden; 't welk te betogen stond. | |||||
Vyftiende Voorstelling.Yder ding kan by toeval oorzaak van Ga naar margenootyblijschap, Ga naar margenootzdroefheit, of Ga naar margenootabegeerte wezen. | |||||
Betoging.Laat ons stellen dat een ziel van twee Ga naar margenootbhartstochten te gelijk Ga naar margenootcaangedaan word, namentlijk van een, die haar Ga naar margenootdmacht van te doen, of te werken noch vermeerdert, noch vermindert; en van een ander, die de zelfde of vermeerdert, of vermindert: (bezie d' eerste Ga naar margenooteVerëissching van dit deel) uit de voorgaande Ga naar margenootfVoorstelling blijkt, | |||||
[pagina 123]
| |||||
dat, als de ziel namaals van gene, als haar ware oorzaak, die (volgens Ga naar margenootgd'onderstelling) door zich haar macht van te denken noch vermeerdert, noch vermindert, aangedaan zal worden, zy terstont ook van deze andere, die haar macht van te denken vermeerdert, of vermindert, dat is (volgens het Ga naar margenoothByvoegsel van d'elfde Voorstelling in dit deel) van Ga naar margenootiblijschap, of van Ga naar margenootkdroefheit, aangedaan zal worden: en in dezer voegen zal die zaak, niet door zich, maar door toeval, oorzaak van blijschap of droefheit zijn. En door deze middel kan men lichtelijk tonen, dat die zaak by toeval oorzaak van Ga naar margenootlbegeerte kan wezen, gelijk wy voorgaven. | |||||
Ga naar margenootmToegift.Uit dit alleen, dat wy enige zaak met de Ga naar margenootnhartstocht van blijschap, of droefheit, van de welke zy geen Ga naar margenootowerkende oorzaak is, aangeschout hebben, konnen wy de zelfde beminnen, of haten. Want hier uit alleen geschied het (volgens de veertiende Ga naar margenootpVoorstelling van dit deel) dat de Ga naar margenootqziel, met deze zaak namaals in te beelden, dpor de Ga naar margenootrhartstocht van blijschap, of van droefheit aangedaan word; dat is (volgens het Ga naar margenootsByvoegsel van d'elfde Voorstelling in dit deel) dat het vermogen van de ziel, en van 't lighaam, vermeerdert, of vermindert word, enz. en by gevolg (volgens de twaalfde Voorstelling van dit deel) dat de ziel de zelfde zaak begeert in te beelden, of (volgens de Ga naar margenoottToegift van de dartiende Voorstelling in dit deel) een afkeer daar af heeft: dat is (volgens het Ga naar margenootuByvoegsel van de dartiende Ga naar margenootwVoorstelling in dit deel) dat zy de zelfde bemint, of haat; 't welk te betogen stond. | |||||
Ga naar margenootxByvoegsel.Hier uit verstaan wy, hoe het kan geschieden dat wy enige dingen beminnen, of haten, zonder enige oorzaak, die aan ons bekent is, maar alleenlijk (gelijk men zegt) door Ga naar margenootytoegenegentheit en Ga naar margenootzafkeerlijkheit. En hier toe moeten ook die Ga naar margenootavoorwerpen, de welken ons met Ga naar margenootbblijschap, of met Ga naar margenootcdroefheit aandoen, toegepast worden, alleenlijk hier om, dat zy iets gelijk met de Ga naar margenootdvoorwerpen hebben, die ons gemenelijk met de zelfde Ga naar margenootehartstochten aandoen; gelijk ik in de volgende Ga naar margenootfVoorstelling zal tonen. Ik weet wel dat de Schrijvers, die d' eersten deze namen van Ga naar margenootgtoegenegentheit en Ga naar margenoothafkeerlijkheit ingevoert hebben, met de zelfden zekere verborge Ga naar margenootihoedanigheden der dingen hebben willen aanwijzen: Maar echter geloof ik dat het aan ons vrystaat by de zelfden de bekende, of openbare hoedanigheden te verstaan. | |||||
[pagina 124]
| |||||
Zestiende Ga naar margenootkVoorstelling.Hier uit alleen, dat wy ons inbeelden, dat enig ding iets heeft, dat gelijk is met het Ga naar margenootlvoorwerp, 't welk de ziel gemenelijk met blijschap, of met droefheit Ga naar margenootmaandoet, hoewel het geen, daar door de zaak met het voorwerp gelijk is, niet Ga naar margenootnd' uitwerkende oorzaak van deze Ga naar margenootohartstochten is; hier uit alleen, zeg ik, zullen wy echter die zaak of beminnen, of haten. | |||||
Ga naar margenootpBetoging.Wy hebben dit, 't welk gelijk is met het Ga naar margenootqvoorwerp, in 't voorwerp zelf (by Ga naar margenootronderstelling) met de Ga naar margenootshartstocht van blijschap, of van droefheit aangeschout. En dieshalven, (volgens de veertiende Ga naar margenoottVoorstelling van dit deel) als de Ga naar margenootuziel met des zelfs beelt Ga naar margenootwaangedaan zal worden, zo zal zy ook terstont met deze, of die hartstocht aangedaan worden: en by gevolg, de zaak, die wy bevatten dit zelfde te hebben, zal (volgens de vijftiende Voorstelling van dit deel) by toeval oorzaak van blijschap, of droef heit wezen: in voegen dat (volgens de voorgaande Ga naar margenootxToegift) wy de zelfde, schoon dit, daar door het met het Ga naar margenootyvoorwerp gelijk is, niet Ga naar margenootzd'uitwerkende oorzaak dezer Ga naar margenootahartstochten is, echter zullen beminnen, of haten; gelijk te betogen stond. | |||||
Zeventiende Voorstelling.Indien wy ons inbeelden dat de zaak, die ons gemenelijk met de Ga naar margenootbhartstocht van droefheit Ga naar margenootcaandoet, iets gelijk heeft met een andere, die ons gemenelijk met een even grote hartstocht van blijschap aandoet, zo zullen wy de zelfde te gelijk haten en beminnen. | |||||
Ga naar margenootdBetoging.Want deze zaak is (volgens Ga naar margenooted'onderstelling) door zich oorzaak van droefheit: en (volgens het Ga naar margenootfByvoegsel van de dartiende Ga naar margenootgVoorstelling in dit deel) voor zo veel wy ons de zelfde met deze Ga naar margenoothhartstocht inbeelden, haten wy haar; en voor zo veel wy ons daerënboven inbeelden dat zy iets heeft, 't welk met het ander gelijk is, dat ons gemenelijk met even grote hartstocht van blijschap Ga naar margenootiaandoet, met even grote poging van blijschap zullen wy haar beminnen; (volgens de voorgaande Voorstelling) en dieshalven zullen wy gelijkelijk de zelfde haten en beminnen: 't welk te betogen stond. | |||||
[pagina 125]
| |||||
Ga naar margenootkByvoegsel.Deze Ga naar margenootlgesteltenis van de ziel, namelijk, die uit twee strijdige Ga naar margenootmhartstochten spruit, word Ga naar margenootnvlotheit, of wankelheit van gemoed genoemt, de welke dieshalven op de hartstocht haar opzicht heeft, gelijk de Ga naar margenoototwijffeling op Ga naar margenootpd'inbeelding; bezie het Ga naar margenootqByvoegsel van de vierenveertigste Ga naar margenootrVoorstelling in het tweede deel: en de Ga naar margenootsvlotheit, of wankelheit des gemoeds, en de Ga naar margenootttwijffeling verschillen niet van malkander, dan in meerder en minder. Maar hier staat aan te merken dat ik (in de voorgaande Voorstelling) deze Ga naar margenootuvlotheden, of wankelheden des gemoeds van oorzaken heb afgeleid, die door zich oorzaak van d'een, en by toeval oorzaak van d'ander Ga naar margenootwhartstocht zijn: 't welk ik daaröm gedaan heb, om dat zy dus gemakkelijker uit de voorgaanden afgeleid konnen worden: en niet om dat ik ontken dat de vlotheden, of wankelheden des gemoeds ten meestendeel uit het Ga naar margenootxvoorwerp voortkomen, 't welk Ga naar margenootyd'uitwerkende oorzaak van de beide Ga naar margenootzhartstochten is. Want het menschelijk lighaam (volgens d'eerste Ga naar margenootaVerëissching in het tweede deel) bestaat uit zeer veel Ga naar margenootbondeeligen van verscheide natuur, en kan dieshalven (volgens d'eerste Ga naar margenootcKundigheit na het darde Ga naar margenootdVoorbewijs, 't welk achter de dartiende Ga naar margenooteVoorstelling in het tweede deel te zien is) van een en het zelfde lighaam op zeer veel en verscheide wijzen Ga naar margenootfaangedaan worden: en in tegendeel, dewijl een en het zelfde ding op veel wijzen aangedaan kan worden, zo kan ook een en het zelfde deel des lighaams op verscheide wijzen aangedaan worden. Uit het welk wy lichtelijk konnen begrijpen, dat een en het zelfde Ga naar margenootgvoorwerp d'oorzaak van veel en strijdige Ga naar margenoothhartstochten kan wezen. | |||||
Achtiende Ga naar margenootiVoorstelling.De menschword van het beelt van de voorgaande, of toekomende zaak met de zelfde Ga naar margenootkhartstocht van blijschap en droefheit aangedaan, als van het beelt van de tegenwoordige zaak. | |||||
Ga naar margenootlBetoging.Zo lang de mensch van het beelt van enige zaak Ga naar margenootmaangedaan word, zo aanschout hy de zaak als tegenwoordig, schoon zy niet Ga naar margenootnwezentlijk is; (volgens de zeventiende Voorstelling in het tweede deel, met der zelfder Ga naar margenootoToegift) en beeld het zich niet in als alreê voorby, of toekomende, dan voor zo veel des zelfs beelt aan het beelt van de voorgaande, of toekomende tijt gevoegt is. (bezie het | |||||
[pagina 126]
| |||||
Ga naar margenootpByvoegsel van de vierënveertigste Ga naar margenootqVoorstelling in het tweede deel) Dieshalven, het beelt van de zaak, in zich alleen aangemerkt, is het zelfde, 't zy zy op de toekomende, of op de verlede, of op de tegenwoordige tijt toegepast word; dat is (volgens de Ga naar margenootrToegift van de zestiende Ga naar margenootsVoorstelling in het tweede deel) des lighaams Ga naar margenoottgesteltenis, of Ga naar margenootuhartstocht is de zelfde, 't zy het beelt is van een voorgaande, of toekomende, of tegenwoordige zaak; en dieshalven is de Ga naar margenootwhartstocht van blijschap en droefheit de zelfde, 't zy het beelt is van een voorgaande, of toekomende, of tegenwoordige zaak; gelijk te betogen stond. | |||||
Eerste Ga naar margenootxByvoegsel.Ik noem een zaak voor zo veel verlede, of toekomende, als wy van de zelfde Ga naar margenootyaangedaan geweest hebben, of aangedaan zullen worden. Tot een voorbeelt, voor zo veel wy de zelfde gezien hebben, of zien zullen, voor zo veel verheugt zy ons, of zal ons verheugen, heeft zy ons beledigt, of zal ons beledigen, enz. Want voor zo veel wy ons de zelfde dus inbeelden, voor zo veel bevestigen wy der zelfder Ga naar margenootzwezentlijkheit: dat is, het lighaam word van geen Ga naar margenootahartstocht aangedaan, die de Ga naar margenootbwezentlijkheit van de zaak uitsluit en dieshalven (volgens de zeventiende Ga naar margenootcVoorstelling in het tweede deel) word het lighaam door het beelt van de zelfde zaak op de zelfde wijze aangedaan, als of de zaak zelve tegenwoordig was. Maar dewijl echter dikwijls gebeurt dat de genen, die veel dingen beproeft hebben, Ga naar margenootdvlot en in waggeling zijn, zo lang zy de zaak als toekomende, of verlede aanschouwen, en deurgaans aan d'uitgang van de zaak twijffelen; (bezie het Ga naar margenooteByvoegsel van de vierënveertigste Voorstelling in het tweede deel) zo gebeurt het dat de Ga naar margenootfhartstochten, die uit gelijke beelden der dingen spruiten, niet zeer bestandig zijn, maar dat zy dikwijls door de beelden der andere dingen ontroert worden, tot dat de menschen van d' uitgang van de zaak zeker zijn. | |||||
Tweede Byvoegsel.Uit de dingen, die nu gezegt zijn, verstaan wy wat Ga naar margenootghoop, Ga naar margenoothvrees, Ga naar margenootigerustheit, Ga naar margenootkwanhoop, Ga naar margenootlvreucht en Ga naar margenootmknaging van geweten is. Want de hoop is niets anders, dan een onbestandige Ga naar margenootnblijschap, uit het beelt van een toekomende, of verlede zaak gesproten, van welker uitgang wy twijffelen. De vrees, in tegendeel, is een onbestandige Ga naar margenootodroef heit, ook uit het beelt van een twijffelachtige zaak gesproten. Wijders, indien de Ga naar margenootptwijffeling dezer Ga naar margenootqhartstochten wechgenomen word, zo word uit hoop gerustheit, en uit vrees | |||||
[pagina 127]
| |||||
wanhoop; namentlijk blijschap, of droefheit, uit het beeelt van de zaak gesproten, die wy gevreest, of gehoopt hebben. Voorts, de Ga naar margenootrvreucht is een Ga naar margenootsblijschap, uit het beelt van een voorgaande zaak gesproten, van welker uitgang wy getwijffelt hebben. Eindelijk, de Ga naar margenoottknaging van geweten is een Ga naar margenootudroefheit, tegen de Ga naar margenootwvreucht gestelt. | |||||
Negentiende Ga naar margenootxVoorstelling.Degeen, die zich inbeeld dat het geen 't welk hy bemint, vernietigt word, zal zich bedroeven; en zich verblijden, zo het bewaart word. | |||||
Ga naar margenootyBetoging.De Ga naar margenootzziel poogt zo veel, als zy kan, die dingen in te beelden, de welken des lighaams vermogen van te doen vermeerderen, of bevorren; (volgens de twaalfde Ga naar margenootaVoorstelling van dit deel) dat is (volgens het Ga naar margenootbByvoegsel van der zelfder Voorstelling) de dingen, die zy bemint. Marr d' inbeelding word van die dingen gevordert en geholpen, de welken de Ga naar margenootcwezentlijkheit van de zaak stellen, en, in tegendeel, van die dingen ingetoomt, de welken de wezentlijkheit van de zaak uitsluiten; volgens de zeventiende Ga naar margenootdVoorstelling van het tweede deel: dieshalven, de beelden der dingen, de welken de wezentlijkheit van de beminde zaak stellen, helpen en bevorderen de Ga naar margenootepoging der Ga naar margenootfziel, door de welke zy de beminde zaak poogt in te beelden; dat is (volgens het Ga naar margenootgByvoegsel van d' elfde Voorstelling in dit deel) doen de ziel met blijschap aan: in tegendeel, de beelden, die de Ga naar margenoothwezentlijkheit van de beminde zaak uitsluiten, tomen de zelfde poging der ziel in; dat is, (volgens het zelfde Byvoegsel) doen de ziel met droefheit aan. De geen dan, die zich inbeeld dat het geen, 't welk hy bemint, vernietigt word, zal zich bedroeven, enz. gelijk te betogen stond. | |||||
Twintigste Ga naar margenootiVoorstelling.De geen, die zich inbeeld dat het geen, 't welk hy haat, vernietigt word, zal zich verblijden. | |||||
Ga naar margenootkBetoging.De Ga naar margenootlziel (volgens de dartiende Voorstelling van dit deel) poogt die dingen in te beelden, de welken de Ga naar margenootmwezentlijkheit der zaken, door de welken des lighaams vermogen van te doen vermindert, of ingetoomt word, uitsluiten; dat is (volgens het Ga naar margenootnByvoegsel van de zelfde Voorstelling) poogt die dingen in te beelden, de welken de | |||||
[pagina 128]
| |||||
wezentlijkheit der zaken, die zy haat, uitsluiten: en dieshalven, het beelt van de zaak, die de wezentlijkheit van 't geen uitsluit, 't welk; van de ziel gehaat word, helpt en bevordert deze Ga naar margenootopoging der ziel; dat is (volgens het Byvoegsel van d' elfde Voorstelling in dit deel) doet de ziel met Ga naar margenootpblijschap aan. De geen dan, die zich inbeeld dat het geen, 't welk hy haat, vernietigt word, zal zich verblijden; gelijk te betogen stond. | |||||
Eenentwintigste Ga naar margenootqVoorstelling.De geen, die zich inbeeld dat het geen, 't welk hy bemint, met blijschap, of met droefheit aangedaan is, zal ook met blijschap, of met droefheit aangedaan worden: en deze beide Ga naar margenootrhartstochten zullen in de minnaar groter, of kleinder wezen, naar dat zy beide groter, of kleinder in de beminde zaak zijn. | |||||
Ga naar margenootsBetoging.De beelden der dingen, (gelijk wy in de negentiende Voorstelling van dit deel betoogt hebben) die de Ga naar margenoottwezentlijkheit van de beminde zaak stellen, helpen en bevorderen de Ga naar margenootupoging van de ziel, daar door zy de beminde zaak zelve poogt in te beelden. Maar de blijschap stelt de wezentlijkheit van de blijde zaak, en zo veel te groter, als de Ga naar margenootwhartstocht van blijschap groter is: (want daar is, volgens het Ga naar margenootxByvoegsel van d' elfde Ga naar margenootyVoorstelling in dit deel, een Ga naar margenootzovergang tot een groter volmaaktheit) dieshalven, het beelt der blyschap van de beminde zaak in de minnaar helpt en bevordert de poging van de ziel zelve; dat is (volgens het Byvoegsel van d' elfde Voorstelling in dit deel) doet de minnaar met blijschap aan, en met zo veel te groter blijschap, als deze Ga naar margenootahartstocht in de beminde zaak groter heeft geweest; 't welk het eerste was. Wijders, voor zo veel enig ding met droefheit aangedaan word, voor zo veel word het vernietigt, en zo veel te meer, als het met groter droefheit aangedaan word; volgens het zelfde Ga naar margenootbByvoegsel van d' elfde Voorstelling in dit deel: dieshalven (volgens de negentiende Voorstelling in dit deel) de geen, die zich inbeeld dat het geen, 't welk hy bemint, met droefheit word aangedaan, zal ook met droefheit aangedaan worden, en met zo veel te groter droefheit, als deze Ga naar margenootchartstocht groter in de beminde zaak geweest zal hebben; gelijk voorgestelt was. | |||||
Tweentwintigste Ga naar margenootdVoorstelling.Indien wy ons inbeelden dat iemant een zaak, die wy beminnen, met blijschap aandoet, zo zullen wy met liefde tot | |||||
[pagina 129]
| |||||
hem aangedaan worden. Indien, in tegendeel, wy ons inbeelden dat de zelfde deze zaak met droefheit aandoet, zo zullen wy ook met haat tegen hem aangedaan worden. | |||||
Ga naar margenootcBetoging.De geen, die de zaak, de welke wy beminnen, met blijschap, of met droefheit aandoet, doet ons ook met blijschap, of met droefheit aan; namelijk, zo wy ons de beminde zaak met blijschap, of met droefheit aangedaan inbeelden; volgens de voorgaande Voorstelling. En deze blijschap, of droefheit word in ons onderstelt met het Ga naar margenootfdenkbeelt van een uitterlijke oorzaak verzelt te zijn: dieshalven, (volgens de dartiende Voorstelling in dit deel) indien wy ons inbeelden dat iemant een ding, 't welk wy beminnen, met blijschap, of met droefheit aandoet, zo zullen wy tegen de zelfde met liefde, of met haat aangedaan worden; 't welk te betogen stond. | |||||
Ga naar margenoothByvoegsel.D' eenentwintigste Ga naar margenootiVoorstelling verklaart aan ons, wat Ga naar margenootkmedelijden is, die wy konnen bepalen, dat het is een droefheit, uit eens anders schade gesproten. Maar ik weet niet met welke naam de blijschap, die uit eens anders goet spruit, genoemt moet worden. Voorts, de liefde tot de geen, die aan een ander wel gedaan heeft, zullen Ga naar margenootlwy gunst, en, in tegendeel, de haat tegen de geen, die aan iemant quaat gedaan heeft, Ga naar margenootmeuvelneeming noemen. Eindelijk staat aan te merken, dat wy niet alleenlijk Ga naar margenootnmedelijden met die zaak hebben, de welke wy beminnen; (gelijk wy in de voorgaande eenëntwintigste Ga naar margenootoVoorstelling hebben getoont) maar ook met de gene, die wy te voren met geen genegentheit gevolgt hebben, zo wy de zelfde ons gelijk oordeelen: (gelijk wy hier na zullen tonen) en dat wy dieshalven ook de geen begunstigen, die aan 't gelijke wel gedaan heeft, en, in tegendeel, ons tegen de geen vergrammen, die 't gelijke schade aangedaan heeft. | |||||
Drieentwintigste Voorstelling.De geen, die zich het geen, dat hy haat, met droefheit aangedaan inbeeld, zal zich verblijden: integendeel, indien hy zich het zelfde met blijschap aangedaan te zijn inbeeld, zo zal hy zich bedroeven: en deze beide Ga naar margenootphartstochten zullen groter of kleinder wezen, naar dat des zelfs strijdige hartstocht groter of kleinder in 't geen is, dat hy haat. | |||||
[pagina 130]
| |||||
Ga naar margenootqBetoging.Voor zo veel een hatelijke zaak met droefheit aangedaan word, voor zo veel word zy vernietigt, en zo veel te meer, als zy met groter droefheit word aangedaan; volgens het Ga naar margenootrByvoegsel van d' elfde Ga naar margenootsVoorstelling in dit deel. De geen dan, die (volgens de twintigste Voorstelling van dit deel) zich een zaak, die hy haat, met droefheit aangedaan inbeeld, zal in tegendeel met blijschap aangedaan worden, en met zo veel te groter blijschap, als hy zich inbeeld dat de hatelijke zaak met groter droefheit aangedaan is; 't welk het eerste was. Wijders, de blijschap stelt Ga naar margenoottwezentlijkheit van de blijde zaak, (volgens het zelfde Ga naar margenootuByvoegsel van d'elfde Ga naar margenootwVoorstelling in dit deel) en zo veel te groter, als de blijschap groter word bevat. Indien iemant zich inbeeld dat de geen, die hy haat, met blijschap aangedaan is, zo zal (volgens de dartiende Voorstelling van dit deel) deze Ga naar margenootxinbeelding zijn Ga naar margenootypoging intomen; dat is, (volgens het Byvoegsel van d' elfde Voorstelling in dit deel) de geen, die haat, zal met droefheit aangedaan worden, enz. 't welk te betogen stond. | |||||
Ga naar margenootzByvoegsel.Deze blijschap kan naauwelijks bestandig, en zonder enige strijt des gemoeds wezen. Want (gelijk ik terstont in de zevenëntwintigste Voorstelling, zal tonen) voor zo veel hy zich inbeeld een zaak, hem gelijk, met de Ga naar margenootahartstocht van droefheit aangedaan te worden, voor zo veel moet hy zich ook bedroeven; en recht anders, zo hy zich inbeeld dat de zelfde met blijschap aangedaan word. Maar wy merken hier op de haat alleen. | |||||
Vierentwintigste Ga naar margenootbVoorstelling.Indien wy ons inbeelden dat iemant een zaak, die wy haten, met blijschap aandoet, zo worden wy ook met haat tegen hem aangedaan. Maar indien wy, daarëntegen, ons inbeelden dat de zelfde de zelfde zaak met droefheit aandoet, zo worden wy met liefde tot hem aangedaan. | |||||
Betoging.Deze Voorstelling word op de zelfde wijze betoogt, als de tweeëntwintigste Voorstelling van dit deel, die men na te zien heeft. | |||||
Ga naar margenootcByvoegsel.Deze en diergelijke Ga naar margenootdhartstochten van haat worden op de Ga naar margenootenijt toegepast, die dieshalven niets anders is, dan de Ga naar margenootfhaat zelf voor | |||||
[pagina 131]
| |||||
zo veel de zelfde aangemerkt word dat zy de mensch in dier voegen geschikt maakt, dat hy in eens anders quaat vermaak schept, en, in tegendeel, dat hy zich over des zelfs goet bedroeft. | |||||
Vyfentwintigste Ga naar margenootgVoorstelling.Wy pogen dit alles van ons, en van de beminde zaak te bevestigen, 't welk wy ons inbeelden dat ons, of de beminde zaak met blijschap aandoet; en, in tegendeel, dit alles t' ontkennen, 't welk wy ons inbeelden dat ons, of de beminde zaak met droefheit aandoet. | |||||
Ga naar margenoothBetoging.Dit, 't welk wy ons inbeelden dat de beminde zaak met blijschap, of met droefheit aandoet, doet ons ook met blijschap, of met droefheit aan; volgens d' eenëntwintigste Voorstelling van dit deel: maar de ziel poogt, (volgens de twaalfde Voorstelling van dit deel) zo veel als haar mogelijk is, die dingen, de welken ons met blijschap aandoen, in te beelden, dat is (volgens de zeventiende Voorstelling van het tweede deel, en des zelfs Toegift) als tegenwoordig t'aanschouwen, en in tegendeel (volgens de dartiende Voorstelling van dit deel) de dingen, die ons met droefheit aandoen, en der zelfder Ga naar margenootiwezentlijkheit uit te sluiten. Dieshalven, wy pogen van ons, en van de beminde zaak dit alles te bevestigen, 't welk wy ons inbeelden dat ons, of de beminde zaak met blischap aandoet; en in tegendeel, gelijk te betogen stond. | |||||
Zesentwintigste Voorstelling.Wy pogen van de zaak, die wy haten, al 't geen te bevestigeu, 't welk wy ons inbeelden dat haar met droefheit aandoet, en in tegendeel dat t' ontkennen, 't welk wy ons inbeelden dat haar met blijschap aandoet. | |||||
Betoging.Deze Ga naar margenootkVoorstelling, volgt uit de drieëntwintigste Voorstelling, gelijk de voorgaande uit d' eenëntwintigste Voorstelling van dit deel. | |||||
Ga naar margenootlByvoegsel.Wy zien dat hier door lichtelijk gebeurt, dat de mensch van zich, en van de beminde zaak hoger gevoelt, dan billijk is, en in tegendeel, van de zaak, die hy haat, laeger gevoelt. Deze Ga naar margenootminbeelding, | |||||
[pagina 132]
| |||||
als zy haar opzicht op de mensch heeft, die hoger van zich gevoelt, dan billijk is, word Ga naar margenootnverwaantheit genoemt, en is zeker slach van Ga naar margenootosporeloosheit, om dat de mensch met ope ogen droomt dat hy alle die dingen vermag, de welken hy door d' inbeelding alleen bekoomt, en die hy dieshalven als Ga naar margenootpzakelijk aanschout, en zich daar over verheugt, zo lang hy die dingen zich niet kan inbeelden, de welken der zelfder Ga naar margenootqwezentlijkheit uitsluiten, en zijn vermogen van te doen Ga naar margenootrbepalen. De Ga naar margenootsverwaantheit dan is een blijschap, hier uit gesproten, dat de mensch hoger, dan billijk is, van zich gevoelt. Wijders, de blijschap, die hier uitspruit, dat de mensch van een ander hoger, dan billijk is, gevoelt, word Ga naar margenoottachting, en eindelijk die blijschap, de welke hier uitspruit, dat hy van een ander laeger gevoelt, dan billijk is, Ga naar margenootuverachting genoemt. | |||||
Zevenentwintigste Ga naar margenootwVoorstelling.Hier uit, dat wy ons inbeelden dat een zaak, ons gelijk, en die wy met geen Ga naar margenootxhartstocht vervolgt hebben, met enige hartstocht aangedaan word, worden wy met gelijke hartstocht aangedaan. | |||||
Ga naar margenootyBetoging.De Ga naar margenootzbeelden der dingen zijn Ga naar margenootad'aandoeningen van 't menschelijk lighaam, welker Ga naar margenootbdenkbeelden d'uitterlijke lighamen als tegenwoordig aan ons vertonen; (volgens het Ga naar margenootcByvoegsel van de zeventiende Ga naar margenootdVoorstelling in het tweede deel) dat is (volgens de zestiende Voorstelling van het tweede deel) welker Ga naar margenootedenkbeelden de natuur van onz lighaam, en te gelijk de tegenwoordige natuur van 't uitterlijk lighaam Ga naar margenootfinsluiten. Indien dan de natuur van 't uitterlijk lighaam met de natuur van onz lighaam gelijk is, zo zal het denkbeelt van 't uitterlijk lighaam, 't welk wy inbeelden, een Ga naar margenootgaandoening onzes lighaams, die met d' aandoening van 't uitterlijk lighaam gelijk is, Ga naar margenoothinsluiten; en by gevolg, indien wy ons inbeelden dat iemant, ons gelijk, met enige Ga naar margenootihartstocht aangedaan is, zo zal deze Ga naar margenootkinbeelding een Ga naar margenootlaandoening, met deze aandoening onzes lighaams gelijk, uitdrukken. Dieshalven, hier uit, dat wy ons inbeelden dat enig ding, ons gelijk, met enige Ga naar margenootmhartstocht aangedaan word, worden wy met een zelfde hartstocht, als dat ding zelf, aangedaan. Maar indien wy een zaak, ons gelijk, haten, zo worden wy dus verre (volgens de drieëntwintigste Ga naar margenootnVoorstelling van dit deel) met een Ga naar margenootohartstocht, die daar tegen strijdig is, aangedaan, en niet met een gelijke; gelijk voorgestelt wierd. | |||||
[pagina 133]
| |||||
Ga naar margenootpByvoegsel.Deze Ga naar margenootqnavolging van Ga naar margenootrhartstochten, op de droefheit toegepast, word Ga naar margenootsmedelijden, (bezie hier af het Ga naar margenoottByvoegsel van de tweeëntwintigste Ga naar margenootuVoorstelling in dit deel) en, op de Ga naar margenootwbegeerte toegepast, Ga naar margenootxnayvering genoemt; de welke dieshalven niets anders is, dan de begeerte van enig ding, de welke in ons hier uit geboren word, dat wy ons inbeelden dat anderen, ons gelijk, de zelfde begeerte hebben. | |||||
Eerste Ga naar margenootyToegift.Indien wy ons inbeelden dat iemant een zaak, ons geljk, en de welke wy met geen Ga naar margenootzhartstocht nagejaagt hebben, met blijschap aandoet, zo zullen wy met liefde tot hem aangedaan worden: in tegendeel, indien wy ons inbeelden dat de zelfde de zelfde zaak met droefheit aandoet, zo zullen wy met haat tot hem aangedaan worden. | |||||
Betoging.Dit word op de zelfde wijze uit de voorgaande Ga naar margenootaVoorstelling betoogt, als de tweeëntwintigste Voorstelling van dit deel uit d'eenentwintigste Voorstelling. | |||||
Tweede Ga naar margenootbToegift.Wy konnen een zaak, daar wy deernis meê hebben, niet om dat der zelfder Ga naar margenootcelende ons met droefheit aandoet. | |||||
Ga naar margenootdBetoging.Want indien wy daarom de zelfde konden haten, zo zouden wy (volgens de drieëntwintigste Voorstelling van dit deel) ons uit der zelfder droefheit verblijden; 't welk tegen Ga naar margenooted'onderstelling is. | |||||
Darde Ga naar margenootfToegift.Wy zullen, zo veel als ons mogelijk is, pogen de zaak daar over wy deernis hebben, van elende te verlossen. | |||||
Ga naar margenootgBetoging.Het geen, 't welk de zaak, daar over wy deernis hebben, met droefheit aandoet, doet ons ook met gelijke droefheit aan; volgens de voorgaande Ga naar margenoothVoorstelling. En dieshalven zullen wy pogen al het geen, dat de Ga naar margenootiwezentlijkheit van die zaak wechneemt, of dat de zaak vernietigt, te gedenken; (volgens de dartiende Voorstelling van dit deel) dat is (volgens het Ga naar margenootkByvoegsel van de negende Voorstelling in dit deel) wy zullen trachten dit te vernietigen, of wy zullen bepaalt worden tot dit te vernietigen: en dieshalven zullen wy pogen de zaak, daar over wy deernis hebben, van haar elende te verlossen; 't welk te betogen stond. | |||||
[pagina 134]
| |||||
Ga naar margenootlByvoegsel.Deze wil, of deze Ga naar margenootmluft van wel te doen, die hier uit spruit, dat wy deernis over de zaak hebben, aan de welke wy weldaat willen doen, word Ga naar margenootngoetwilligheit genoemt, de welke dieshalven niets anders is, dan een Ga naar margenootobegeerte uit Ga naar margenootpmedelijden gesproten. Voorts, wat de liefde en haat tot de geen aangaat, die de zaak, de welke wy ons inbeelden ons gelijk te zijn, goet of quaat aangedaan heeft, bezie hier af het Ga naar margenootqByvoegsel van de tweeëntwintigste Voorstelling in dit deel. | |||||
Achtentwintigste Ga naar margenootrVoorstelling.Wy pogen al 't geen te bevorderen, 't welk wy ons inbeelden tot Ga naar margenootsblijschap dienstig te zijn, en in tegendeel al 't geen af te weren, of te vernietigen, 't welk wy ons inbeelden tot Ga naar margenoottdroefheit te konnen strekken. | |||||
Ga naar margenootuBetoging.Wy pogen, zo veel als wy konnen, het geen in te beelden, dat wy ons inbeelden tot blijschap te konnen strekken: (volgens de twaalfde Ga naar margenootwVoorstelling van dit deel) dat is, (volgens de zeventiende Voorstelling van het tweede deel) wy zullen pogen, zo veel als ons mogelijk is, het zelfde als tegenwoordig, of als Ga naar margenootxwarelijk wezentlijk zijnde, t' aanschouwen. Maar de poging van de ziel, of het vermogen in te denken, en gezamentlijk de natuur is gelijk met des lighaams poging, of macht in te werken; gelijk klarelijk volgt uit de Ga naar margenootyToegift van de zevende Ga naar margenootzVoorstelling, en uit de Toegift van d' elfde Voorstelling in het tweede deel. Dieshalven pogen wy Ga naar margenootavolstrektelijk dat het zelfde Ga naar margenootbwezentlijk zy, of ('t welk, volgens het Ga naar margenootcByvoegsel van de negende Voorstelling in dit deel, het zelfde is) wy hebben 'er trek toe, en doen 'er onze best om, 't welk het eerste was. Voorts, indien wy dit, 't welk wy geloven oorzaak van droefheit te zijn, dat is, (volgens het Byvoegsel van de dartiende Voorstelling in dit deel) indien wy ons inbeelden dat dit, 't welk wy haten, vernietigt word, zo zullen wy ons verblijden; volgens de twintigste Voorstelling in dit deel: en dieshalven zullen wy (volgens 't eerste deel van deze Voorstelling) het zelfde pogen te vernietigen, of (volgens de dartiende Voorstelling van dit deel) van ons af te weren, op dat wy het zelfde niet als tegenwoordig zouden aanschouwen; 't welk het tweede was. | |||||
[pagina 135]
| |||||
Negenentwintigste Ga naar margenootaVoorstelling.Wy zullen ook pogen al 't geen te doen, 't welk, gelijk wyGa naar margenoot+ ons inbeelden, de menschen met blijschap aanschouwen; en, in tegendeel, zy zullen een afkeer hebben van het geen te doen, van 't welk de menschen, gelijk wy ons inbeelden, een afkeer hebben. | |||||
Ga naar margenootcBetoging.Hier uit, dat wy ons inbeelden dat de menschen iets beminnen, of haten, zullen wy het zelfde beminnen, of haten; (volgens de zevenentwintigste Ga naar margenootfVoorstelling in dit deel) dat is, (volgens het Ga naar margenootgByvoegsel van de dartiende Voorstelling in dit deel) daar door zelfs zullen wy ons over de tegenwoordigheit van die zaak of verblijden, of bedroeven: en dieshalven (volgens de voorgaande Voorstelling) zullen wy pogen al 't geen te doen, 't welk, gelijk wy ons inbeelden, de menschen beminnen, of met blijschap aanschouwen, enz. gelijk te betogen stond. | |||||
Ga naar margenoothByvoegsel.Deze Ga naar margenootipoging van iets te doen, en ook van iets na te laten, alleenlijk daarom, op dat wy aangenaam aan de menschen zouden wezen, word Ga naar margenootkroemzucht genoemt; voornamelijk als wy zo gratiglijk pogen het gemeen volk te behagen, dat wy, met onze, of eens anders schade, enige dingen pogen te doen, of na te laten: andersins heeft zy gemenelijk de naam van Ga naar margenootlheusheit Wijders, ik noem die blijschap Ga naar margenootmlof, met de welke wy ons de Ga naar margenootndoening van een ander inbeelden, daar meê hy gepoogt heeft ons te verheugen, en in tegendeel Ga naar margenootolafter die droefheit, daar door wy een Ga naar margenootpafkeer van zijn bedrijf hebben. | |||||
Dartigste Ga naar margenootqVoorstelling.Indien iemant iets gedaan heeft, 't welk, gelijk hy zich inbeeld, d' anderen met blischap aandoet, deze, van zijn Ga naar margenootrdenkbeelt, als des zelfs oorzaak, verzelt, zal met blijschap aangedaan worden, of zich zelf met blijschap aanschouwen. In tegendeel, indien hy iets doet, 't welk, gelijk hy zich inbeeld, d' anderen met droefheit aandoet, zo zal hy zich zelf met droefheit aanschouwen. | |||||
Ga naar margenootsBetoging.De geen, die zich inbeeld dat hy d' anderen met blijschap, of met | |||||
[pagina 136]
| |||||
droefheit aandoet, zal daar door (volgens de zevenëntwintigste Ga naar margenoottVoorstelling in dit deel) met blijschap, of met droefheit aangedaan worden. Maar dewijl de mensch (volgens de negentiende en drieëntwintigste Voorstelling van het tweede deel) van zich zelf Ga naar margenootumeêwustig is door Ga naar margenootwd' aandoeningen, door de welken hy tot doen Ga naar margenootxbepaalt word, zo zal de geen, die iets gedaan heeft, 't welk, gelijk hy zich inbeeld, d' anderen met blijschap aandoet, van blijschap, met Ga naar margenootybewustheit van zich zelf, als d' oorzaak van zijn blijschap, aangedaan worden, of zich zelf met blijschap aanschouwen: en in tegendeel, gelijk voorgestelt is. | |||||
Ga naar margenootzByvoegsel.Dewijl de liefde (volgens het Byvoegsel van de dartiende Ga naar margenootaVoorstelling in dit deel) een blijschap is, die van het Ga naar margenootbdenkbeelt van een uitterlijke zaak verzelt is, zo zal dan deze blijschap en droef heit zeker Ga naar margenootcslach van liefde en haat wezen. Maar vermits de liefde en haat tot d' uitterlijke Ga naar margenootdvoorwerpen toegepast worden, zo zullen wy deze Ga naar margenootehartstochten met andere namen aanwijzen: te weten, wy zullen de blijschap, van het Ga naar margenootfdenkbeelt van een innerlijke oorzaak verzelt, Ga naar margenootgroem, en de droef heit, hier tegen strijdig, Ga naar margenoothschaamte noemen; ik wil zeggen dat, als de blijschap, of droefheit hier uit spruit, de mensch meent dat hy geprezen, of gelastert word: andersins zal ik de blijschap, van het denkbeelt van een inwendige oorzaak verzelt, met de naam van Ga naar margenootigerustheit op zich zelf, en de droefheit, daar tegen strijdig, met de naam van Ga naar margenootkberou aanwijzen. Wijders, dewijl het (volgens de Ga naar margenootlToegift van de zeventiende Voorstelling in het tweede deel) gebeuren kan dat de blijschap, met de welke iemant zich inbeeld d' anderen aan te doen, alleenlijk Ga naar margenootminbeeldig is, en (volgens de vijfëntwintigste Ga naar margenootnVoorstelling van dit deel) yder poogt alles zich in te beelden, 't welk hy meent dat hem met blijschap aandoet, zo kan lichtelijk gebeuren, dat de Ga naar margenootoroemrijke verwaant is, en zich inbeeld dat hy by alle menschen aangenaam is, als hy aan alle tot een last verstrekt. | |||||
Eenendartigste Voorstelling.Indien wy ons inbeelden dat iemant iets bemint, begeert, of haat, 't welk wy zelf beminnen, begeren, of haten, zo zullen wy daarom die zaak stantvastiglijker beminnen, enz. Maar indien wy ons inbeelden dat hy een afkeer of tegenheit van 't geen heeft, dat wy beminnen, of in tegendeel, dat hy | |||||
[pagina 137]
| |||||
't geen bemint, 't welk wy haten, zo zullen wy zekere Ga naar margenootpvlotheit des gemoeds lijden. | |||||
Ga naar margenootqBetoging.Hier om alleen, dat wy ons inbeelden dat iemant iets bemint, zullen wy het beminnen; volgens de zevenëntwintigste Ga naar margenootrVoorstelling van dit deel: maar wy onderstellen dat wy, zonder dit, het zelfde beminnen; zo koomt 'er dan nieuwe oorzaak by de liefde, van de welke zy gequeekt word; en dieshalven zullen wy dit, dat wy beminnen, hier door stantvastelijker beminnen. Wijders, hier uit, dat wy ons inbeelden dat iemant een afkeer van iets heeft, daaröm zullen wy 'er ook een afkeer af hebben; volgens de zelfde Voorstelling. Maar indien wy Ga naar margenootsonderstellen dat wy ter zelfde tijt het zelfde beminnen, zo zullen wy ter zelfde tijt het zelfde beminnen, en te gelijk af keerig daar af wezen, of (volgens het Ga naar margenoottByvoegsel van de zeventiende Voorstelling in dit deel) Ga naar margenootuvlotheit des gemoeds lijden; gelijk te betogen stond. | |||||
Ga naar margenootwToegift.Hier uit, en uit d' achtëntwintigste Ga naar margenootxVoorstelling van dit deel volgt dat yder, zo veel als hem mogelijk is, poogt dat yder het geen, 't welk hy zelf bemint, zal beminnen, en dat hy ook het geen, 't welk hy haat, zal haten. Hier uit spruit dit van de Ga naar margenootyDichter: wy minnaars hopen gezamentlijk, en vrezen gezamentlijk; straf en onbuigsaam is hy, die het geen bemint, 't welk van een ander gelaten word. | |||||
Ga naar margenootzByvoegsel.Deze Ga naar margenootapoging van uit te werken dat yder het geen, 't welk hy zelf bemint, of haat, zal goet keuren, is, warelijk Ga naar margenootbroemzucht. (Bezie het Byvoegsel van de negenëntwintigste Voorstelling in dit deel) En dieshalven zien wy dat yder van natuur begeert dat d' anderen naar zijn zin en verstant leven. En dewijl zy alle gezamentlijk hier naar trachten, zo zijn zy aan malkander een beletsel; en dewijl zy alle van alle geprezen, of bemint willen zijn, zo haten zy elkänder. | |||||
Tweendartigste Voorstelling.Indien wy ons inbeelden dat iemant zich over een zaak verheugt, die een alleen kan genieten, zo zullen wy pogen te weeg te brengen dat hy die zaak niet geniet. | |||||
Betoging.Hier uit alleen, dat wy ons inbeelden dat iemant over enige zaak verheugt is, zullen wy (volgens de zevenëntwintigste Ga naar margenootwVoorstelling | |||||
[pagina 138]
| |||||
van dit deel, met der zelfder eerste Ga naar margenootxToegift) die zaak bemminen, en ons daar mede begeren te vermaken: maar (volgens Ga naar margenootyd' onderstelling) wy beelden ons in dat dit aan deze blijschap hinderlijk is, dat hy zich over die zaak verheugt; en dieshalven zullen wy (volgens d'achtëntwintigste Voorstelling van dit deel) pogen dat hy de zelfde niet geniet; 't welk te betogen stond. | |||||
Ga naar margenootzByvoegsel.Wy zien dan dat het met de natuur der menschen deurgaans in dier voegen is gestelt, dat zy medelijden met de genen hebben, die in een quade staat staan, en dat zy de genen benijden, die voorspoedig zijn; en (volgens de voorgaande Ga naar margenootaVoorstelling) met zo veel te groter haat, als zy de zaak, die zy zich inbeelden, dat van een ander genoten word, meer beminnen. Wy zien wijders dat uit de zelfde Ga naar margenootbeigenschap van de menschelijke natuur, uit de welke volgt dat de menschen Ga naar margenootcmedelijdig zijn, ook volgt dat zy Ga naar margenootdnijdig en Ga naar margenooteroemzuchtig zijn. Eindelijk, indien wy met d' ervarentheit zelve te raat willen gaan, wy zullen bevinden dat zy dit alles leert, voornamelijk zo wy op d' eerste jaren van onz leven zullen merken. Want wy bevinden dat de kinderen, om dat hun lighaam geduriglijk als Ga naar margenootfin gelijk gewicht is, hier om alleen lachen, of huilen, om dat zy anderen zien lachen of huilen; en voorts, al 't geen, dat zy anderen zien doen, begeren zy terstont na te volgen, en willen eindelijk voor zich al 't geen, met het welk, gelijk zy zich inbeelden, anderen zich verheugen: namelijk, om dat de beelden der dingen, gelijk wy gezegt hebben, Ga naar margenootgd' aandoeningen van 't lighaam zelven zijn, of de Ga naar margenoothwijzen, door de welken het menschelijk lighaam van d' uitwendige oorzaken word aangedaan, en geschikt tot dit, of dat te doen. | |||||
Drieendartigste Ga naar margenootiVoorstelling.Als wy een zaak, ons gelijk, beminnen, zo pogen wy, zo veel als ons mogelijk is, te maken dat zy ons ook bemint. | |||||
Ga naar margenootkBetoging.Wy pogen ons de zaak, die wy beminnen, zo veel, als ons mogelijk is, boven d' anderen in te beelden; volgens de twaalfde Voorstelling van dit deel) Indien dan de zaak ons gelijk is, zo zullen wy (volgens de negenëntwintigste Voorstelling van dit deel) pogen haar met blijschap boven d' anderen aan te doen; of wy zullen, zo veel als ons mogelijk is, pogen te weeg te brengen dat de beminde zaak, van blijschap, Ga naar margenootlin 't byzijn van onz denkbeelt, aangedaan word; | |||||
[pagina 139]
| |||||
dat is, (volgens het Ga naar margenootmByvoegsel van de dartiende Voorstelling in dit deel) dat zy ons weêr bemint; gelijk te betogen stond. | |||||
Vierendartigste Ga naar margenootnVoorstelling.Hoe wy ons inbeelden dat de beminde zaak met groter Ga naar margenootohartstocht tot ons aangedaan is, hoe wy meer daar op zullen roemen. | |||||
Ga naar margenootpBetoging.Wy pogen (volgens de voorgaande Voorstelling) zo veel als ons mogelijk is, dat de beminde zaak ons weêr bemint; dat is (volgens het Ga naar margenootqByvoegsel van de dartiende Voorstelling in dit deel) dat de beminde zaak van blijschap, Ga naar margenootrin 't by zijn van onz denkbeelt, aangedaan word. Hoe wy ons dan inbeelden dat de beminde zaak om onzent wil met groter blijschap aangedaan is, hoe deze poging ook meer geholpen en bevordert word; dat is (volgens d' elfde Ga naar margenootsVoorstelling in dit deel, met der zelfder Ga naar margenoottByvoegsel) hoe wy met groter blijschap aangedaan worden. Maar, gelijk wy ons hier over verblijden, dat wy een ander, ons gelijk, met blijschap aandoen, zo aanschouwen wy ons zelven met blijschap; volgens de dartigste Voorstelling van dit deel. Dieshalven, hoe wy ons inbeelden dat de beminde zaak met groter Ga naar margenootuhartstocht tot ons aangedaan is, hoe wy ons zelven met groter blijschap zullen aanschouwen; of (volgens het Byvoegsel van de dartigste Voorstelling in dit deel) hoe wy meer zullen roemen; 't welk te betogen stond. | |||||
Vyfendartigste Voorstelling.Indien iemant zich inbeeld dat de beminde zaak met de zelfde, of een enger bant van vrientschap, daar meê hy de zelfde alleen genoot, een ander aan zich voegt, zo zal hy met haat tot de beminde zaak zelve aangedaan worden, en haar aan die ander benijden. | |||||
Ga naar margenootwBetoging.Hoe iemant zich inbeeld dat de beminde zaak met groter liefde tot hem aangedaan is, hoe hy meer zal roemen; (volgens de voorgaande Voorstelling) dat is, (volgens het Ga naar margenootxByvoegsel van de dartigste Ga naar margenootyVoorstelling in dit deel) zich verblijden. En dieshalven zal hy (volgens d' achtëntwintigste Voorstelling in dit deel) pogen zo veel, als hem mogelijk is, zich in te beelden dat de beminde zaak op het engste aan hem is verbonden; welke Ga naar margenootzpoging, of Ga naar margenootalust noch aan- | |||||
[pagina 140]
| |||||
gequeekt word, zo hy zich inbeeld dat een ander het zelfde voor hem begeert; volgens d' eenëndartigste Voorstelling van dit deel. Maar men onderstelt dat deze poging, of Ga naar margenootblust door het beelt van de beminde zaak zelve, verzelt van het beelt van de geen, de welk van de beminde zaak word aangehaalt, ingetoomt word. Dieshalven zal hy (volgens het Ga naar margenootcByvoegsel van d' elfde Voorstelling in dit deel) daar door zelf met droefheit, die met het Ga naar margenootddenkbeelt van de beminde zaak, als der zelfder oorzaak, verzelt is, en te gelijk met het beelt van die ander aangedaan worden; dat is, (volgens het Byvoegsel van de dartiende Voorstelling in dit deel) hy zal met haat tot de beminde zaak aangedaan worden, en te gelijk ook tot die ander, (volgens de Ga naar margenooteToegift van de vijftiende Ga naar margenootfVoorstelling in dit deel) die hy (volgens de drieëntwintigste Voorstelling in dit deel) daaröm zal benijden, om dat hy door de beminde zaak vermaakt word; gelijk te betogen stond. | |||||
Ga naar margenootgByvoegsel.Deze Ga naar margenoothhaat tot de beminde zaak, aan de Ga naar margenootinijt gevoegt, word Ga naar margenootkyverzucht, of jeloersheit genoemt, de welke dieshalven niets anders is, dan een Ga naar margenootlvlotheit des gemoeds, te gelijk uit liefde en haat gesproten, met het denkbeelt van een ander verzelt, die benijd word. Wijders, deze haat tot de beminde zaak zal groter zijn, naar maat van de blijschap, daar meê Ga naar margenootmd' yverzuchtige, uit de weêrkeerige liefde van de beminde zaak, gemenelijk aangedaan word, en ook naar maat van de Ga naar margenootnhartstocht, met de welk hy tot de geen aangedaan was, die, naar zijn inbeelding, van de beminde zaak aangehaalt. Want indien hy hem haat, zo zal hy daar door ook (volgens de vierëntwintigste Ga naar margenootoVoorstelling in dit deel) de beminde zaak haten, om dat hy zich inbeeld dat het geen, 't welk hy haat, haar met blijschap aandoet; en ook (volgens de Ga naar margenootpToegift van de vijftiende Voorstelling in dit decl) hierom, dat hy gedwongen is het beelt van de beminde zaak by het beelt van de geen, die hy haat, te voegen. Deze zaak zal deurgaans plaats hebben in de liefde tot een vrou: want de geen, die zich inbeeld dat de vrou, die hy bemint, zich aan een ander overgeeft, zal niet alleenlijk, om dat zijn lust ingetoomt word, bedroeft worden, maar ook een afkeer van haar krijgen, om dat hy genootzaakt is het beelt van de beminde zaak aan het schaamtelijke en aan d' uitwerpselen van een ander te voegen: daar noch eindelijk bijkoomt dat Ga naar margenootqd'yverzuchtige niet van de beminde zaak met het zelfde gelaat, 't welk zy gewonelijk aan hem toonde, word ontfangen: om welke oorzaak de minnaar ook bedroeft word, gelijk ik nu zal tonen. | |||||
[pagina 141]
| |||||
Zesendartigste Ga naar margenootrVoorstelling.De geen, die aan de zaak gedenkt, de welke hem eens vreucht aangebracht heeft, begeert de zelfde Ga naar margenootsomstandigheden, met de welken hy zich te voren daar meê verheugt heeft, te genieten. | |||||
Ga naar margenoottBetoging.Al 't geen, dat de mensch gezamentlijk met de zaak, die hem heeft verheugt, gezien heeft, zal (volgens de vijftiende Ga naar margenootuVoorstelling van dit deel) by toeval oorzaak van blijschap wezen; en dieshalven zal hy (volgens d'achtëntwintigste Voorstelling van dit deel) begeren dit alles, gezamentlijk met de zaak, die hem verheugt heeft, te genieten, of hy zal begeren de zaak in alle haar omstandigheden te genieten, gelijk hy te voren zich daar meê verheugt heeft; 't welk te betogen stond. | |||||
Ga naar margenootwToegift.Indien men dan bevind dat 'er een van deze Ga naar margenootxomstandigheden ontbreekt, zo zal de minnaar droevig worden. Want voor zo veel als hy bevind dat 'er enige omstandigheit ontbreekt, voor zo veel beeld hy zich iets in, dat de Ga naar margenootywezentlijkheit van die zaak uitsluit. Maar dewijl hy, uit oorzaak van de liefde, (volgens de voorgaande Ga naar margenootzVoorstelling) begerig naar die zaak, of naar die omstandigheit is, zo zal hy (volgens de negentiende Voorstelling van dit deel) bedroeft worden, voor zo veel hy zich inbeeld dat 'er de zelfde ontbreekt; 't welk te betogen was. | |||||
Ga naar margenootaByvoegsel.Deze Ga naar margenootbdroefheit, voor zo veel zy op 't afwezen van 't geen ziet, dat wy beminnen, word Ga naar margenootcverlangen genoemt. | |||||
Zevenendartigste Voorstelling.De Ga naar margenootdbegeerte, die uit de droefheit of blijschap, en uit de haat of liefde spruit, is zo veel te groter, als de Ga naar margenootehartstocht groter is. | |||||
Ga naar margenootfBetoging.De droefheit vermindert, of beteugelt des menschen macht van te doen; (volgens het Ga naar margenootgByvoegsel van d' elfde Ga naar margenoothVoorstelling in dit deel) dat is, (volgens de zevende Voorstelling van dit deel) vermindert of beteugelt de Ga naar margenootipoging, door de welke de mensch poogt in zijn Ga naar margenootkwezen te blijven, en is dieshalven (volgens de vijfde Voorstel- | |||||
[pagina 142]
| |||||
ling van dit deel) strijdig tegen deze poging; en al 't geen, dat de mensch poogt, die met droef heit aangedaan word, is droefheit af te weren. Maar (volgens de Ga naar margenootlBepaling van de droefheit) hoe de droefheit groter is, hoe zy ook nootzakelijk een groter deel van des menschen macht van te doen tegenstaat. Dieshalven, hoe de droefheit groter is, hoe de mensch ook met groter macht van te doen zal pogen de droefheit te verdrijven: dat is (volgens het Ga naar margenootmByvoegsel van de negende Voorstelling in dit deel) hy zal met te groter Ga naar margenootnbegeerte en Ga naar margenootolust de droefheit pogen te verdrijven. Wijders, dewijl de blijschap (volgens het zelfde Ga naar margenootpByvoegsel van d'elfde Ga naar margenootqVoorstelling in dit deel) des menschen macht van te doen vermeerdert, of bevordert, zo kan door de zelfde middel lichtelijk betoogt worden, dat de mensch, met blijschap aangedaan, niets anders begeert, dan de zelfde te behouden, en dit met zo veel te groter begeerte, als de blijschap groter zal wezen. Eindelijk, dewijl de haat en liefde zelven Ga naar margenootrhartstochten van droefheit en blijschap zijn, zo volgt op gelijke wijze dat de Ga naar margenootspoging, Ga naar margenoottlust, of Ga naar margenootubegeerte, die uit oorzaak van de haat, of liefde te voorschijn koomt, groter zal zijn naar de maat van de haat en liefde; 't welk te betogen stond. | |||||
Achtendartigste Ga naar margenootwVoorstelling.Indien iemant de beminde zaak in dier voegen heeft beginnen te haten, dat de liefde gantschelijk uitgewischt word, zo zal hy de zelfde met groter haat, uit gelijke oorzaak gesproten, vervolgen, dan of hy haar nooit bemint had, en met zo veel te groter haat, als de liefde te voren groter heeft geweest. | |||||
Ga naar margenootxBetoging.Want indien iemant de zaak, die hy bemint, begint te haten, zo zullen meer van zijn Ga naar margenootylusten ingetoomt worden, dan of hy de zelfde nooit bemint had. Want de liefde is een blijschap, (volgens het Ga naar margenootzByvoegsel van de dartiende Ga naar margenootaVoorstelling in dit deel) die de mensch, zo veel als hem mogelijk is, (volgens d' achtëntwintigste Voorstelling van dit deel) poogt te behouden; en dit (volgens het zelfde Byvoegsel) met de beminde zaak als tegenwoordig t'aanschouwen, en de zelfde (volgens d' eenëntwintigste Voorstelling in dit deel) met blijschap, zo veel als hem mogelijk is, aan te doen; welke Ga naar margenootbpoging (volgens de voorgaande Voorstelling) zo veel te groter is, als de liefde ook groter is, gelijk ook de poging van te weech te brengen | |||||
[pagina 143]
| |||||
dat de beminde zaak daarëntegen hem ook bemint. (Bezie de drieëndartigste Voorstelling van dit deel.) Maar deze pogingen worden met haat tot de beminde zaak geparst; volgens de Ga naar margenootcToegift van de drieendartigste Voorstelling in dit deal: dieshalven zal de minnaar (volgens het Ga naar margenootdByvoegsel van d' elfde Ga naar margenooteVoorstelling in dit deel) ook om deze oorzaak met droefheit aangedaan worden, en met zo veel te groter droefheit, als de liefde groter heeft geweest: dat is, behalven de droefheit, die d' oorzaak van de haat heeft geweest, spruit noch een andere, te weten hier uit, dat hy de zaak bemint heeft; en by gevolg zal hy met groter Ga naar margenootfhartstocht van droefheit de beminde zaak aanschouwen, dat is, (volgens het Ga naar margenootgByvoegsel van de dartiende Voorstelling in dit deel) met groter haat vervolgen, dan of hy haar niet bemint had, en met zo veel te groter haat, als de liefde groter heeft geweest; 't welk te betogen stond. | |||||
Negenendartigste Ga naar margenoothVoorstelling.De geen, die iemant haat, zal pogen hem quaat aan te doen, 't en zy hy vreest dat daar uit groter quaat voor hem zal voortkomen: in tegendeel, de geen, die iemant bemint, zal, op de zelfde wijze pogen hem wel te doen. | |||||
Ga naar margenootiBetoging.Iemant te haten, is, (volgens het Ga naar margenootkByvoegsel van de dartiende Voorstelling in dit deel) zich iemant als d' oorzaak van zijn droefheit in te beelden. Dieshalven, (volgens d' achtëntwintigste Voorstelling van dit deel) de geen, die iemant haat, zal pogen hem te verdrijven, of te vernietigen. Maar indien hy daar uit iets droeviger, of ('t welk het zelfde is) enig groter quaat voor zich vreest, en gelooft dat hy dit kan ontgaan met den geen, die hy haat, met dat quaat, 't welk hy overwoog, aan te doen, zo zal hy begeten zich t' onthouden van hem quaat aan te doen, (volgens de zelfde achtëntwintigste Voorstelling van dit deel) en dit (volgens de zevenëndartigste Voorstelling van dit deel) met groter Ga naar margenootlpoging dan de gene, daar door hy gehouden was hem quaat aan te doen; welke poging dieshalven, gelijk wy wilden, d' overhant zal verkrijgen. De Ga naar margenootmBetoging van het tweede deel gaat op gelijke wijze voort. | |||||
Ga naar margenootnByvoegsel.By goet versta ik hier allerhande blijschap; en wijders het geen, dat tot de zelfde dienstig is, en voornamelijk dit, 't welk het Ga naar margenootoverlangen, hoedanig het ook is, voldoet; en by quaat alderhande droefheit, en voornamelijk deze, die ons van onz verlangen berooft. | |||||
[pagina 144]
| |||||
Want hier voor (in het Byvoegsel van de negende Voorstelling in dit deel) hebben wy getoont, dat wy niets begeren om dat wy het goet oordeelen te zijn: maar in tegendeel, wy noemen het goet, om dat wy het begeren, en by gevolg dit quaat, van 't welk wy een afkeer hebben. Dieshalven, yder oordeelt, ofschat naar zijn Ga naar margenootphartstocht en drift wat goet, wat quaat, wat beter, wat erger, en eindelijk wat best en ergst is. Dus oordeelt een gierigaart, dat d' overvloet van gelt best, en 't gebrek daar af, ergst is. Maar d' eerzuchtige begeert niets zo zeer, als de roem, en in tegendeel ontziet niets zo zeer als de schande. Wijders, den nijdige is niets aangenamer, dan eens anders ongeluk, en niets lastiger, dan eens anders geluk; en dus oordeelt yder, naar zijn Ga naar margenootqhartstocht, dat enig ding goet of quaat, nut of onnut is. Voorts, deze hartstocht, door de welke de mensch dus geschikt word, dat hy dit, 't welk hy wil, niet wil, of dat hy dit wil, 't welk hy niet wil, word Ga naar margenootrschroomte genoemt, die dieshalven niets anders is, dan Ga naar margenootsvrees, voor zo veel de mensch van de zelfde geschikt word tot het quaat, dat hy toekomende oordeelt, door een minder quaat te schouwen. (bezie d' achtëntwintigste Ga naar margenoottVoorstelling van dit deel) Maar indien het quaat, 't welk hy schroomt, Ga naar margenootuschaamte is, zo word de Ga naar margenootwschroomte Ga naar margenootxbeschaamtheit genoemt. Eindelijk, indien de Ga naar margenootybegeerte van het toekomende quaat te schuwen door de Ga naar margenootzschroom van eens anders quaat in dier voegen ingetoomt word, dat hy niet weet wat hy liever wil, zo word de Ga naar margenootavrees Ga naar margenootbverbaastheit genoemt, voornamelijk zo de beide quaden, daar voor men schroomt, van de grootsten zijn. | |||||
Veertigste Ga naar margenootcVoorstelling.De geen, die zich inbeeld dat iemant hem haat, en gelooft dat hy geen oorzaak van te haten aan hem heeft gegeven, zal de zelfde ook haten. | |||||
Ga naar margenootdBetoging.De geen, die zich inbeeld dat iemant met haat aangedaan is, zal ook met de zelfde haat aangedaan worden; (volgens de zevenëntwintigste Voorstelling van dit deel) dat is, (volgens het Ga naar margenooteByvoegsel van de dartiende Voorstelling in dit deel) met droefheit, die met het Ga naar margenootfdenkbeelt van d' uitwendige oorzaak verzelt is. Maar hy (by Ga naar margenootgonderstelling) beeld zich geen oorzaak van deze droefheit in, als de Ga naar margenoothgeen, die hem haat: dieshalven hieröm, dat hy zich inbeeld dat iemant hem haat, zal hy met droefheit aangedaan worden, die met | |||||
[pagina 145]
| |||||
het denkbeek van de geen, die hem haat, verzelt is; of (volgens het zelfde Byvoegsel) hy zal de zelfde haten; gelijk te betogen stond. | |||||
Ga naar margenootiByvoegsel.Maar indien hy zich inbeeld dat hy aan hem gerechtige oorzaak van haat gegeven heeft, zo zal hy (volgens de dartigste Voorstelling van dit deel, en der zelfder Byvoegsel) met schaamte aangedaan worden. Maar dit (volgens de vijfëntwintigste Voorstelling van dit deel) gebeurt zeer zelden. Wijders, deze Ga naar margenootkwederkering van haat kan ook hier uit rijzen, dat de Ga naar margenootlpoging om den geen, die men haat, quaat aan te doen, op de haat volgt; volgens de negenëndartigste Voorstelling van dit deel. De geen dan, die zich inbeeld dat iemant hem haat, zal zich ook inbeelden dat de zelfde d' oorzaak van enig quaat, of droefheit is, en dieshalven met droefheit, of met vrees aangedaan worden, terwijl het Ga naar margenootmdenkbeelt van de geen, die hem haat, als d' oorzaak, daar by is, dat is, hy zal ook met haat aangedaan worden; gelijk te voren gezegt is. | |||||
Eerste Ga naar margenootnToegift.De geen, die zich inbeeld dat de geen, die hy bemint, met haat tot hem aangedaan is, zal gezamentlijk van haat en liefde bestreden worden: want voor zo veel hy zich inbeeld dat de zelfde hem haat, zo word hy ook Ga naar margenootobepaalt (volgens de voorgaande Ga naar margenootpVoorstelling) tot de zelfde te haten: maar (volgens Ga naar margenootqd' Onderstelling) hy bemint hem echter: dieshalven zal hy gelijkelijk van haat en liefde bestreden worden. | |||||
Tweede Ga naar margenootrToegift.Indien iemant zich inbeeld dat iemant, tot de welk hy te voren met geen Ga naar margenootshartstocht was ingenomen, hem, uit haat, enig quaat aangedaan heeft, Zo zal hy terstont pogen hem met gelijk quaat te vergelden. | |||||
Ga naar margenoottBetoging.De geen, die zich inbeeld dat iemant met haat tegen hem aangedaan is, zal (volgens de voorgaande Ga naar margenootuVoorstelling) hem ook haten, en (volgens de zevenëntwintigste Voorstelling van dit deel) pogen dit alles uit te vinden, 't welk de zelfde met droefheit kan aandoen, en trachten dit aan de zelfde (volgens de negenëndartigste Voorstelling van dit deel) toe te brengen: maar (volgens Ga naar margenootwd' onderstelling) 't eerste, 't welk de zodanige zich inbeeld, is het quaat, hem aangedaan: dieshalven zal hy terstont pogen het zelfde den zelfde aan te doen; 't welk te betogen stond. | |||||
[pagina 146]
| |||||
Ga naar margenootxByvoegsel.De Ga naar margenootypoging om den geen, die wy haten, quaat aan te doen, word Ga naar margenootzgramschap genoemt: en de poging om het quaat, dat ons aangedaan is, te vergelden, word Ga naar margenootawraak geheten. | |||||
Eenenveertigste Ga naar margenootbVoorstelling.Indien iemant zich inbeeld dat iemant hem bemint, en niet gelooft dat hy enige oorzaak daar toe heeft gegeven, ('t welk, volgens de Ga naar margenootcToegift van de vijftiende Voorstelling, en volgens de zestiende Voorstelling van dit deel, kan geschieden) zo zal de zelfde hem weêr beminnen. | |||||
Betoging.Dit word op de zelfde wijze betoogt, als de voorgaande Voorstelling, daar af men ook het Byvoegsel na te zien heeft. | |||||
Ga naar margenootdByvoegsel.Maar indien hy gelooft dat hy gerechtige oorzaak van liefde heeft gegeven, zo zal hy zich beroemen; (volgens de dartigste Voorstelling van dit deel, met der zelfder Byvoegsel) 't welk (volgens de vijfëntwintigste Voorstelling van dit deel) dikwijls gebeurt, en dat, gelijk wy gezegt hebben, recht anders voorvalt, als iemant zich inbeeld dat iemant hem haat. Bezie het Ga naar margenooteByvoegsel van de voorgaande Ga naar margenootfVoorstelling. Voorts, deze Ga naar margenootgwederkerige liefde, en by gevolg (volgens de negenëndartigste Voorstelling van dit deel) de Ga naar margenoothpoging van wel te doen aan de geen, die ons bemint, en die (volgens de zelfde enegenendartigste Voorstelling van dit deel) aan ons poogt wel te doen, word Ga naar margenootidankbewijs, of Ga naar margenootkdankbaarheit genoemt: en dieshalven blijkt dat de menschen veel vaerdiger zijn tot wraak, dan tot weldaat te vergelden. | |||||
Ga naar margenootlToegift.De geen, die zich inbeeld dat hy van de geen bemint word, die hy haat, word gelijkelijk van haat en liefde bestreden; 't welk op de zelfde wijze getoont word, als d' eerste Ga naar margenootmToegift van de voorgaande Ga naar margenootnVoorstelling. | |||||
Ga naar margenootoByvoegsel.Indien de haat d' overhant verkrijgt, zo zal hy pogen den geen, die hem bemint, quaat aan te doen; en deze Ga naar margenootphartstocht word Ga naar margenootqwreètheit genoemt, voornamelijk zo men gelooft dat de geen, die bemint, geen gemene oorzaak van haat heeft gegeven. | |||||
[pagina 147]
| |||||
Tweeenveertigste Ga naar margenootrVoorstelling.De geen, die, door liefde, of door hoop van roem bewogen, aan iemant weldaat heeft gedaan, zal bedroeft worden, zo hy ziet dat de weldaat met een ondankbaar gemoed ontfangen word. | |||||
Ga naar margenootsBetoging.De geen, die enig ding, hem gelijk, bemint, poogt, zo veel als hem mogelijk is, dat het zelfde hem weêr bemint; volgens de drieëndartigste Voorstelling van dit deel. De geen dan, die, uit oorzaak van liefde, aan iemant weldaat bewijst, doet zulks uit verlangen 't welk hy heeft van weêr bemint te worden; dat is (volgens de vierëndartigste Ga naar margenoottVoorstelling van dit deel) door hoop van roem, of (volgens het Ga naar margenootuByvoegsel van de dartigste Voorstelling van dit deel) van blijschap; en dieshalven (volgens de twaalfde Voorstelling in dit deel) zal hy pogen deze oorzaak van roem, zo veel als hy kan, zich in te beelden, of, Ga naar margenootwals dadelijk wezentlijk zijnde, t' aanschouwen: maar (volgens Ga naar margenootxd' onderstelling) hy beeld zich iets anders in; 't welk de Ga naar margenootywezentlijkheit van de zelfde zaak uitsluit: dieshalven zal hy (volgens de negentiende Voorstelling van dit deel) daaröm bedroeft worden: 't welk te betogen stond. | |||||
Drieenveertigste Ga naar margenootzVoorstelling.De haat word door wederkerige haat vermeerdert, en kan daarëntegen door liefde uitgewischt worden. | |||||
Ga naar margenootaBetoging.De geen, die zich inbeeld dat de geen, die hy haat, weêr met haat tegen hem aangedaan is, zal daar door (volgens de veertigste Voorstelling van dit deel) met nieuwe haat ontsteken worden, terwijl (volgens Ga naar margenootbd' onderstelling) d' eerste noch duurt. Maar indien hy, in tegendeel, zich inbeeld dat de zelfde met liefde tot hem aangedaan is, zo zal hy, voor zo veel hy zich dit inbeeld, zich zelf (volgens de dartigste Voorstelling van dit deel) met blijschap aanschouwen, en ook (volgens de negenëntwintigste Voorstelling van dit deel) pogen hem te behagen; dat is (volgens de veertigste Voorstelling van dit deel) hy poogt zo verre hem niet te haten, en met geen droef heit aan te doen: en deze Ga naar margenootcpoging (volgens de zevenëndartigste Voorstelling van dit deel) zal groter of kleinder zijn, naar mate van de Ga naar margenootdhartstocht, daar zy uit spruit. Dieshalven, indien zy groter is | |||||
[pagina 148]
| |||||
dan de gene, die uit haat spruit, en daar door hy de zaak, die hy haat, (volgens de zesentwintigste Voorstelling van dit deel) poogt met droefheit aan te doen, zo zal zy d' overhant daar over verkrijgen, en de haat uit de ziel wisschen; 't welk te betogen stond. | |||||
Vierenveertigste Ga naar margenooteVoorstelling.De haat, die van de liefde gantschelijk word verwonnen, gaat tot liefde over; en dieshalven is de liefde groter, dan of de haat niet voorgegaan was. | |||||
Ga naar margenootfBetoging.De Betoging hier afgaat op de zelfde wijze voort, als de gene van d'achtëndartigste Voorstelling in dit deel. Want de geen, die de zaak, de welk hy haat, of die hy met droefheit plag t' aanschouwen, begint te beminnen, verblijd zich daaröm, dat hy haar bemint; en by deze blijschap, de welke van de liefde ingesloten word, (bezie der zelfder Ga naar margenootgBepaling in Ga naar margenooth't Byvoegsel van de dartiende Voorstelling in dit deel) komt ook de gene by, die hier uit spruit, dat de Ga naar margenootipoging om de droef heit te verdrijven, die de haat in zich sluit (gelijk wy in de zevenëndartigste Voorstelling van dit deel vertoont hebben) ganschelijk geholpen word, terwijl het Ga naar margenootkdenkbeelt van de geen, die hy haatte, als d' oorzaak, daar by is. | |||||
Ga naar margenootlByvoegsel.Hoewel het met de zaak dus is gelegen, zo zal echter niemant pogen enig ding te haten, of dat het met droefheit Ga naar margenootmaangedaan word, om deze groter blijschap te genieten: dat is, niemant zal, op hoop van de schade te vergoeden, begeren zich zelf schade aan te doen, noch wenschen ziek te zijn, op hoop van weêr gezont te worden. Want yder zal altijt pogen zijn Ga naar margenootnwezen te behouden, en de droefheit, zo veel als hem mogelijk is, te verdrijven. Doch indien men daarëntegen kan bevatten, dat de mensch kan begeren iemant te haten, om hem daar na met groter liefde te beminnen, zo zal hy altijt begeren de zelfde te haten. Want hoe de haat groter geweest zal hebben, hoe de liefde ook groter zal wezen; en dieshalven zal hy altijt begeren dat de haat groter en groter word: en om de zelfde oorzaak zal de mensch pogen meer en meer ziek te zijn, om namaals uit de gezontheit, die hy weder zal bekomen, groter blijschap te genieten; en dieshalven zal hy pogen altijt ziek te wezen: 't welk (volgens de zeste Voorstelling van dit deel) ongerijmt is. | |||||
[pagina 149]
| |||||
Vyfenveertigste Ga naar margenootoVoorstelling.Indien iemant zich inbeeld dat iemant, hem gelijk, met haat tot een zaak, hem gelijk, en die hy bemint, aangedaan is, zo zal hy de zelfde haten. | |||||
Ga naar margenootpBetoging.Want de beminde zaak haat weêr de geen, die daar haat; volgens de veertigste Voorstelling van dit deel: in voegen dat de minnaar, die zich inbeeld dat iemant de beminde zaak haat, zich daaröm ook inbeeld dat de beminde zaak met haat, dat is, (volgens het Ga naar margenootqByvoegsel van de dartiende Voorstelling in dit deel) met droefheit aangedaan is, en by gevolg zich bedroeft, en dit terwijl het Ga naar margenootrdenkbeelt van de geen, die de beminde zaak haat, als d' oorzaak, daar by is: dat is (volgens het Byvoegsel van de dartiende Voorstelling in dit deel) hy zal hem haten; 't welk betoogt moest worden. | |||||
Zesenveertigste Ga naar margenootsVoorstelling.Indien iemant van een ander van een zelfde Ga naar margenoottstant, of van een volk, van het zijne verscheiden, met blijschap, of droefheit aangedaan heeft geweest, terwijl zijn Ga naar margenootudenkbeelt, onder d'algemene naam van Ga naar margenootwstant, of volk, als d'oorzaak, daar by is, zo zal deze niet alleenlijk hem, maar alle de genen van de zelfde stant, of van het zelfde volk beminnen, of hatën. | |||||
Ga naar margenootxBetoging.De Betoging van deze zaak blijkt uit de zestiende Voorstelling van dit deel. | |||||
Zevenenveertigste Ga naar margenootyVoorstelling.De blijschap, die hier uit spruit, namelijk, dat wy ons inbeelden dat de zaak, die wy haten, vernietigt, of met enig ander quaat aangedaan word, koomt niet voort zonder enige droefheit des gemoeds. | |||||
Ga naar margenootzBetoging.De Betoging blijkt uit de zevenëntwintigste Voorstelling van dit deel. Want voor zo veel wy ons inbeelden dat een zaak, ons gelijk, met droef heit aangedaan word, voor zo veel worden wy bedroeft. | |||||
[pagina 150]
| |||||
Ga naar margenootaByvoegsel.Deze Voorstelling kan ook uit de Toegift van de zeventiende Voorstelling in het tweede deel betoogt worden. Want zo dikwijls als wy aan een zaak gedenken, hoewel zy niet Ga naar margenootbdadelijk wezentlijk is, zo aanschouwen wy echter de zelfde als tegenwoordig, en het lighaam word op de zelfde wijze aangedaan, als of zy tegenwoordig was. Dieshalven; voor zo veel de geheugenis van de zaak varsch is, voor zo veel word de mensch Ga naar margenootcbepaalt tot de zelfde met droef heit t' aanschouwen. Deze Ga naar margenootdbepaling word, terwijl het beelt van de zaak noch blijft, wel door de geheugenis van die dingen, de welken de Ga naar margenootewezentlijkheit hier af uitsluiten, ingetoomt, maar niet wechgenomen: en dieshalven verblijd de mensch zich zo verre, als deze Ga naar margenootfbepaling ingetoomt word. En hier uit gebeurt het dat deze blijschap, de welke uit elende van die zaak spruit, de welke wy haten, zo dikwijls herhaalt en vernieut word, als wy aan de zelfde zaak gedenken. Want, gelijk wy gezegt hebben, als het beelt van de zelfde zaak verwekt word, om dat het zelfde de Ga naar margenootgwezentlijkheit van de zaak zelve insluit, zo Ga naar margenoothbepaalt het de mensch tot de zaak met de zelfde droef heit t'aanschouwen, daar meê hy de zelfde plag t'aanschouwen, toen zy Ga naar margenootiwezentlijk was. Maar dewijl hy aan het beelt van de zelfde zaak anderen bygevoegt heeft, die der zelfder Ga naar margenootkwezentlijkheit uitsluiten, zo word deze Ga naar margenootlbepaling tot droefheit terstont ingetoomt; en de mensch verblijd zich van nieus, en dit zo dikwijls, als deze Ga naar margenootmherhaling en vernieuwing geschied. Dit zelfde is ook oorzaak, om 't welk de menschen zich verblijden, zo dikwijls als zy aan enig quaat, dat alreê voorby is, gedenken, en om 't welk zy vermaak scheppen in de gevarelijkheden, van de welken zy verlost zijn, te verhalen. Want als zy zich enig gevaar inbeelden, zo aanschouwen zy het zelfde als noch aanstaande, en worden Ga naar margenootnbepaalt tot het zelfde te vrezen. Deze Ga naar margenootobepaling word van nieus ingetoomt door het Ga naar margenootpdenkbeelt van de verlossing, 't welk de denkbeelden van dit gevaar te zamen hebben gevoegt, toen zy van het zelfde verlost zijn, en maakt hen op nieus verzekert; en dieshalven verblijden zy zich van nieus. | |||||
Achtenveertigste Ga naar margenootqVoorstelling.De liefde en haat (by voorbeelt) tot Pieter zal vernietigt worden, zo de droefheit, die de leste, en de blijschap, die d' eerste insluit, aan d' oorzaak van een ander Ga naar margenootrdenkbeelt | |||||
[pagina 151]
| |||||
word gevoegt; en voor zo veel zullen zy beide verslappen, als wy ons inbeelden dat Pieter niet alleen d' oorzaak van een van beide heeft geweest. | |||||
Ga naar margenootsBetoging.De Betoging blijkt uit d' enige Ga naar margenoottBepaling van liefde en haat, die men in het Ga naar margenootuByvoegsel van de dartiende Voorstelling in dit deel na te zien heeft. Want hieröm alleen word de liefde tot Pieter blijschap, en de haat tot hem droefheit genoemt, namelijk om dat Pieter aangemerkt word d' oorzaak van deze, of die Ga naar margenootwhartstocht te wezen. Indien dit dan geheellijk, of ten deel wechgenomen word, zo zal ook de hartstocht tot Pieter gantschelijk, of ten deel verslappen; gelijk wy voorgaven. | |||||
Negenenveertigste Ga naar margenootxVoorstelling.De liefde en haat tot een zaak, die wy ons inbeelden vry te zijn, moeten uit gelijke oorzaak beide groter wezen, dan tot een, die nootzakelijk is. | |||||
Ga naar margenootyBetoging.De zaak, die wy ons inbeelden vry te zijn, moet (volgens de zevende Ga naar margenootzBepaling van 't eerste deel) door zich, zonder anderen, bevat worden. Indien wy ons dan inbeelden dat de zelfde d' oorzaak van blijschap, of droefheit is, zo zullen wy daaröm (volgens het Ga naar margenootaByvoegsel van de dartiende Ga naar margenootbVoorstelling) de zelfde beminnen, of haten; en dit (volgens de voorgaande Voorstelling) met de grootste liefde, of haat, de welk uit een Ga naar margenootcgestelde hartstocht kan voortkomen. Maar indien wy ons de zaak, die oorzaak van de zelfde hartstocht is, als nootzakelijk inbeelden, zo zullen wy (volgens de zevende Ga naar margenootdBepaling van het eerste deel) ons de zelfde niet alleen, maar met anderen, oorzaak van de zelfde Ga naar margenootehartstocht inbeelden; en dieshalven zal (volgens de voorgaande Ga naar margenootfVoorstelling) de liefde en haat tot de zelfde minder zijn; 't welk te betogen stond. | |||||
Ga naar margenootgByvoegsel.Hier uit volgt dat de menschen, om dat zy zich vry achten te wezen, malkander met groter liefde, of haat vervolgen, dan d' andere dingen; daar noch de Ga naar margenoothnavolging der hartstochten bykoomt. Bezie hier af de zevenëntwintigste, vierëndartigste, veertigste en drieenveertigste Voorstelling van dit deel. | |||||
[pagina 152]
| |||||
Vyftigste Ga naar margenootiVoorstelling.Yder zaak kan by toeval oorzaak van hoop of vrees wezen. | |||||
Ga naar margenootkBetoging.Dit word opgelijke wijze betoogt, als de vijftiende Voorstelling van dit deel, die men na te zien heeft, gezamentlijk met het Ga naar margenootl. Byvoegsel van d' achtiende Voorstelling in dit deel. | |||||
Byvoegsel.De dingen, die by toeval oorzaken van hoop of vrees zijn, worden goede of quade Ga naar margenootmvoorteekenen genoemt. Wijders, voor zo veel deze zelfde voorteekenen oorzaken van hoop, of van vrees zijn, voor zo veel zijn zy (volgens de Ga naar margenootnbepalingen van hoop en vrees, die men in het tweede Ga naar margenootoByvoegsel van d'achtiende Ga naar margenootpVoorstelling in dit deel na te zien heeft) oorzaken van bljschap, of van droefheit; en by gevolg (volgens de Ga naar margenootqToegift van de vijftiende Voorstelling in dit deel) beminnen, of haten wy hen zo verre, en (volgens d' achtëntwintigste Voorstelling van dit deel) pogen hen als middelen tot het geen, dat wy verhopen, aan te wenden, of als verhindernissen, of oorzaken van vrees te verdrijven. Wijders, uit de vijfëntwintigste Voorstelling van dit deel volgt, dat wy van natuur zo gestelt zijn, dat wy de dingen, die wy verhopen, lichtelijk, en de dingen, die wy vrezen, zwarelijk geloven, en daar af hoger af laeger, dan billijk is, gevoelen. En hier uit zijn de Ga naar margenootrwaangelovigheden gesproten, van de welken de menschen aan alle zijden bestreden worden. Voorts, ik acht het niet de moeite waerdig te zijn, hier de Ga naar margenootsvlotheden des gemoeds te vertonen, die uit hoop en vrees voortkomen; dewijl uit de Ga naar margenoottBepaling dezer Ga naar margenootuhartstochten alleen volgt, dat 'er geen hoop zonder vrees, en geen vrees zonder hoop is; gelijk wy op zijn plaats bredelijker zullen verklaren: en wijders, om dat wy, voor zo veel wy iets hopen of vrezen, het zelfde voor zo veel beminnen, of haten. Dieshalven, al 't geen, dat wy van de liefde en haat gezegt hebben, zal yder lichtelijk tot de hoop en vrees konnen toepassen. | |||||
Eenenvyftigste Ga naar margenootwVoorstelling.Verscheide menschen konnen verscheidelijk van een en het zelfde Ga naar margenootxvoorwerp aangedaan worden; en een en de zelfde mensch kan in verscheide tijden van een en 't zelfde voorwerp verscheidelijk worden aangedaan. | |||||
[pagina 153]
| |||||
Ga naar margenootyBetoging.Het menschelijk lighaam (volgens de darde Ga naar margenootyVerëïssching van het tweede deel) word op zeer veel wijzen van uitterlijke lighamen aangedaan. Twee menschen konnen dieshalven in een zelfde tijt verscheidelijk aangedaan wezen, en in dier voegen (volgens d' eerste Ga naar margenootaKundigheit, de welke na het darde Ga naar margenootbVoorbewijs volgt, 't welk na de dartiende Ga naar margenootcVoorstelling in het tweede deel te zien is) van een en het zelfde Ga naar margenootdvoorwerp verscheidelijk aangedaan worden. Wijders (volgens de zelfde Ga naar margenooteVerëïssching) het menschelijk lighaam kan nu op deze, dan op die wijze aangedaan worden, en by gevolg (volgens de zelfde Ga naar margenootfKundigheit) van een en 't zelfde Ga naar margenootgvoorwerp in verscheide tijden verscheidelijk aangedaan worden; gelijkwy voorgaven. | |||||
Ga naar margenoothByvoegsel.Wy zien dan dat het gebeuren kan dat het geen, 't welk d' een bemint, van d' ander gehaat word, en dat het geen, 't welk d' een vreest, van d' ander niet word gevreest, en dat een en de zelfde mensch nu het geen bemint, dat hy te voren gehaat heeft, en dat hy nu het geen dart bestaan, daar voor hy te voren heeft gevreest, enz. Wijders, dewijl yder naar zijn Ga naar margenootihartstocht oordeelt, wat goet, wat quaat, wat beter, en wat erger is; (Bezie het Ga naar margenootkByvoegsel van de negendartigste Ga naar margenootlVoorstelling in dit deel) zo volgt dat de menschen, zo wel in hun oordeel, als in hun Ga naar margenootmhartstocht, konnen Ga naar margenoot*veränderen: en hier uit spruit het dat wy, als wy anderen by anderen vergelijken, hen naar de verscheidenheit der hartstochten alleen onderscheiden, en sommigen onversaagt, anderen blode, en eindelijk anderen met een andere naam noemen. Tot een voorbeelt, ik zal de geen onversaagt noemen, die 't quaat verächt, 't welk ik gewent ben te vrezen: en indien ik daarënboven noch hier op merk, dat zijn begeerte om den geen, die hy haat, quaat aan te doen, en den geen, die hy bemint, goet te doen, niet door de vrees van quaat weêrhouden word, daar door ik gemenelijk word weêrhouden, zo zal ik hem stout noemen. Wijders, de geen zal my blode schijnen, die voor het quaat vreest, 't welk ik gemenelijk verächt: en indien ik daarënboven noch hier op merk, dat zijn begeerte door de vrees van 't quaat, 't welk my niet weêrhouden kan, wederhouden word, zo zal ik hem kleinmoedig noemen; en dus zal yder doen. Eindelijk, uit deze onbestandigheit van de menschelijke natuur, en van 't menschelijk oordeel, gelijk ook hieriut, dat de mensch dikwijls volgens zijn Ga naar margenootnhartstocht alleen van de dingen oordeelt, en dat de dingen, de welken, gelijk hy gelooft, tot blijschap, | |||||
[pagina 154]
| |||||
of tot droef heit dienstig zijn, en die hy dieshalven (volgens d' achtentwintigste Ga naar margenootoVoorstelling van dit deel) poogt te doen komen, of af te weren, dikwijls niets anders, dan Ga naar margenootpinbeeldig zijn; (ik verzwijg noch andere dingen, die wy, in het tweede deel, van d' onzeekerheit der dingen getoont hebben) zo bevatten wy lichtelijk dat de mensch dikwijls d' oorzaak kan wezen, zo van dat hy droevig, als van dat hy blijde word, of van dat hy zo wel van droefheit, als van blijschap, beide in tegenwoordigheit van het Ga naar margenootqdenkbeelt van zich, als d' oorzaak daar af, aangedaan word. In dezer voegen verstaan wy lichtelijk wat Ga naar margenootrberou, en wat Ga naar margenootsgerustheit in zich is: te weten Berou is een droefheit, met het Ga naar margenoottdenkbeelt van zich verzelt; en gerustheit in zich is een blijfchap, van het denkbeelt van zich verzelt, als d' oorzaak. Deze Ga naar margenootuhartstochten zijn zeer geweldig, om dat de menschen geloven dat zy vry zijn. Bezie de negenënveertigste Voorstelling van dit deel. | |||||
Tweenvyftigste Ga naar margenootwVoorstelling.Het Ga naar margenootxvoorwerp, 't welk wy te voren gelijk met anderen hebben gezien, of 't welk, gelijk wy ons inbeelden, niets heeft, dan dat met veel gemeen is, zullen wy niet zo lang aanschouwen, als het geen, 't welk, gelijk wy ons inbeelden, iets bezonder heeft. | |||||
Ga naar margenootyBetoging.Zo haast als wy ons het Ga naar margenootzvoorwerp, dat wy met anderen gezien hebben, inbeelden, zo gedenken wy ook terstont aan d' anderen. (volgens d' achtiende Ga naar margenootaVoorstelling van het tweede deel, van de welke men ook het Ga naar margenootbByvoegsel na te zien heeft) en dus vervallen wy uit Ga naar margenootcd' aanschouwing van 't een terstont tot d'aanschouwing van 't ander. En dit is de zelfde reden van Ga naar margenootd't voorwerp, 't welk, gelijk wy ons inbeelden, niets heeft, dan dat met veel gemeen is. Want daarom Ga naar margenooteonderstellen wy, dat wy daar in niets aanschouwen, 't welk wy niet te voren by anderen hebben gezien. Maar als wy onderstellen dat wy ons in enig Ga naar margenootfvoorwerp iets bezonder, dat wy te voren nooit gezien hebben, inbeelden, zo zeggen wy niets anders, dan dat de Ga naar margenootgziel, terwijl zy dit voorwerp aanschout, geen ander in de geest heeft, tot welke Ga naar margenoothbeschouwing zy, uit des zelfs beschouwing, kan vervallen; en dieshalven is zy bepaalt tot dat alleen t' aanschouwen. | |||||
Ga naar margenootiByvoegsel.Deze Ga naar margenootkaandoening der Ga naar margenootlziel, of bezondere inbeelding van de zaak, voor zo veel zy alleen in de ziel verkeert, word Ga naar margenootmverwondering | |||||
[pagina 155]
| |||||
genoemt, de welke, zo zy uit het Ga naar margenootnvoorwerp ontstaat, 't welk wy vrezen, Ga naar margenootoverslagentheit word geheten; om dat de verwondering van 't quaat de mensch in dier voegen in d'enige aanschouwing van zich bezich houd, dat hy op geen andere dingen, door de welken hy dit quaat zou konnen mijden, kan denken. Maar indien het geen, daar over wy verwondert zijn, de voorzichtigheit, naerstigheit, of iets diergelijk van de mensch is, om dat wy aanschouwen dat die mensch ons daar door verre overtreft, zo word de Ga naar margenootpverwondering Ga naar margenootqeerbiedigheit genoemt, andersins Ga naar margenootrafschuwelijkheit, zo wy over de gramschap, nijdigheit enz. van die mensch verwondert zijn. Wijders, indien wy over de voorzichtigheit, naerstigheit, enz. van die mensch, de welk wy beminnen, verwondert zijn, zo zal de liefde daar door (volgens de twaalfde Ga naar margenootsVoorstelling van dit deel) groter zijn; en deze liefde, aan de Ga naar margenoottverwondering, of Ga naar margenootueerbiedigheit gevoegt, word Ga naar margenootwverloving, of overgeving genoemt. En op deze wijze konnen wy ook de haat, hoop, Ga naar margenootxgerustheit, en d'andere Ga naar margenootyhartstochten, aan de verwondering gevoegt, bevatten. In dezer voegen zullen wy meer hartstochten konnen afleiden, dan die gemenelijk met d'aangenome Ga naar margenootzbewoordingen aangewezen worden. Daar uit dan blijkt dat de namen der hartstochten meer uit het gemeen gebruik der zelfder, dan uit hun naaukeurige kennis, gevonden zijn. Tegen de Ga naar margenootaverwondering word de Ga naar margenootbversmading gestelt, daar af echter dit deurgaans d'oorzaak is, namelijk dat wy hier door, dat wy iemant over enig ding verwondert zien, en dat hy het bemint, vreest, enz. of dat wy hier door, dat enig ding met d'eerste aanschouwing gelijk blijkt met de dingen, daar over wy verwondert zijn, die wy beminnen, vrezen, enz. dat wy, zeg ik, daar door (volgens de vijftiende Ga naar margenootcVoorstelling, met der zelfder Ga naar margenootdToegift, en volgens de zevenëntwintigste Voorstelling in dit deel) bepaalt worden tot over dat ding verwondert te zijn, het zelfde te beminnen, te vrezen, enz. Maar indien wy uit de Ga naar margenootetegenwoordigheit van de zaak zelve, of uit der zelfder naaukeurige beschouwing gedwongen worden van de zelfde zaak dit alles t' ontkennen, dat d'oorzaak van de verwondering, liefde vrees; enz. kan wezen; zo blijft de ziel, door de tegenwoordigheit van de zaak zelve, meer bepaalt tot die dingen te denken, die niet in Ga naar margenootf't voorwerp zijn, dan die daar in zijn, hoewel zy echter in tegendeel, uit de tegenwoordigheit van 't voorwerp, gewent is dit voornamelijk, dat in 't voorwerp is, te denken. Wijders, gelijk de Ga naar margenootgverloving, of overgeving uit de verwondering van de zaak, die wy beminnen, voortkoomt, zo spruit | |||||
[pagina 156]
| |||||
de Ga naar margenoothbespotting uit de versmading van de zaak, die wy haten, of vrezen, en de Ga naar margenootiverontwaerdiging uit de versmading van de dwaasheit, gelijk d'eerbiedigheit uit de verwondering van de voorzichtigheit. Eindelijk, wy konnen de liefde, hoop, roem, en d'andere Ga naar margenootkhartstochten aan de versmading gevoegt bevatten, en van daar ook andere hartstochten afleiden, die wy niet gewent zijn met enige bezondere Ga naar margenootlbewoordingen van d'anderen t'onderscheiden. | |||||
Drieenvyftigste Ga naar margenootmVoorstelling.Als de Ga naar margenootnziel zich zelve, en haar vermogen van te doen aanschout, zo word zy verblijd, en zo veel te meer, als zy zich zelve, en haar vermogen van te doen onder scheidelijker inbeeld. | |||||
Ga naar margenootoBetoging.De mensch kent zich zelf niet, dan door Ga naar margenootpd'aandoeningen van zijn lighaam, en der zelfder Ga naar margenootqdenkbeelden; volgens de negentiende en drieëntwintigste Ga naar margenootrVoorstellingen van het tweede deel. Dewijl dan de ziel zich zelve kan beschouwen, zo onderstelt men dat zy daar door tot groter volmaaktheit overgaat; dat is (volgens het Ga naar margenootsByvoegsel van d' elfde Ga naar margenoottVoorstelling in dit deel) met blijschap aangedaan word, en met zo veel te groter blijschap, als zy zich zelve, en haar vermogen van te doen onderscheidelijker kan inbeelden; gelijk wy voorgaven. | |||||
Toegift.Deze blijschap word meer en meer gevoed en aangequeekt, naar dat de mensch zich meer inbeeld dat hy van anderen geprezen word. Want hoe hy zich meer inbeeld dat hy van anderen word geprezen, hoe hy zich ook inbeeld dat hy anderen met groter blijschap aandoet, en dit met zijn denkbeelt verzelt; volgens het Byvoegsel van de negenentwintigste Voorstelling in dit deel: en dieshalven (volgens de zevenëntwintigste Voorstelling in dit deel) word hy zelf, in 't gezelschap van zijn denkbeelt, met groter blijschap aangedaan; 't welk te betogen stond. | |||||
Vierenvyftigste Voorstelling.De ziel word gedwongen, alleenlijk die dingen in te beelden, de welken haar vermogen van te doen stellen. | |||||
Ga naar margenootuBetoging.De Ga naar margenootwpoging, of macht der ziel is zelfs de Ga naar margenootxwezentheit der ziel | |||||
[pagina 157]
| |||||
zelve; volgens de zevende Ga naar margenootyVoorstelling van dit deel. Maar de wezentheit der ziel (gelijk uit zich is bekent) bevestigt alleenlijk dit, dat de ziel is, en vermag, en niet dit, dat zy niet is, noch vermag: en dieshalven poogt zy alleenlijk dit in te beelden, dat haar vermogen van te doen bevestigt, of stelt; 't welk te betogen stond. | |||||
Vyfenvyftigste Voorstelling.Als de Ga naar margenootzziel zich haar onmacht inbeeld, zo word zy daar over bedroeft. | |||||
Ga naar margenootaBetoging.De Ga naar margenootbwezentheit der ziel bevestigt dit alleenlijk, dat de ziel is, en vermag; dat is, de natuur van de ziel is alleenlijk die dingen in te beelden, die haar vermogen van te doen stellen; volgens de voorgaande Ga naar margenootcVoorstelling. Als wy dan zeggen, dat de Ga naar margenootdziel, terwijl zy zich zelve beschout, zich haar onmacht inbeeld, zo zeggen wy niets anders, dan dat, als de ziel zich iets poogt in te beelden, 't welk haar macht van te doen stelt, deze haar poging belet of verhindert word, of (volgens het Ga naar margenooteByvoegsel van d'elfde Ga naar margenootfVoorstelling in dit deel) dat zy bedroeft word; 't welk te betogen stond. | |||||
Ga naar margenootgToegift.Deze Ga naar margenoothdroef heit word meer en meer gevoed en aangequeekt, zo zy zich inbeeld dat zy van anderen gelastert word: 't welk op de zelfde wijze, als de Toegift van de drieënveertigste Ga naar margenootiVoorstelling in dit deel, Ga naar margenootkbetoogt word. | |||||
Ga naar margenootgByvoegsel.Deze droef heit, van het Ga naar margenoothdenkbeelt van onze zwakheit verzelt, word Ga naar margenootinederigheit genoemt; en de blijschap, die uit de beschouwing van ons zelven spruit, heeft de naam van Ga naar margenootkzelfsliefde, of Ga naar margenootlgerustheit op zich zelf. En dewijl de zelfde zo dikwijls vernieut word, als de mensch zijn Ga naar margenootmdeuchden, of zijn vermogen van te doen beschout, zo is dit ook d'oorzaak dat yder zijn daden gaerne wil verhalen, en zo wel de krachten van zijn lighaam, als van zijn gemoed tonen, en dat de menschen om deze oorzaak aan malkander lastig zijn. Uit het welk weder volgt, dat de menschen van natuur nijdig zijn, (bezie het Ga naar margenootnByvoegsel van de vierëntwintigste Ga naar margenootoVoorstelling, en het Byvoegsel van de tweeëndartigste Voorstelling in dit deel) of zich om de zwakheit van huns gelijken verblijden, en in tegendeel om hun Ga naar margenootpdeucht zich bedroeven. Want zo dikwijls yder zich zijn Ga naar margenootqdoeningen inbeeld, word hy (volgens de drieënvijftigste Voorstel- | |||||
[pagina 158]
| |||||
ling in dit deel) met blijschap aangedaan, en met zo veel te groter blijschap, als hy zich inbeeld dat zijn Ga naar margenootddoeningen meer volmaaktheit uitdrukken, en als hy de zelfden zich onderscheidelijker inbeeld; dat is (volgens het geen, 't welk in 't eerste Ga naar margenootrByvoegsel van de veertigste Ga naar margenootsVoorstelling in het tweede deel gezegt is) hoe hy de zelfden meer van d'anderen kan onderscheiden, en als bezondere dingen beschouwen. Dieshalven zal yder zich dan uit d'aanschouwing van zich zelf meest verblijden, als hy in zich iets beschout, 't welk hy in d'anderen ontkent. Maar indien hy dit, dat hy van zich zelf bevestigt, aan 't algemeen Ga naar margenoottdenkbeelt van de mensch, of van het dier toepast, zo zal hy zich niet zo zeer verblijden, maar, in tegendeel, zich bedroeven zo hy zich inbeeld dat zijn Ga naar margenootudoeningen, by die van anderen geleken, zwakker zijn. En deze droef heit (volgens d'achtentwintigste Ga naar margenootwVoorstelling van dit deel) zal hy pogen te verdrijven; en dit met de doeningen van zijns gelijken qualijk uit te leggen; of de zijnen, zo veel als hem mogelijk is, op te pronken. Hier uit blijkt dan dat de menschen van natuur tot haat en nijt genegen zijn; daar d'opvoeding zelve noch bijkoomt. Want d'ouders zijn gewent hun kinderen door d'enige prikkel van eer en nijt ter deucht aan te prikkelen. Maar hier zal misschien noch deze zwarigheit overig zijn, dat wy dikwijls over de deuchden der menschen verwondert zullen wezen, en hen eren. Om dan deze zwarigheit wech te nemen, zal ik de volgende Toegift hier by voegen. | |||||
Ga naar margenootxToegift.Niemant benijd iemants deucht, 't en zy hy hem gelijk is. | |||||
Ga naar margenootyBetoging.Nijt is een haat zelf, (bezie het Ga naar margenootzByvoegsel van de vierëntwintigste Ga naar margenootaVoorstelling in dit deel) of (volgens het Byvoegsel van de dartiende Voorstelling in dit deel) een Ga naar margenootbdroefheit, dat is (volgens het Byvoegsel van d'elfde Voorstelling in dit deel) een Ga naar margenootcaandoening, daar door de macht, of poging van de mensch om te doen, bedwongen, en ingetoomt word. Maar de mensch (volgens het Byvoegsel van de negende Voorstelling in dit deel) poogt, noch begeert niets te doen, dan 't geen, dat uit zijn gestelde natuur kan volgen: dieshalven, de mensch zal niet begeren dat'er enig vermogen, of ('t welk het zelfde is) deucht, die aan eens anders natuur eigen, en aan de zijne vreemt is, aan zijn natuur toegeëigent word: in voegen dat zijn begeerte niet kan bedwongen en ingetoomt, dat is (volgens het Ga naar margenootdByvoegsel van d'elfde Ga naar margenooteVoorstelling in | |||||
[pagina 159]
| |||||
dit deel) hy zelf niet bedroeft worden, namelijk hieröm, dat in iemant, hem ongelijk, enige deucht word aangeschout; en by gevolg zal hy hem ook niet konnen benijden: maar wel zijns gelijkel, die met hem van een zelfde natuur onderstelt word; gelijk de Voorstelling meêbracht. | |||||
Ga naar margenootfByvoegsel.Als wy dan hier voor (volgens het Byvoegsel van de tweeënvijftigste Voorstelling in dit deel) gezegt hebben, dat wy een mensch hieröm eren, dat wy over zijn voorzichtigheit, sterkheit, enz. verwondert zijn, zo geschied dit, (gelijk uit de Ga naar margenootgVoorstelling zelve blijkt) om dat wy ons inbeelden dat deze deuchden bezonderlijk in hem zijn, en niet als aan onze natuur gemeen: en dus zullen wy aan hem de zelfden zo weinig benijden, als aan de bomen de hoogte, en aan de leeuwen de sterkheit, enz. | |||||
Zesenvyftigste Voorstelling.Daar zijn zo veel Ga naar margenoothsoorten, of gedaanten van blijschap, droef heit, en begeerte, en by gevolg van yder Ga naar margenootihartstocht, die uit dezen bestaat, als van Ga naar margenootkvlotheit des gemoeds, of die van dezen afgeleid worden, namentlijk van liefde, haat, hoop, vrees, enz. als'er Ga naar margenootlsoorten, of gedaante van Ga naar margenootmvoorwerpen zijn, van de welken wy aangedaan worden. | |||||
Ga naar margenootnBetoging.De blijschap en droef heit, en by gevolg de Ga naar margenootohartstochten, die uit de zelfden te zamen gezet, of daar van afgeleid worden, zijn Ga naar margenootplijdingen; volgens het Ga naar margenootqByvoegsel van d' elfde Ga naar margenootrVoorstelling in dit deel. Maar wy (volgens d' eerste Voorstelling van dit deel) lijden nootzakelijk voor zo veel wy Ga naar margenootsonëvenmatige denkbeelden hebben; en voor zo veel wy de zelfden hebben, (volgens de darde Voorstelling in dit deel) voor zo veel lijden wy alleenlijk; dat is, (bezie het Byvoegsel van de veertigste Voorstelling in het tweede deel) voor zo veel lijden wy alleenlijk nootzakelijk, als wy ons inbeelden, of (bezie de zeventiende Voorstelling in het tweede deel, met der zelfder Byvoegsel) voor zo veel worden wy met de Ga naar margenootthartstocht aangedaan, die de natuur van onz lighaam, en de natuur van een uitterlijk lighaam Ga naar margenootuinsluit. De natuur van yder Ga naar margenootwlijding dan moet nootzakelijk zodanig verklaart worden, dat de natuur van het Ga naar margenootxvoorwerp, van het welk wy aangedaan worden, uitgedrukt word: te weten, de blijschap, die, om een voorbeelt by te brengen, uit het voorwerp A spruit, sluit | |||||
[pagina 160]
| |||||
de natuur van 't voorwerp A zelf in, en de blijschap, die uit het voorwerp B spruit, de natuur van 't voorwerp B zelf: in voegen dat deze twee Ga naar margenootyhartstochten van blijschap verscheiden van natuur zijn, om dat zy uit oorzaken van een verscheide natuur spruiten. In dezer voegen is ook de hartstocht van droef heit, die uit een Ga naar margenootnvoorwerp spruit, verscheiden van de natuur van de droef heit, die uit een andere oorzaak spruit: 't welk ook van de liefde, haat, hoop, vrees, Ga naar margenootzvlotheit des gemoeds, enz. te verstaan is: en dieshalven moeten 'er nootzakelijk zo veel Ga naar margenootasoorten, of gedaanten van blijschap, droef heit, liefde, haat, enz. wezen, als'er soorten of gedaanten van Ga naar margenootbvoorwerpen Ga naar margenootczijn, van de welken wy aangedaan worden. Maar de begeerte is de Ga naar margenootdwezentheit zelve, of de natuur van yder, voor zo veel zy, uit yder gegeve gesteltenis daar af, bepaalt bevat word tot iets te doen; bezie het Ga naar margenooteByvoegsel van de negende Ga naar margenootfVoorstelling in dit deel: dieshalven, naar dat yder, door d'uitwendige oorzaken, van deze of die Ga naar margenootgsoort, of gedaante van blijschap, droef heit, liefde, haat, enz. aangedaan word, dat is, naar dat zijn natuur op deze of die wijze gestelt is; zo is nootzakelijk dat zijn Ga naar margenoothbegeerte anders en anders is, en dat de natuur van de begeerte des eens zo veel van die van d'ander verschilt, als de Ga naar margenootihartstochten, uit de welken yder spruit, van malkander verschillen. Daar zijn dieshalven zo veel Ga naar margenootksoorten, of gedaanten van Ga naar margenootlbegeerte, als 'er soorten, of gedaanten van blijschap, droef heit, liefde, enz. zijn, en by gevolg (volgens het geen, dat alreê getoont is) als men soorten, of gedaanten van Ga naar margenootmvoorwerpen vind, van de welken wy aangedaan worden: 't welk te betogen stond. | |||||
Ga naar margenootnByvoegsel.Onder de Ga naar margenootosoorten, of gedaanten van Ga naar margenootphartstochten, die (volgens de voorgaande Ga naar margenootqVoorstelling) zeer veel moeten wezen, munten uit, d' overdaat, dronkenschap, gailheit, gierigheit, en roemzucht, de welken niets anders zijn, dan Ga naar margenootrkundigheden van liefde, en van Ga naar margenootsbegeerte, de welken de natuur van deze beide hartstochten verklaren, te weten door de Ga naar margenoottvoorwerpen, op de welken zy toegepast worden. Want by overdaat, dronkenschap, gailheit, gierigheit, en eerzucht verstaan wy niets anders, dan een overmatige liefde, of lust van te gasten, te drinken, by te slapen, der rijkdommen, en eer. Wijders, deze Ga naar margenootuhartstochten, voor zo veel wy hen door Ga naar margenootw't voorwerp alleen, tot het welk zy toegepast worden, van d' anderen onderscheiden, hebben geen Ga naar margenootxstrijdigen. Want de matigheit, die wy tegen d' overdaat, en de nuchterheit, die wy tegen de dronkenschap, en eindelijk de kuisheit, die wy tegen de gailheit gemenelijk stellen, | |||||
[pagina 161]
| |||||
zijn geen Ga naar margenootyhartstochten, of Ga naar margenootzlijdingen, maar wijzen aan het vermogen, 't welk deze hartstocht matigt. Voorts, ik kan d' andere Ga naar margenootasoorten, of gedaanten van hartstochten hier niet verklaren, om dat zy zo groot in getal zijn, als de soorten, of gedaanten der Ga naar margenootbvoorwerpen; en schoon ik zulks vermogt, zo zou het niet nootzakelijk zijn. Want tot het geen, daar wy 't op gemunt hebben, namelijk tot de krachten der Ga naar margenootchartstochten, en het vermogen van de Ga naar margenootdziel daar in te bepalen, is ons genoech dat wy d' algemene Ga naar margenootebepaling van yder hartstocht hebben. 't Is ons, zeg ik, genoech de gemene Ga naar margenootfeigenschappen der hartstochten, en der ziel te verstaan, om te konnen bepalen hoedanig en hoe groot het vermogen van de ziel is, om de hartstochten te matigen, en te bedwingen. Hoewel 'er dan groot onderscheit tusschen deze en die hartstocht van liefde, haat, of begeerlijkheit is, tot een voorbeelt, tusschen de liefde tot zijn kinderen, en tusschen de liefde tot zijn gemalin, zo is ons echter niet nodig deze Ga naar margenootgonderscheiden te kennen, en de natuur en oorsprong der Ga naar margenoothhartstochten wijder t' onderzoeken. | |||||
Zevenenvyftigste Ga naar margenootiVoorstelling.Yder Ga naar margenootkhartstocht van yder Ga naar margenootlondeelig verschilt zo veel van de hartstocht van een ander ondeelig, als de Ga naar margenootmwezentheit van 't een van de wezentheit van 't ander verschilt. | |||||
Ga naar margenootnBetoging.Deze Ga naar margenootoVoorstelling blijkt uit d'eerste Ga naar margenootpKundigheit, die na het darde Ga naar margenootqVoorbewijs van het Ga naar margenootrByvoegsel op de dartiende Voorstelling van het tweede deel te zien is. Maar wy zullen echter de zelfde uit drie Ga naar margenootsBepalingen der Ga naar margenootteerste, of oorspronkelijke hartstochten Ga naar margenootubetogen. Alle Hartstochten worden tot de begeerte, blijschap, of droefheit toegepast; gelijk de Ga naar margenootwBepalingen der hartstochten, die wy gegeven hebben, tonen. Maar deze Ga naar margenootxbegeerte is de natuur, of Ga naar margenootywezentheit zelve van yder; bezie des zelfs Ga naar margenootzBepaling in Ga naar margenoota't Byvoegsel van de negende Ga naar margenootbVoorstelling in dit deel. Dieshalven, de Ga naar margenootcbegeerte van yder Ga naar margenootdondeelig verschilt zo veel van de begeerte van een ander ondeelig, als de natuur, of de Ga naar margenootewezentheit van 't een van de wezentheit van 't ander verschilt. Voorts, de blijschap en droefheit zijn Ga naar margenootflijdingen, door de welken yders macht, of poging van in zijn Ga naar margenootgwezen te blijven, vermeerdert, of vermindert, geholpen, of ingetoomt word; volgens d' elfde Ga naar margenoothVoorstelling in dit deel, en in der | |||||
[pagina 162]
| |||||
zelfder Ga naar margenootiByvoegsel. Maar by de Ga naar margenootkpoging, van in zijn wezen te blijven, verstaan wy de Ga naar margenootllust en Ga naar margenootmbegeerte, voor zo veel zulks te gelijk tot de ziel, en tot het lighaam toegepast word; bezie het Ga naar margenootnByvoegsel van de negende Ga naar margenootoVoorstelling in dit deel: Dieshalven,de blijschap en droef heit is de begeerte, of de lust zelve, voor zo veel zy door uitterlijke oorzaken vermeerdert of vermindert, geholpen, of ingetoomt word; dat is, (volgens het zelfde Byvoegsel) zy is de natuur zelve van yder: en dieshalven, yders blijschap, of droefheit verschilt ook zo veel van des anders blijschap, of droef heit, als de natuur, of Ga naar margenootpwezentheit van d' een van de wezentheit des anders verschilt. Dieshalven, yder Ga naar margenootqhartstocht van een Ga naar margenootrondeelig verschilt zo veel van de hartstocht van een ander ondeelig, enz. gelijk te betogen stond. | |||||
Ga naar margenootsByvoegsel.Hier uit volgt dat de Ga naar margenootthartstochten der dieren, die Ga naar margenootuonreedelijk worden genoemt, (want wy konnen geensins twijsfelen dat de beesten gevoele,n na dat wy d' oorsprong van de ziel kennen) zo veel van de hartstochten der menschen verschillen, als hun natuur van de menschelijke verschilt. De hengst, en de mensch worden wel van Ga naar margenootwlust tot voortteelen gedreven; maar d' eerste door een paertsche, en d' ander door een menschelijke lust. In dezer voegen moeten de lusten en begeerten der bloedeloze beestjes, visschen en vogelen ook anders en anders wezen. Dieshalven, hoewel yder Ga naar margenootxondeelig met zijn natuur, daar door hy bestaat, vergenoegt leeft, en zich daar in verheugt, zo is echter dit vernoegt leven van yder, en vreucht niets anders, dan het Ga naar margenootydenkbeelt, of de ziel van yder ondeelig: in voegen dat de vreucht van d' een van de vreucht van d' ander zo veel van natuur verschilt, als de Ga naar margenootzwezentheit van 't een van de wezentheit van 't ander verschilt. Eindelijk, uit de voorgaande Ga naar margenootaVoorstelling volgt, dat 'er niet weinig onderscheit is tusschen de vreucht, daar af een dronke mensch (om een voorbeelt by te brengen) geleid word, en tusschen de vreucht, die een Wijsbegerige geniet; 't welk ik hier in 't voorbygaan heb willen vermanen. Dit zy gezegt van de hartstochten, die tot de mensch, voor zo veel als hy lijd, toegepast worden. Nu is noch overig dat ik 'er noch iets van 't geen byvoeg, dat tot de zelfde, voor zo veel hy doet, of werkt, toegepast word. | |||||
Achtenvyftigste Ga naar margenootbVoorstelling.Behalven de blijschap, en begeerte, die Ga naar margenootclijdingen zijn, vind men noch andere Ga naar margenootdhartstochten van blijschap en begeerte, die tot ons, voor zo veel wy Ga naar margenootedoen, of werken, toegepast worden. | |||||
[pagina 163]
| |||||
Ga naar margenootfBetoging.Dewijl de ziel zich zelve, en haar Ga naar margenootgvermogen van te doen bevat, zo verblijd zy zich; volgens de drieënvijftigste Ga naar margenoothVoorstelling in dit deel: Maar de Ga naar margenootiziel aanschout nootzakelijk zich zelve, als zy een waar, of Ga naar margenootkevenmatig denkbeelt bevat; volgens de drieënveertigste Ga naar margenootlVoorstelling in het tweede deel: Maar de ziel bevat zekere evenmatige denkbeelden; volgens het tweede Ga naar margenootmByvoegsel van de veertigste Voorstelling in het tweede deel: Dieshalven, voor zo veel verblijd zy zich ook, voor zo veel zy evenmatige denkbeelden bevat: dat is, (volgens d'eerste Voorstelling in dit deel) voor zo veel zy Ga naar margenootndoet. Wijders, de Ga naar margenootoziel, zo wel voor zo veel zy Ga naar margenootpklare en onderscheide, als voor zo veel zy Ga naar margenootqverwarde denkbeelden heeft, poogt in haar Ga naar margenootrwezen te blijven; volgens de negende Ga naar margenootsVoorstelling van dit deel. Maar by Ga naar margenoottpoging verstaan wy hier Ga naar margenootubegeerte; volgens het Ga naar margenootwByvoegsel daar af: dieshalven, de Ga naar margenootxbegeerte word tot ons toegepast, zelfs voor zo veel wy verstaan, of (volgens d'eerste Voorstelling in dit deel) voor zo veel wy Ga naar margenootydoen, of werken; 't welk te betogen stond. | |||||
Negenenvyftigste Ga naar margenootzVoorstelling.Alle de Ga naar margenootahartstochten, die tot de ziel toegepast worden, voor zo veel zy Ga naar margenootbdoet, of werkt, zijn geen anderen, dan die tot de blijschap, of tot de begeerte toegepast worden. | |||||
Ga naar margenootcBetoging.Alle de Ga naar margenootdhartstochten worden tot de begeerte, blijschap, of droef heit toegepast; gelijk de Ga naar margenooteBepalingen, die wy daar af gegeven hebben, aanwijzen. Maar by droef heit verstaan wy het geen, dat het vermogen van de ziel om te denken vermindert, of intoomt; volgens d' elfde Voorstelling in dit deel, en het Ga naar margenootfByvoegsel daar op: in voegen dat, voor zo veel de ziel zich bedroeft, ook haar vermogen van te verstaan, dat is haar vermogen van te doen, (volgens d'eerste Ga naar margenootgVoorstelling in dit deel) vermindert en ingetoomt word; en dieshalven konnen geen Ga naar margenoothhartstochten van droef heit tot de ziel toegepast worden, voor zo veel zy doet, dan alleenlijk de hartstochten van blijschap en begeerte, die (volgens de voorgaande Voorstelling) ook dus verre tot de ziel toegepast worden; 't welk te betogen stond. | |||||
Ga naar margenootiByvoegsel.Alle Ga naar margenootkdoeningen, die uit de Ga naar margenootlhartstochten volgen, de welken tot de Ga naar margenootmziel toegepast worden, voor zo veel zy verstaat, pas ik op | |||||
[pagina 164]
| |||||
de Ga naar margenootnvroomheit toe, die ik in Ga naar margenootokloekmoedigheit en Ga naar margenootpedelmoedigheit onderscheid. Want by kloekmoedigheit versta ik de Ga naar margenootqbegeerte, door de welke yder poogt zijn Ga naar margenootrwezen, alleenlijk volgens de Ga naar margenootsvoorspelling van de reden, te bewaren. Maar by Ga naar margenoottedelmoedigheit versta ik de Ga naar margenootubegeerte, door de welke yder, alleenlijk volgens de Ga naar margenootwvoorspelling van de reden, poogt d'andere menschen te helpen, en door vrientschap aan zich te verbinden. Ik pas dan die Ga naar margenootxdoeningen, de welken alleenlijk op het nut van de doender zien, op de Ga naar margenootykloekmoedigheit, en de genen, die ook op eens anders nut zien, op Ga naar margenootzd'edelmoedigheit toe. De matigheit dan, soberheit, onbeteutertheit des gemoeds in de gevarelijkheden, enz. zijn Ga naar margenootasoorten, of gedaanten van Ga naar margenootbkloekmoedigheit. Maar de zedigheit, goedertierentheit, enz. zijn soorten, of gedaanten van Ga naar margenootcedelmoedigheit. Hier mede meen ik de voornaamste hartstochten, en de Ga naar margenootdvlotheden des gemoeds, die uit de Ga naar margenootesamenzetting der drie Ga naar margenootfeerste en oorspronkelijke hartstochten (namelijk van begeerte, blijschap en liefde) spruiten, verklaart, en door hun eerste oorzaken getoont te hebben; uit de welken blijkt dat wy door d'uitterlijke oorzaken op veelderhande wijzen Ga naar margenootggedreven en bewogen worden, en dat wy dieshalven, gelijk de golven der zee, van strijdige winden bewogen, en omgefolt worden, zonder dat wy kennis van onze uitgang en Ga naar margenoothlot hebben. Ik heb gezegt dat ik alleenlijk de voornaamste Ga naar margenootihartstochten, niet alle de strijden des gemoeds, die gelevert konnen worden, getoont heb. Want wy, op de zelfde wijze, als te voren, voortgaande, konnen lichtelijk tonen dat de Ga naar margenootkliefde aan Ga naar margenootlberou, Ga naar margenootmveröntwaerdiging, Ga naar margenootnschaamte enz. gevoegt is. Ja ik geloof dat uit het geen, 't welk nu gezegt is, klarelijk blijkt dat deze hartstochten op zo veelderhande wijzen met anderen te zamen gezet konnen worden, en dat daar uit zo veel veränderingen spruiten, dat zy in geen getal bepaalt konnen worden. Maar tot mijn ooggemerk is genoech dat ik alleenlijk de voornaamsten opgetelt heb. Want d'anderen, die ik voorby gegaan ben, hebben meer keurlijkheit, dan nuttigheit. Doch van de liefde is noch dit overig t'aanmerken; namelijk dat het zeer dikwils gebeurt dat, terwijl wy de zaak, die wy begeren, genieten, het lighaam uit deze genieting een nieuwe Ga naar margenootogesteltheit verkrijgt, door de welke het anders bepaalt word, en andere beelden der dingen daar in verwekt worden, en dat de ziel te gelijk andere dingen begint in te beelden, en anderen te begeren. Tot een voorbeelt, als wy ons iets, dat gemenelijk aangenaam aan onze smaak is, inbeelden, zo begeren wy het zelfde te | |||||
[pagina 165]
| |||||
nuttigen, dat is t' eten. Maar terwijl wy het zelfde dus nuttigen, zo word de maag vol, en het lighaam anders gestelt. Indien dan, terwijl het lighaam anders gestelt is, het beelt van de zelfde spijs, om dat zy tegenwoordig is, gevoed en aangequeekt word, en by gevolg ook de poging, of de lust van de zelfde t' eten, zo zal deze nieuwe gesteltheit tegen deze poging, of begeerte strijden; en by gevolg zal de tegenwoordigheit der spijs, die wy begeerden, lastig zijn; en dit is het geen, dat wy Ga naar margenootpwalging en Ga naar margenootqzadheit noemen. Wat voorts d'uitterlijke Ga naar margenootraandoeningen des lighaams aangaan, die in de Ga naar margenootshartstochten bespeurt worden, te weten de Ga naar margenoottsiddering, Ga naar margenootuverbleeking, Ga naar margenootwhik, Ga naar margenootxgelach enz. ik heb hen overgeslagen, om dat zy tot het lighaam alleen, zonder enige Ga naar margenootybetrekking tot de Ga naar margenootzziel, toegepast worden. Eindelijk, van de Ga naar margenootabepalingen der hartstochten staan enige dingen aan te merken, die ik dieshalven hier weêr in ordening zal optellen, en het geen, dat in yder waar te nemen is, daar tusschen voegen. | |||||
Ga naar margenootbBepalingen der Ga naar margenootcHartstochten.I De Ga naar margenootdbegeerte is de Ga naar margenootewezentheit zelve van de mensch, voor zo veel zy uit alle gestelde Ga naar margenootfaandoening bepaalt bevat word, tot iets te doen of te werken. | |||||
Ga naar margenootgVerklaring.Wy hebben hier voor (in Ga naar margenooth't Byvoegsel van de negende Ga naar margenootiVoorstelling in dit deel) gezegt dat de Ga naar margenootkbegeerte een Ga naar margenootllust met der zelfde Ga naar margenootmmedeweting is; maar dat de lust de Ga naar margenootnwezentheit zelve van de mensch is, voor zo veel hy bepaalt is tot die dingen te doen, de welken tot zijn behoudenis dienen. Maar in het zelfde Ga naar margenootoByvoegsel heb ik ook vermaant, dat ik geen onderscheit kende tusschen de menschelijke Ga naar margenootplust en Ga naar margenootgbegeerte. Want het zy de mensch meêwustig is van zijn lust, of niet, de lust blijft echter een en de zelfde, en dieshalven, op dat ik herhaling van woorden zou mijden, heb ik de Ga naar margenootqbegeerte niet door Ga naar margenootrlust willen verklaren; maar de zelfde gepoogt in dier voegen te bepalen, dat ik alle Ga naar margenootspogingen van de menschelijke natuur, die wy met de naam van Ga naar margenoottlust, Ga naar margenootuwil, Ga naar margenootwbegeerte, of Ga naar margenootxdrift aanwijzen, gezamentlijk zou begrijpen. Want ik had konnen zeggen, dat de Ga naar margenootybegeerte de Ga naar margenootzwezentheit zelve van de mensch is, voor zo veel zy bepaalt bevat word tot iets te doen. Maar uit deze Ga naar margenootaBepaling (volgens de drieëntwintigste Ga naar margenootbVoorstelling van het tweede deel) volgt niet, dat de ziel Ga naar margenootcmeêwustig van zijn Ga naar margenootdbegeerte, | |||||
[pagina 166]
| |||||
of Ga naar margenootelust kan wezen. Dieshalven, om d'oorzaak van deze Ga naar margenootfmeêwustigheit in te sluiten, zo was 't nootzakelijk (volgens de zelfde Voorstelling) daar by te voegen, voor zo veel uit yder gegeve Ga naar margenootgAandoening daar af bepaalt, enz. Want by aandoening van de menschelijke Ga naar margenoothwezentheit verstaan wy alle Ga naar margenootigesteltheit van des zelfs wezentheit, 't zy de zelfde ingeboren, of van buiten aangekomen, of dat zy alleenlijk door de Ga naar margenootktoeëigening van de Ga naar margenootldenking, of van Ga naar margenootmd'uitgestrektheit bevat word, of eindelijk dat men de zelfde gelijkelijk tot beide toepast. By de naam van Ga naar margenootnbegeerte dan versta ik hier alle Ga naar margenootopogingen, Ga naar margenootpdriften, Ga naar margenootqlustenen Ga naar margenootrwillingen van de mensch, de welken, naar de verscheide gesteltheit van de zelfde mensch, verscheiden, en dikwijls zo strijdig tegen malkander zijn, dat de mensch verscheidelijk word getrokken, en niet weet werwaarts hy zich zal keren. II. De Ga naar margenootsBlijschap is een Ga naar margenoottoverganing van de mensch van een minder tot een meerder volmaaktheit. III. De Ga naar margenootuDroefheit is een overganing van de mensch van een meerder tot een minder volmaaktheit. | |||||
Ga naar margenootwVerklaring.Ik zeg een Ga naar margenootxoverganing: want de blijschap zelve is geen volmaaktheit; dewijl de mensch, indien hy met de volmaaktheit, tot de welke hy overgaat, geboren wierd, de zelfde, zonder Ga naar margenootyhartstocht van blijschap, machtig zou wezen; 't welk klarelijker blijkt uit de hartstocht van droef heit, de welk Ga naar margenootzrechtstrijdigh tegen deze is. Want niemant kan loghenen dat de droef heit in een Ga naar margenootaoverganing tot een minder volmaaktheit, en niet in de minder volmaaktheit zelve, bestaat; dewijl de mensch niet voor zo veel droevig kan worden, als hy enige volmaaktheit deelächtig is. Wy konnen ook niet zeggen dat de droefheit in de Ga naar margenootbderving van een groter volmaaktheit beltaat: want de derving is niets; en de Ga naar margenootchartstocht van droef heit is een Ga naar margenootddaat, die dieshalven geen andere kan zijn, dan de daat van tot minder volmaaktheit over te gaan, dat is een daat, daar door des menschen macht van te doen vermindert, of ingetoomt word; Bezie het Ga naar margenooteByvoegsel van d'elfde Ga naar margenootfVoorstelling in dit deel. Voorts, ik ga de Ga naar margenootgBepalingen van Ga naar margenoothvrolijkheit, Ga naar margenootikitteling, Ga naar margenootknaargeestigheit en Ga naar margenootltreurigheit voorby, die meest tot het lighaam toegepast worden, en alleenlijk Ga naar margenootmgeslachten van blijschap en droef heit zijn. IV Ga naar margenootnVerwondering is Ga naar margenootod'inbeelding van enig ding, op | |||||
[pagina 167]
| |||||
het welk de ziel daaröm gehecht blijft, om dat deze bezondere inbeelding geen Ga naar margenootpsamenknoping met d' anderen heeft: bezie de tweeënvijftigste Ga naar margenootqVoorstelling in dit deel, met der zelfder Ga naar margenootrByvoegsel. | |||||
Verklaring.In 't Byvoegsel van d' achtiende Voorstelling in het tweede deel hebben wy getoont, wat d' oorzaak is om de welke de ziel terstont van de Ga naar margenootsbeschouwing van een ding op Ga naar margenoottde denking van een ander valt; namelijk, om dat de beelden dezer dingen te zamen geschakelt, en in dier voegen geschikt zijn, dat het een het ander volgt; 't welk niet bevat kan worden, als het beelt van het ding nieu is: maar de Ga naar margenootuziel zal in de beschouwing van de zelfde zaak gehouden worden, tot dat zy van anderen oorzaken bepaalt word tot andere dingen te denken. Ga naar margenootwD' inbeelding van een nieu ding dan, in zich aangemerkt, is van een zelfde natuur, als d' anderen; en om deze oorzaak tel ik de Ga naar margenootxverwondering niet onder de Ga naar margenootyhartstochten. Ik zie ook niet waarom ik dit zou doen; dewijl deze Ga naar margenootzaftrekking der ziel niet spruit uit enige Ga naar margenootastellige oorzaak, die de Ga naar margenootbziel van d' anderen aftrekt; maar alleenlijk hier uit, dat 'er oorzaak ontbreekt, om de welke de ziel uit de beschouwing van een enig ding tot anderen te denken Ga naar margenootcbepaalt word. Ik ken dan (gelijk ik in het Ga naar margenootdByvoegsel van d' elfde Ga naar margenooteVoorstelling in dit deelverhaalt heb) alleenlijk die oorspronkelijke, of voorname Ga naar margenootfhartstochten; namelijk, die van Ga naar margenootgblijschap, Ga naar margenoothdroef heit en Ga naar margenootibegeerte. Ik heb ook, om geen andere oorzaak, van de Ga naar margenootkverwondering gewach gemaakt, dan om dat het door de gewoonte zo verre is gekomen, dat sommigen de Ga naar margenootlhartstochten, die van de drie Ga naar margenootmoorspronkelijken afgeleid worden, gemenelijk met andere namen aanwijzen, als zy tot de Ga naar margenootnvoorwerpen, daar over wy verwondert zijn, toegepast worden. En deze reden beweegt my ook met recht om hier de Ga naar margenootoBepaling van de Versmading neffens te voegen. V. De. Ga naar margenootpVersmading is Ga naar margenootqd' inbeelding van enige zaak, de welke de ziel zo weinig treft, dat de ziel zelve door de tegenwoordigheit van de zaak meer bewogen word tot die dingen in te beelden, die in de zaak zelve niet zijn, dan die daar in zijn. Bezie het Ga naar margenootrByvoegsel van de tweenvijftigste Ga naar margenootsVoorstelling in dit deel. | |||||
[pagina 168]
| |||||
Verklaring.Ik ga hier de Ga naar margenoottBepalingen van Ga naar margenootuEerbiedigheit een Ga naar margenootwVeröntwaer-diging voorby, om dat, by mijn weten, geen Ga naar margenootxhartstochten naam uit hen te trekken. VI. De Ga naar margenootyLiefde is een Ga naar margenootzblijschap, van het Ga naar margenootadenkbeelt van een uitterlijke oorzaak verzelt. | |||||
Verklaring.Deze Ga naar margenootbBepaling drukt klarelijk genoech de Ga naar margenootcwezentheit van de Liefde uit. De Bepaling der Schrijvers, die de Liefde bepalen te zijn, de wil van de minnaar om zich met de beminde zaak te verënigen, drukt niet de Ga naar margenootdwezentheit van de Liefde, maar der zelfder Ga naar margenooteeigenschap uit. En dewijl de Schrijvers geen volkome deurzicht van de wezentheit der Liefde hebben gehad, zo hebben zy daaröm geen klare Ga naar margenootfbevatting van haar Ga naar margenootgeigenschap konnen hebben. Hier uit is gesproten dat men alle geöordeelt heeft dat hun Ga naar margenoothBepalingen zeer duister geweest hebben. Maar hier staat aan te merken dat ik, als ik zeg dat het een Ga naar margenootieigenschap in de minnaar is, zich door de Ga naar margenootkwil met de beminde zaak te verënigen, by wil niet versta een toestemming, of berading des gemoeds, of een Ga naar margenootlvry besluit; want wy hebben (in d' achtënveertigste Ga naar margenootmVoorstelling van het tweede deel) getoont, dat dit verziert en verdicht is: noch ook de Ga naar margenootnbegeerte van zich met de beminde zaak te verënigen, als zy afweezig is, of van in haar tegenwoordigheit te volharden, als zy tegenwoordig is; want de liefde kan zonder deze, of die begeerte bevat worden: maar dat ik by wil versta een, Ga naar margenootogerustheit, die in de minnaar is, uit oorzaak der tegenwoordigheit van de beminde zaak, daar door de blijschap van de Minnaar versterkt, of ten minsten gevoed word. VII. De Ga naar margenootpHaat is een droef heit, Ga naar margenootqmet het denkbeelt van d' uitterlijke oorzaak verzelt. | |||||
Verklaring.De dingen, die hier t' aanmerken zijn, worden uit het geen, dat in de voorgaande Ga naar margenootrBepaling gezegt is, lichtelijk begrepen. Bezie dieshalven het Ga naar margenootsByvoegsel van d' elfde Ga naar margenoottVoorstelling in dit deel. VIII. De Ga naar margenootuToegenegentheit is een Ga naar margenootwblijschap, verzelt van het Ga naar margenootxdenkbeelt van enig ding, dat by toeval oorzaak van blijschap is. | |||||
[pagina 169]
| |||||
IX. Ga naar margenootyD' Afkeer is een droefheit, verzelt van het Ga naar margenootzdenkbeelt van enig ding, dat by toeval oorzaak van droefheit is. Bezie hier af het Ga naar margenootaByvoegsel van de vijftiende Ga naar margenootbVoorstelling in dit deel. X. Ga naar margenootcD' Overgeving of Verloving is een liefde tot de geen, over de welk wy verwondert zijn. | |||||
Verklaring.Wy hebben (in de tweeënvijftigste Voorstelling van dit deel) getoont dat de Verwondering uit de nieuwigheit van de zaak voortkoomt. Indien dan gebeurt dat wy het geen, daar over wy verwondert zijn, ons dikwijls inbeelden, zo zullen wy ophouden daar over verwondert te wezen; en dus zien wy dat de Ga naar margenootdhartstocht van Ga naar margenooteOvergeving of Verloving lichtelijk in enkelde liefde verändert. XI De Ga naar margenootfBespotting is een blijschap, hier uitgesproten, dat wy ons inbeelden dat 'er iets, 't welk wy verächten, in een zaak is, die wy haten. | |||||
Verklaring.Voor zo veel wy de zaak, die wy haten, verächten, voor zo veel ontkennen wy de Ga naar margenootgwezentlijkheit daar af; bezie het Ga naar margenoothByvoegsel van de tweeënvijftigste Ga naar margenootiVoorstelling in dit deel) en voor zo veel (volgens de twintigste Voorstelling van dit deel) verblijden wy ons. Maar dewijl wy Ga naar margenootkonderstellen dat de mensch het geen haat, 't welk hy bespot, zo volgt dat deze blijschap niet vast en bestandig is: bezie het Byvoegsel van de zevenënveertigste Voorstelling in dit deel. XII. De Ga naar margenootlHoop is een onbestandige blijschap, gesproten uit het: Ga naar margenootmdenkbeelt van een toekomende, of verlede zaak, van welks uitgang wy noch enigsins twijffelen. XIII. De Ga naar margenootnVrees is een onbestandige droefheit, gesproten uit het Ga naar margenootodenkbeelt van een toekomende, of verlede zaak, van welks uitgang wy noch enigsins twijffelen. Bezie van deze beiden het tweede Ga naar margenootpByvoegsel van d' achtiende Ga naar margenootqVoorstelling in dit deel. | |||||
Verklaring.Uit deze Ga naar margenootrBepalingen blijkt dat 'er geen hoop is zonder vrees, en geen vrees zonder hoop is. Want men Ga naar margenootsonderstelt dat de geen, die van hoop af hangt, en van d' uitgang van een zaak twijffelt, zich iets | |||||
[pagina 170]
| |||||
inbeeld, 't welk de Ga naar margenoottwezentlijkheit van d' aanstaande zaak uitsluit, en dieshalven zich dus verre bedroeft; (volgens de negentiende Ga naar margenootuVoorstelling van dit deel) en by gevolg, terwijl hy van hoop afhangt, vreest dat de zaak zal gebeuren. Maar in tegendeel, de geen, die vreest, dat is dat hy van d' uitgang van een zaak, die hy haat, twijffelt, beeld zich ook iets in, 't welk de Ga naar margenootwwezentlijkheit van de zelfde zaak uitsluit, en is dieshalven (volgens de twintigste Ga naar margenootxVoorstelling van dit deel) verblijd, en hoopt by gevolg dat de zaak niet zal komen. XIV. De Ga naar margenootyGerustheit is een blijschap, gesproten uit het Ga naar margenootzdenkbeelt van een toekomende, of verlede zaak, van de welke dt oorzaak van te twijffelen wechgenomen is. XV. De Ga naar margenootaWanhoop is een droef heit, gesproten uit het denkbeelt van een toekomende, of verlede zaak, van de welke d' oorzaak van te twijffelen wechgenomen is. | |||||
Verklaring.Uit de hoop dan volgt Ga naar margenootbgerustheit, en uit de vrees Ga naar margenootcwanhoop, als d' oorzaak, om van d' uitgang van de zaak te twijffelen, wechgenomen word: 't welk geschied om dat de mensch zich inbeeld dat de verlede, of toekomende zaak tegenwoordig is, en haar als tegenwoordig aanschout, of om dat hy zich andere dingen inbeeld, die de Ga naar margenootdwezentlijkheit van die dingen, de welken hem deden twijffelen, uitsluiten. Want hoewel wy (volgens de Ga naar margenooteToegift van d' eenëndartigste Ga naar margenootfVoorstelling in het tweede deel) van d' uitgang der bezondere dingen nooit zeker konnen zijn, zo kan echter gebeuren dat wy van der zelfder uitgang niet twijffelen. Want wy liebben getoont (bezie het Ga naar margenootgByvoegsel van de negenënveertigste Voorstelling in het tweede deel) dat het iets anders is, van een zaak niet te twijffelen, en iets anders, zekerheit van een zaak te hebben: en dieshalven kan gebeuren dat wy door het beelt van een verlede, of toekomende zaak met de zelfde Ga naar margenoothhartstocht van blijschap, of van droef heit aangedaan worden, als door het beelt van de tegenwoordige zaak, gelijk wy in d' achtiende Ga naar margenootiVoorstelling van dit deel betoogt hebben, de welke men, met der zelfder Ga naar margenootkByvoegsel, na te zien heeft. XVI. De Ga naar margenootlVreucht is een Ga naar margenootmblijschap, verzelt met het Ga naar margenootndenkbeelt van een verlede zaak, die buiten hoop gebeurt is. | |||||
[pagina 171]
| |||||
XVII. De Ga naar margenootoKnaging van 't geweten is een droefheit, verzelt met het denkbeelt van een verlede zaak, die buiten hoop gebeurt is. XVIII. Ga naar margenootpMedelijden is een droefheit, verzelt met het Ga naar margenootqdenkbeelt van een quaat, 't welk aan een ander toevalt, die wy ons inbeelden ons gelijk te zijn. Bezie het Ga naar margenootrByvoegsel van de tweeëntwintigste Ga naar margenootoVoorstelling, en het Byvoegsel van de zevenëntwintigste Voorstelling in dit deel. | |||||
Verklaring.Tusschen Ga naar margenoottMedelijden en Ga naar margenootuBarmhartigheit schijnt geen onderscheit en verschil te wezen, dan dat misschien medelijden op de bezondere Ga naar margenootwhartstocht ziet, en de barmhartigheit op des zelfs Ga naar margenootxhebbelijkheit. XIX. De Ga naar margenootyGunst is een liefde tot iemant, die aan een ander welgedaan heeft. XX. Ga naar margenootzD'Euvelneeming is een haat tot iemant, die aan een ander quaat gedaan heeft. | |||||
Verklaring.Ik weet wel dat deze namen, volgens het gemeen gebruik, iets anders betekenen. Doch mijn voorneemen is niet de betekenissen der woorden, maar der zaken te verklaren, en hen met die benamingen aantewijzen, welker betekenis, die zy door de gewoonte hebben, naast aan die betekenis komen, met de welken ik de zelfden wil gebruiken: en ik acht het genoech dit zelfde eenmaal gezegt te hebben. Bezie d'oorzaak van deze Ga naar margenootahartstochten in d' eerste Ga naar margenootbToegift van de zevenëntwintigste, Ga naar margenootcVoorstelling, en in het Ga naar margenootdByvoegsel van de tweeëntwintigste Voorstelling in dit deel. XXI. Ga naar margenooteD'Achting is, van iemant, liefdeshalven, ecn groter gevoelen te hebben, dan billijk is. XXII. Ga naar margenootfD'Ongeachtheit is, van iemant, haatshalven, een kleinder gevoelen te hebben, dan billijk is. | |||||
Verklaring.Ga naar margenootgD'Achting dan is een Ga naar margenoothgewrocht, of Ga naar margenootieigenschap van de liefde, en Ga naar margenootkd'ongeächtheit van de haat. En dieshalven kan men Ga naar margenootld'achting ook bepalen, dat zy een liefde is, voor zo veel zy de mensch in dier voegen Ga naar margenootmaandoet, dat hy hoger, dan billijk is, van de beminde zaak | |||||
[pagina 172]
| |||||
gevoelt: en in tegendeel, dat de Ga naar margenootnd'ongeächtheit een haat is, voor zo veel zy de mensch in dier voegen aandoet, dat hy van de geen, die hy haat, laeger gevoelt, dan billijk is: bezie hier af het Ga naar margenootoByvoegsel van de zesentwintigste Ga naar margenootpVoorstelling in dit deel. XXIII. De Ga naar margenootqNijt is een haat, voor zo veel zy de mensch in dier voegen aandoet, dat hy om eens anders voorspoet zich bedroeft, en in tegendeel, om eens anders quaat zich verblijd. | |||||
Verklaring.De Ga naar margenootrbarmhartigheit word gemenelijk tegen de nijt gestelt, de welke dieshalven, met een Ga naar margenootsonëige betekenis van de benaming, dus bepaalt kan worden. XXIV. De Ga naar margenoottBarmhartigheit is een liefde, voor zo veel zy de mensch in dier voegen Ga naar margenootuaandoet, dat hy zich om eens anders goet verblijd, en in tegendeel om eens anders quaat bedroeft word. | |||||
Verklaring.Wat de Nijt aangaat, bezie daar af het Ga naar margenootwByvoegsel van de vierentwintigste Ga naar margenootxVoorstelling, en het Byvoegsel van de tweeëndartigste Voorstelling in dit deel. En dit zijn Ga naar margenootyhartstochten van blijschap, of van droefheit, die van het Ga naar margenootzdenkbeelt van d'uitterlijke zaak, als oorzaak door zich, of by toeval, verzelt zijn. Van hier ga ik tot d'anderen over, de welken van het denkbeelt van d'innerlijke zaak, als d'oorzaak, verzelt worden. XXV. De Ga naar margenootaGerustheit in zich zelf is een blijschap, hier uit gesproten, dat de mensch zich zelf, en zijn vermogen van te doen aanschout. XXVI. De Ga naar margenootbNederigheit is een droefheit, hier uit gesproten, dat de mensch zijn onmacht, of zwakheit beschout. | |||||
Verklaring.De Gerustheit in zich zelf word tegen de Nederigheit gestelt, voor zo veel wy door de zelfde een blijschap verstaan, die hier uit spruit, dat wy onze macht van te doen beschouwen. Maar voor zo veel wy daar door ook een blijschap verstaan, van het Ga naar margenootcdenkbeelt van enig bedrijf verzelt, 't welk wy geloven uit een vrijwillig besluit | |||||
[pagina 173]
| |||||
van de ziel gedaan te hebben, zo word zy tegen Ga naar margenootd't berou gestelt 't welk wy dus Ga naar margenootebepalen. XXVII. Het Ga naar margenootfBerou is een droef heit, van het Ga naar margenootgdenkbeelt van enig bedrijf verzelt, 't welk wy geloven uit een vrijwillig besluit van de ziel gedaan te hebben. | |||||
Verklaring.In het Ga naar margenoothByvoegsel van d'eenënvijftigste Ga naar margenootiVoorstelling, en in de drieënvijftigste, vierënvijftigste en vijfënvijftigste Voorstelling, en in der zelfder Byvoegsel in dit deel hebben wy d'oorzaken dezer Ga naar margenootkhartstochten getoont. Voorts, wat het vrijwillig besluit der ziel aangaat, bezie daar af het Byvoegsel van de vijfëndartigste Voorstelling in het tweede deel. Maar hier staat wijder t'aanmerken, dat het geen wonder is dat gantschelijk op alle werken, die uitgewoonte quaat genoemt worden, droefheit, en op de genen, die men goed en oprecht noemt, blijschap volgt: want wy konnen uit het voorgaande lichtelijk verstaan, dat dit voornamelijk van d' opvoeding af hangt; dewijl onze ouders, met d'eersten te verwijten, en hun kinderen dikwijls daar over te bekijven, en in tegendeel met de lesten aan te raden, en aan te prijzen, te weeg gebracht hebben, dat d' ontroerenissen van droef heit zich by d' eersten, en die van blijschap zich by de lesten hebben gevoegt. Dit zelfde word ook door d'ervarentheit bevestigt: want de menschen hebben niet alle een zelfde gewoonte en godsdienst. In tegendeel, de dingen, die by sommigen heilig zijn, worden by anderen onheilig, en de genen, die by sommigen eerlijk zijn, by anderen voor schandelijk gehouden. Dieshalven, naar dat yder opgevoed is, daar naar heeft hy berou van enig bedrijf, of roemt daar op. XXVIII. Ga naar margenootlVerwaantheit is, van zich, wegens liefde tot zich zelf, een hoger gevoelen te hebben, dan billijk is. | |||||
Verklaring.De Ga naar margenootmVerwaantheit verschilt dan van Ga naar margenootnd'achting, om dat deze leste tot het uitterlijk Ga naar margenootovoorwerp, maar de verwaantheit tot de mensch zelf, hoger van zich gevoelende, dan billijk is, toegepast word. Voorts, gelijk d'achting een Ga naar margenootpgewrocht, of Ga naar margenootqeigenschap van de liefde is, zo is de verwaantheit een gewrocht, of eigenschap van Ga naar margenootrzelfsliefde, de welke dieshalven ook dus bepaalt kan worden, dat zy een liefde tot zich zelf, of een Ga naar margenootsgerustheit op zich zelf is, voor zo veel zy de mensch in dier voegen aandoet, dat hy hoger dan bil- | |||||
[pagina 174]
| |||||
lijk is, van zich zelf gevoelt. (Bezie het Ga naar margenoottByvoegsel van de zesentwintigste Ga naar margenootuVoorstelling in dit deel) Tegen deze Ga naar margenootwhartstocht is geen strijdige: want niemant, wegens haat tot zich zelf, gevoelt laeger van zich, dan billijk is; ja niemant gevoelt minder van zich zelf, dan billijk is, voor zo veel hy zich inbeeld dat hy dit, of dat niet vermag. Want al 't geen, 't welk de mensch zich inbeeld niet te vermogen, beeld hy zich nootzakelijk in; en door deze inbeelding word hy in dier voegen geschikt, dat hy warelijk dit niet kan doen, 't welk hy zich inbeeld niet te vermogen: dewijl hy zo lang, als hy zich inbeeld dat hy dit, of dat niet vermag, niet bepaalt is tot het zelfde te doen; en by gevolg is 't hem zo lang onmogelijk dat hy dit doet. Maar indien wy op die dingen merken, de welken van de Ga naar margenootxwaan alleen af hangen, zo zullen wy konnen begrijpen, dat het mogelijk is, dat de mensch minder, dan billijk is, van zich gevoelt. Want het kan gebeuren dat iemant, terwijl hy, bedroeft zijnde, zijn zwakheit beschout, zich inbeeld dat hy van alle menschen versmaad word; en dit terwijl d'anderen nergens minder op denken, dan op hem te verachten. De mensch kan ook minder, dan billijk is, van zich gevoelen, zo hy iets van zich tegenwoordiglijk ontkent, met Ga naar margenootybetrekking tot de toekomende tijt, van de welk hy onzeker is; gelijk dus, dat hy zegt, dat hy niets zeker kan begrijpen, en dat hy niets, dan dat quaat en schandelijk is, kan begeren, of doen, enz. Wy konnen wijders zeggen dat iemant minder, dan billijk is, van zich gevoelt, als wy zien dat hy, uit al te grote vrees van schaamte, die dingen niet dart bestaan, die van anderen, hem gelijk, aangevangen worden. Wy konnen dan deze Ga naar margenootzhartstocht tegen de Ga naar margenootaverwaantheit stellen, de welk ik Ga naar margenootbnederslachtigheit zal noemen: want gelijk uit de Ga naar margenootcgerustheit in zich zelf verwaantheit spruit, zo rijst uit de Ga naar margenootdnederigheit nederslachtigheit, die dieshalven dus van ons bepaalt word. XXIX. De Ga naar margenooteNederslachtigheit is, van zich zelf, wegens droefheit, minder, dan billijk is, te gevoelen. | |||||
Verklaring.Wy zijn echter dikwijls gewent de Ga naar margenootfnederigheit tegen de Ga naar margenootgverwaantheit te stellen: maar wy merken dan meerder op de Ga naar margenoothgewrochten, dan op de natuur van beide: want wy zijn gewent de geen Ga naar margenootiverwaant te noemen, die al te hoog roemt; bezie het Ga naar margenootkByvoegsel van de dartigste Ga naar margenootlVoorstelling in dit deel: die niets verhaalt, dan zijn deuchden, en van anderen niets, dan hun gebreken, vertelt; die boven | |||||
[pagina 175]
| |||||
alle gestelt wil wezen, en eindelijk, die met zulk een stemmigheit er verçiering heentreed, als gemenelijk anderen doen, die hem verre overtreffen. In tegendeel, wy noemen de geen nederig, die dikwijls schaamroot word, die zijn zonden belijd, en de deuchden van anderen verhaalt, die voor alle wijkt, en eindelijk, die met een nederhangend hooft gaat, en zich verwareloost op te pronken. Voorts, deze Ga naar margenootmhartstochten, namelijk de Ga naar margenootnnederigheit en Ga naar margenootonederslachtigheit, worden zeer zelden gevonden. Want de menschelijke natuur, in zich zelve aangemerkt, strijd tegen de zelfden zo veel, als 't mogelijk is; bezie de vijftiende en vierënvijftigste Ga naar margenootpVoorstelling van dit deel: en dieshalven, de genen, die meest Ga naar margenootqnederslachtig en Ga naar margenootrnederig geacht worden, zijn deurgaans meest Ga naar margenootseerzuchtig en Ga naar margenoottnijdig. XXX. De Ga naar margenootuRoem is een blijschap, van het Ga naar margenootwdenkbeelt van enige van onze daden verzelt, die, gelijk wy ons inbeelden, van anderen geprezen word. XXXI. De Ga naar margenootxSchaamte is een droefheit, van het denkbeelt van enige van onze daden verzelt, die, gelijk wy ons inbeelden, van anderen gelastert word. | |||||
Verklaring.Bezie hier af het Ga naar margenootyByvoegsel van de dartigste Ga naar margenootzVoorstelling in dit deel. Maar hier staat op het onderscheit, dat tusschen de Ga naar margenootaSchaamte en Ga naar margenootbSchaamächtigheit is, te merken. Want de schaamte is een droefheit, de welk op de daat volgt, daar over men beschaamt is: maar de schaamächtigheit is een Ga naar margenootcvrees, of Ga naar margenootdschroomte van Ga naar margenooteschaamte, door de welke de mensch gedwongen word om niets schandelijk te bedrijven. Tegen de Ga naar margenootfschaamächtigheit word gemenelijk Ga naar margenootgd' onbeschaamtheit gestelt, de welke warelijk geen Ga naar margenoothhartstocht is, gelijk ik op zijn plaats zal tonen: maar de namen van hartstochten, gelijk ik alreê gezegt heb, zien meer op hun gebruik, dan op hun natuur. En hier meê heb ik de hartstochten van blijschap en droefheit, die ik voorgenomen had te verklaren, afgedaan. Ik ga dan tot de genen voort, die ik tot de begeerte toepas. XXXII. Ga naar margenooti't Verlangen is een Ga naar margenootkbegeerte, of Ga naar margenootllust van enig ding te genieten, de welke door de geheugenis van de zelfde zaak gevoed, en te gelijk door de geheugenis van anderen dingen, dewelken de wezentlijkheit van de zelfde begeerde zaak uitsluiten, ingetoomt word. | |||||
[pagina 176]
| |||||
Als wy aan enig ding gedenken, gelijk wy alreê meermaals gezegt hebben, zo worden wy daar door geschikt tot het zelfde met de zelfde Ga naar margenootmhartstocht te beschouwen, als of de zaak tegenwoordig was. Maar deze Ga naar margenootnschikking, of Ga naar margenootopoging word, terwijl wy waken, deurgaans belet en verhindert door de beelden der dingen, die de Ga naar margenootpwezentlijkheit van 't geen, daar aan wy gedenken, uitsluiten. Als wy dan aan een zaak gedenken, die ons met Ga naar margenootqenig slach van blijschap aandoet, zo pogen wy daar door de zelfde met de zelfde Ga naar margenootrhartstocht van blijschap als tegenwoordig te beschouwen; welke Ga naar margenootspoging terstont belet en verhindert word door de geheugenis der dingen, die des zelfs Ga naar margenoottwezentlijkheit uitsluiten. Het Ga naar margenootuverlangen is dieshalven warelijk een droef heit, de welke tegen die blijschap word gestelt, die uit de tegenwoordigheit van de zaak rijst, de welke wy haten: bezie hier af het Ga naar margenootwByvoegsel van de zevenënveertigste Ga naar margenootxVoorstelling in dit deel: Maar dewijl de naam van Ga naar margenootyVerlangen op Ga naar margenootzbegeerte schijnt te zien, zo pas ik deze Ga naar margenootahartstocht tot de hartstocht van begeerte toe. XXXIII. De Ga naar margenootbNayvering, of Krijgelheit is een Ga naar margenootcbegeerte van enig ding, de welke hier uit ons ingeboren word, dat wy ons inbeelden dat anderen de zelfde begeerte hebben. | |||||
Verklaring.De geen, die vlucht, om dat hy anderen ziet vluchten, of vreest, om dat hy anderen ziet vrezen, of ook de geen, die hieröm de hant naar zich trekt, om dat iemants hant verbrand is, en zijn lighaam beweegt, als of zijn eige hant verbrant zou worden; van de zelfde zullen wy zeggen, dat hy wel de Ga naar margenootdhartstocht van een ander Ga naar margenootenavolgt, maar niet de zelfde Ga naar margenootfnayvert, of nakrijgelt: niet om dat wy een andere oorzaak van Ga naar margenootgnayvering of krijgelheit, en een ander van Ga naar margenoothnavolging kennen; maar om dat het door de gewoonte zo verre is gekomen, dat wy de geen alleen Ga naar margenootinayverig of krijgelig noemen, die het geen navolgt, 't welk wy eerlijk, nut, of aangenaam oordeelen te wezen. Wat d' oorzaak van Ga naar margenootknayvering of krijgelheit aangaat, bezie hier af de zevenëntwintigste Ga naar margenootlVoorstelling in dit deel, met der zelfder Ga naar margenootmByvoegsel. Maar waaröm de Ga naar margenootnNijt deurgaans aan deze Ga naar margenootohartstocht gevoegt is, bezie hier af de tweeëndartigste Voorstelling in dit deel, met der zelfder Byvoegsel. | |||||
[pagina 177]
| |||||
XXXIV. Ga naar margenootpDank, of Ga naar margenootqdankbaarheit is een Ga naar margenootrbegeerte, of een betrachting van liefde, daar door wy aan de geen trachten wel te doen, die uit gelijke Ga naar margenootshartstocht van liefde weldaat gedaan heeft. Bezie de negenëndartigste Ga naar margenoottVoorstelling, met het Ga naar margenootuByvoegsel van d' eenënveertigste Voorstelling in dit deel. XXXV. De Ga naar margenootwGoetwilligheit is een Ga naar margenootxbegeerte van wel te doen aan de geen, met de welk wy deernis hebben. Bezie het Byvoegsel van de zevenëntwintigste Voorstelling in dit deel. XXXVI. De Ga naar margenootyGramschap is een begeerte, daar door wy uit haat aangeprikkelt worden tot de geen, die wy haten, quaat aan te doen. Bezie de negenëndartigste Ga naar margenootzVoorstelling in dit deel. XXXVII. De Ga naar margenootaWraak is een Ga naar margenootbbegeerte, door de welke wy uit Ga naar margenootcwederkerige haat aangeprikkelt worden tot de geen quaat aan te doen, die met gelijke Ga naar margenootdhartstocht ons schade aangedaan heeft. Bezie de tweede Ga naar margenooteToegift van de veertigste Voorstelling in dit deel, met der zelfder Ga naar margenootgByvoegsel. XXXVIII. De Ga naar margenoothWreetheit, of Ga naar margenootiStraf heit is een Ga naar margenootkbegeerte, door de welke iemant aangeprikkelt word tot de geen quaat aan te doen, die wy beminnen, of over de welk wy deernis hebben. | |||||
Verklaring.Tegen de Ga naar margenootlWreetheit stelt men de Ga naar margenootmGoedertierentheit, die geen Ga naar margenootnlijding ts, maar een vermogen van 't gemoed, daar door de mensch de gramschap en wraak matigt. XXXIX. De Ga naar margenootoSchroomte is een Ga naar margenootpbegeerte van een meerder quaat, daar voor wy vrezen, door een minder te vermijden. Bezie het Ga naar margenootqByvoegsel van de negenëndartigste Ga naar margenootrVoorstelling in dit deel. XL. De Ga naar margenootsStoutheit is een begeerte, daar door iemant | |||||
[pagina 178]
| |||||
aangeprikkelt word tot iets, 't welk zijns gelijken vrezen aan te gaan, met gevaar te doen. XLI. De Ga naar margenoottKleinmoedigheit word den geen toegeëigent, welks Ga naar margenootubegeerte ingetoomt word doorde Ga naar margenootwschroom van 't gevaar, 't welk zijns gelijken darren aangaan. | |||||
Verklaring.De Kleinmoedigheit is dieshalven niets anders, dan de vrees van enig quaat, 't welk de meeste menschen niet gewent zijn te vrezen. Ik pas haar daaröm tot de Ga naar margenootxhartstocht van Ga naar margenootybegeerte niet toe. Ik heb echter goet geächt de zelfde hier te verklaren, om dat zy, voor zo veel wy op de begeerte merken, warelijk tegen de hartstocht van Ga naar margenootzStoutheit gestelt word. XLII. De Ga naar margenootaVerslagentheit word den geen toegeëigent, diens begeerte van 't quaat te mijden door de Ga naar margenootbverwondering van 't quaat, dat hy vreest, ingetoomt word. | |||||
Verklaring.De Verslagentheit is dan zeker Ga naar margenootcsoort, of gedaante van Ga naar margenootdkleinmoedigheit. Maar dewijl de verslagentheit ook uit een tweevoudige Ga naar margenooteschroom voortkoomt, zo kan zy bequamelijker dus bepaalt worden; dat zy een Ga naar margenootfvrees is, die de Ga naar margenootgverbaasde, of vlottende mensch in dier voegen houd, dat hy het quaat niet kan afweeren. Ik zeg verbaasde mensch, voor zo veel wy verstaan dat zijn begeerte van het quaat af te weren door de Ga naar margenoothverwondering ingetoomt word; en ik zeg Ga naar margenootivlottende, voor zo veel wy bevatten dat de zelfde begeerte door de Ga naar margenootkschroom van een tweede quaat, 't welk hem even zeer pijnigt, ingetoomt en bedwongen word; daar uit voortkoomt dat hy niet weet welk van beide hy afweeren zal; bezie hier af de Ga naar margenootlByvoegsels van de negenëndartigste en tweeënvijftigste Ga naar margenootmVoorstelling in dit deel. Wat de Ga naar margenootnKleinmoedigheit en Ga naar margenootoStoutheit aangaan, bezie hier af het Ga naar margenootpByvoegsel van d' eenënvijftigste Ga naar margenootqVoorstelling in dit deel. XLIII. De Ga naar margenootrHeusheit, of Ga naar margenootsZedigheit is een Ga naar margenoottbegeerte van die dingen te doen, de welken aan de menschen behagen, en van die na te laten, de welken aan hen mishagen. XLIV. De Ga naar margenootuRoemzucht is een onmatige begeerte van eer en roem. | |||||
[pagina 179]
| |||||
Verklaring.De Ga naar margenootwRoemzucht is een Ga naar margenootxbegeerte, daar door alle de Ga naar margenootyhartstochten (volgens de zevenëntwintigste en eenëndartigste Ga naar margenootzVoorstelling in dit deel) gevoed, aangequeekt, en versterkt worden: en dieshalven kan deze hartstocht naauwelijks overwonnen worden: want zo lang de mensch van enige begeerte bezeten word, zo word hy nootzakelijk ook van deze bezeten. De vroomsten zelven, zegt Cicero, worden meest door roem geleid. De Philosophen, of Wijsbegerigen schrijven zelfs hun naam voor die boeken, de welken zy van de Verächting des roems maken. XLV. De Ga naar margenootwBrassery is een overmatige Ga naar margenootxbegeerte, of ook Ga naar margenootyliefde van te gasten. XLVI. De Ga naar margenootzDronkenschap is een overmatige begeerte, en liefde van te drinken. XLVII. De Ga naar margenootaGierigheit is een overmatige begeerte en liefde van rijkdom. XLVIII. Ga naar margenootbD' Onkuisheit, of Gailheit is ook een begeerte en liefde in de lighamen te zamen te mengen. | |||||
Verklaring.'t Zy deze Ga naar margenootcbegeerte van te zamen te komen Ga naar margenootdmatig is, of niet, zy word gemenelijk Ga naar margenooteOnkuisheit, of gailheit genoemt. Voorts, deze vijf Ga naar margenootfhartstochten, (gelijk ik in Ga naar margenootg't Byvoegsel van de zesenvijftigste Ga naar margenoothVoorstelling vermaant heb) hebben geen Ga naar margenootistrijdigen. Want de Ga naar margenootkzedigheit is een Ga naar margenootlsoort, of gedaante van Ga naar margenootmroemzucht; bezie hier af het Byvoegsel van de negenëntwintigste Voorstelling in dit deel. Ik heb ook alreê gezegt, dat de Ga naar margenootnmatigheit, Ga naar margenootosoberheit, en Ga naar margenootpkuisheit het vermogen van de ziel, en geen Ga naar margenootqlijding aanwijzen. En hoewel het gebeuren kan dat een gierig, roemzuchtig, of vreesachtig mensch zich van al te veel spijs, drank en bijslapen onthoud, zo zijn echter de gierigheit, eerzucht en vrees niet strijdig tegen de brassery, dronkenschap, of kuisheit: want de gierige wenscht deurgaans dat hy eens anders spijs en drank mag inzwelgen. D' eerzuchtige zal zich nergens in matigen, zo hy slechs hoopt dat het verborgen zal blijven; en indien hy onder de dronkaarts en onkuischen leeft, zo zal hy tot deze zonden meer genegen zijn, om dat hy roemzuchtig is. Eindelijk, de vreesachtige doet het geen, dat hy niet wil: want hoewel hy, om de doot t'ontgaan, zijn rijkdom in zee werpt, zo blijft hy echter gierig; en indien d'onkuische droevig is, | |||||
[pagina 180]
| |||||
om dat hy zijn lust niet kan voldoen, zo laat hy echter daaröm niet onkuisch te wezen. Deze Ga naar margenootrhartstochten zien Ga naar margenootsvolstrektelijk niet zo zeer op de daden van te zuipen en te brassen, enz. als wel op de Ga naar margenoottlust en Ga naar margenootuliefde daar toe. Daar kan dieshalven niets tegen deze hartstochten gestelt worden, als Ga naar margenootwd'edelmoedigheit en Ga naar margenootxkloekmoedigheit, van de welken wy hier na zullen spreken. Ik ga de Ga naar margenootybepalingen van de Ga naar margenootznay vering, en der andere Ga naar margenootavlotheden des gemoeds met stilzwijgen voorby, zo om dat zy uit de samenzetting der Ga naar margenootbhartstochten, die wy alreê beschreven hebben, spruiten, als om dat veel van hen geen Ga naar margenootcbenamingen hebben; 't welk aanwijst dat het tot gebruik van 't leven genoech is, de zelfden alleenlijk in 't algemeen te kennen. Voorts, uit de Ga naar margenootdbepalingen der Ga naar margenootehartstochten, die wy verklaart hebben, blijkt dat zy alle uit Ga naar margenootfbegeerte, uit Ga naar margenootgblijschap, of uit Ga naar margenoothdroef heit spruiten; of eerder, dat'er geen anderen, dan deze drie zijn, van de welken yder gemenelijk met verscheide namen genoemt word, uit oorzaak van hun verscheide Ga naar margenootibetrekkingen, en uitwendige Ga naar margenootkafnoemingen. Indien wy nu op dcze Ga naar margenootleerste en oorspronkelijke hartstochten, en op de dingen, die wy hier voor van de natuur der ziel gezegt hebben, willen merken, zo konnen wy, voor zo veel zy tot de ziel alleen toegepast worden, hen dus Ga naar margenootmbepalen. | |||||
Algemene Ga naar margenootnBepaling der Ga naar margenootoHartstochten.De Hartstocht, die een Ga naar margenootplijding des gemoeds word genoemt, is een verward Ga naar margenootqdenkbeelt, door 't welk de ziel een meerder of minder macht, dan te voren, van haar lighaam, of van enig gedeelte daar af Ga naar margenootrvan wezentlijk te zijn, bevestigt, en door 't welk, gestelt zijnde, de ziel zelve bepaalt word eerder op dit, dan op dat te denken. | |||||
Ga naar margenootsVerklaring.Ik zeg voorëerst, dat de Ga naar margenootthartstocht, of de Ga naar margenootulijding des gemoeds een Ga naar margenootwverwart denkpeelt is. Want wy hebben (bezie hier af de darde Ga naar margenootxVoorstelling in dit deel) getoont dat de ziel alleenlijk zo verre lijd, als zy Ga naar margenootyonëvenmatige, of Ga naar margenootzverwarde denkbeelden heeft. Ik zeg wijders, door 't welk de ziel een meerder of minder macht, dan te voren, van haar lighaam, of van enig gedeelte daar af Ga naar margenootavan wezentlijk te zijn bevestigt: want alle de Ga naar margenootbdenkbeelden der lighamen, die wy hebben, wijzen meer aan de Ga naar margenootcdadelijke gesteltenis van onz lig- | |||||
[pagina 181]
| |||||
haam, (volgens de tweede Ga naar margenootdToegift van de zestiende Ga naar margenooteVoorstelling in het tweede deel) dan de natuur van 't uitterlijk lighaam. Maar dat, 't welk de vorm van de Ga naar margenootfhartstocht stelt, moet de gesteltenis van 't lighaam, of van enig deel daar af, 't welk het lighaam zelfs, of enig deel daar af heeft, aanwijzen, of uitdrukken; namelijk hieröm, dat des zelfs Ga naar margenootgvermogen van te doen, of Ga naar margenoothmacht van wezentlijk te zijn vermeerdert of vermindert, geholpen of ingetoomt word. Maar hier staat aan te merken dat ik, als ik zeg een meerder of minder macht van wezentlijk te zijn, dan te voren, niet versta dat de ziel de tegenwoordige Ga naar margenootigesteltenis van 't lighaam met de voorgaande gelijkt; maar dat het Ga naar margenootkdenkbeelt, 't welk de Ga naar margenootlvorm van de Ga naar margenootmhartstocht stelt, iets van 't lighaam bevestigt, dat warelijk meerder, of minder Ga naar margenootnzakelijkheit insluit, dan te voren. En dewijl de Ga naar margenootowezentheit van de ziel hier in bestaat, (volgens d'elfde en dartiende Ga naar margenootpVoorstelling in het tweede deel) dat zy de Ga naar margenootqdadelijke wezentlijkheit van haar lighaam bevestigt, en wy, by volmaaktheit, de Ga naar margenootrwezentheit zelve van de zaak verstaan, zo volgt dat de ziel tot meerder, of minder volmaaktheit overgaat, als 't haar toevalt iets, dat meerder of minder Ga naar margenootszakelijkheit insluit, dan te voren, van haar lighaam, of van enig deel daar af te bevestigen. Als ik dieshalven hier voor gezegt heb, dat de macht van te denken van de ziel vermeerdert of vermindert word, dan heb ik daar by niets anders verstaan willen hebben, dan dat de ziel een Ga naar margenoottdenkbeelt van haar lighaam, of van enig gedeelte daar af gevormt heeft, 't welk meerder of minder Ga naar margenootuzakelijkheit uitdrukt, dan zy van haar lighaam bevestigt had; want de Ga naar margenootwvoortreffelijkheit der denkbeelden, en het Ga naar margenootxdadelijk vermogen van te denken word naar de voortreffelijkheit van Ga naar margenooty't voorwerp geschat. Eindelijk heb ik 'er by gevoegt, en door 't welk, gestelt zijnde, de ziel zelve Ga naar margenootzbepaalt word eerder op dit, dan op dat te denken; op dat ik, boven de natuur van de blijschap en droef heit, de welke in 't eerste deel van de Ga naar margenootaBepaling verklaart word, ook de natuur van de Ga naar margenootbbegeerte zou uitdrukken.
Einde van 't darde Deel. |
|