Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– Auteursrechtvrij
[pagina 46]
| |||||||
Tweede Deel Der zedekunst. Van de natuur en oorsprong der Ga naar margenootaziel.IK ga nu voort tot die dingen te Verklaren, de welken nootzakelijk uit de Ga naar margenootbwezentheit van God, of van Ga naar margenootc't eeuwig en onëindig wezend hebben moeten volgen. Doch niet tot alle de dingen; want wy hebben (in de zestiende Voorstelling van 't eerste deel) Ga naar margenootdbetoogt, dat daar uit onëindige dingen op Ga naar margenooteonëindige wijzen en moeten volgen: maar alleenlijk de genen, die ons, als met de hant, tot de kennis van de Ga naar margenootfmenschelijke ziel, en van der zelfder Ga naar margenootgoperste zaligheit konnen leiden. | |||||||
Ga naar margenoothBepalingen.I. By Ga naar margenootilighaam versta ik de Ga naar margenootkwijze, die Gods Ga naar margenootlwezentheit, voor zo veel zy als een Ga naar margenootmuitgestrekte zaak bevat word, op een zekere en bepaalde wijze uitdrukt. (Bezie de Ga naar margenootnToegift van de vijfëntwintigste Ga naar margenootoVoorstelling in 't eerste deel. II. Ik zeg dat tot de wezentheit van enig ding dit behoort, 't welk, gestelt zijnde, ook de zaak nootzakelijk stelt, en wech genomen zijnde, nootzakelijk ook de zaak wechneemt; of dit, zonder 't welk, of, als men 't omkeert, 't welk zonder de zaak, niet kan zijn, noch bevat worden. III. By Ga naar margenootpdenkbeelt versta ik de Ga naar margenootqbevatting van de Ga naar margenootrziel, | |||||||
[pagina 47]
| |||||||
die van de ziel, om dat zy een Ga naar margenootsdenkende zaak is, Ga naar margenoottgevormt word. | |||||||
Verklaring.Ik zeg liever Ga naar margenootubevatting, dan Ga naar margenootwgewaarwording, om dat de naam van gewaarwording schijnt aan te wijzen dat de Ga naar margenootxziel van enig Ga naar margenootyvoorwerp lijd. Maar Ga naar margenootzbevatting schijnt een Ga naar margenootawerking van de ziel uit te drukken. IV. By Ga naar margenootbevenmatig denkbeelt versta ik dat denkbeelt, 't welk, voor zo veel het in zich, zonder Ga naar margenootcbetrekking tot het Ga naar margenootdvoorwerp, aangemerkt word, alle Ga naar margenooted' eigenschappen van een Ga naar margenootfwaar denkbeelt, of Ga naar margenootgd' innerlijke benamingen heeft. | |||||||
Verklaring.Ik zeg innerlijke Benamingen, om de genen, die uitterlijk zijn, uit te sluiten; te weten Ga naar margenoothd' overëenkoming van het Ga naar margenootidenkbeelt met zijn Ga naar margenootkgedenkbeelde. V. De Ga naar margenootlduring is een Ga naar margenootmonbepaalde volharding van wezentlijk te zijn. | |||||||
Verklaring.Ik zeg Ga naar margenootnonbepaalt, om dat zy geensins door de natuur van de Ga naar margenootowezentlijke zaak zelve bepaalt kan worden, noch ook door de Ga naar margenootpwerkende oorzaak, die nootzakelijk de Ga naar margenootqwezentlijkheit van de zaak stelt, en niet wechneemt. VI. By Ga naar margenootrzakelijkheit en Ga naar margenootsvolmaaktheit versta ik het zelfde. VII. By Ga naar margenoottbezondere dingen versta ik dingen, die Ga naar margenootueindig zijn, en een Ga naar margenootwbepaalde wezentlijkheit hebben. En indien veel Ga naar margenootxondeeligen, of Ga naar margenootybezonderen in een Ga naar margenootzwerking in dier voegen te zamen komen, dat zy alle te gelijk Ga naar margenootaoorzaak van een eenich Ga naar margenootbgewrocht zijn, zo aanmerk ik alle de zelfden voor zo verre, als een enige bezondere zaak. | |||||||
Ga naar margenootcKundigheden.I. De Ga naar margenootdwezentheit van de mensch sluit geen nootzakelijke Ga naar margenootewezentlijkheit in; dat is, uit Ga naar margenootfd' ordening der natuur | |||||||
[pagina 48]
| |||||||
kan zo wel wezen dat deze en die mensch Ga naar margenootgwezentlijk, al dat hy niet wezentlijk is. II. De mensch Ga naar margenoothdenkt; of anders, wy Ga naar margenootlweten dat wy denken. III. Daar zijn geen wijzen van te denken, gelijk liefde. begeerte, en alle de genen, die met de naam van Ga naar margenootmlijdinger aangewezen worden, 't en zy in het zelfde Ga naar margenootnondeelige, of in de zelfde mensch het Ga naar margenootodenkbeelt van de beminde, en begeerde zaak is, enz. Maar het denkbeelt kan 'er zijn, hoewel 'er geen andere wijze van denken was. IV. Wy Ga naar margenootpgevoelen dat onz lighaam op veelderhande Ga naar margenootqwijzen Ga naar margenootraangedaan word. V. Wy gevoelen en bemerken geen Ga naar margenootsbezondere dingen, of niets van de Ga naar margenoottgenatuurde natuur, dan Ga naar margenootulighamen, en Ga naar margenootwwijzen van denken. De Ga naar margenootxVerëisschingen staan even voor de veertiende Voorstelling van dit deel. | |||||||
Eerste Ga naar margenootyVoorstelling.De Ga naar margenootzdenking is een Ga naar margenootatoeëigening van God, of God is een Ga naar margenootbdenkende zaak. | |||||||
Ga naar margenootcBetoging.De Ga naar margenootdbezondere denkingen, of deze en die denking zijn Ga naar margenootewijzen, die Gods natuur op een zekere en bepaalde wijze uitdrukken; (volgens de Ga naar margenootfToegift van de vijfentwintigste Voorstelling in 't eerste deel.) Aan God dan (volgens de vijfde Ga naar margenootgBepaling van 't eerste deel) past een Ga naar margenoothtoeëigening, welker Ga naar margenootibevatting van alle de Ga naar margenootkbezondere denkingen ingesloten word, en door de welke zy ook bevat en verstaan worden. Dieshalven, de denking is een van Gods onëindige toeëigeningen, die Gods eeuwige en onëindige Ga naar margenootlwezentheit uitdrukt; (bezie de zeste Bepaling van 't eerste deel) of God is een Ga naar margenootmdenkende zaak; gelijk te betogen stond. | |||||||
Ga naar margenootnByvoegsel.Deze Ga naar margenootoVoorstelling blijkt ook hier uit zeer klarelijk, dat wy een Ga naar margenootponëindig denkend wezend konnen bevatten. Want hoe een Ga naar margenootqden- | |||||||
[pagina 49]
| |||||||
kend wezend meer dingen kan denken, hoe wy bevatten dat het zelfde meer Ga naar margenootrzakelijkheit, of Ga naar margenootsvolmaaktheit begrijpt. Dieshalven, het Ga naar margenoottwezend, dat op Ga naar margenootuonëindige wijzen onëindige dingen kan Ga naar margenootwbedenken en uitvinden, is nootzakelijk Ga naar margenootxonëindig in de kracht van te denken. Dewijl wy dan, met op de Ga naar margenootydenking alleen te merken, een Ga naar margenootzoneindig wezend bevatten, zo is nootzakelijk (volgens de vierde Ga naar margenootaBepaling, en de zeste Voorstelling van 't eerste deel) de denking een van Gods onëindige Ga naar margenootbtoeëigeningen; gelijk wy hadden te betogen. | |||||||
Tweede Ga naar margenootcVoorstelling.Ga naar margenootdD' uitstrekking is een Ga naar margenootetoeëigening van God, of God is een Ga naar margenootfuitgestrekte zaak. | |||||||
Ga naar margenootgBetoging.De betoging van dit gaat op een zelfde wijze voort, als de betoging van de voorgaande Voorstelling. | |||||||
Darde Ga naar margenoothVoorstelling.In God is nootzakelijk een Ga naar margenootidenkbeelt, zo van zijn Ga naar margenootkwezentheit, als van alles, dat uit zijn wezentheit nootzakelijk volgt. | |||||||
Ga naar margenootlBetoging.Want God kan (volgens d' eerste Voorstelling van dit deel) Ga naar margenootmoneindige dingen op Ga naar margenootnonëindige wijzen Ga naar margenootobedenken, of, 't welk het zelfde is, (volgens de zestiende Voorstelling van 't eerste deel) het Ga naar margenootpdenkbeelt van zijn Ga naar margenootqwezentheit, en van alle de dingen, die nootzakelijk uit zijn wezentheit volgen, Ga naar margenootrvormen. Maar alles, dat in Gods Ga naar margenootsmacht is, is nootzakelijk: (volgens de vijfendartigste Voorstelling van 't eerste deel) zo moet dan nootzakelijk zodanig een denkbeelt zijn, eu (volgens de vijftiende Voorstelling) niet dan in God; gelijk voorgestelt wierd. | |||||||
Ga naar margenoottByvoegsel.Het Ga naar margenootugemeen volk verstaat by Gods Ga naar margenootwvermogen Gods Ga naar margenootxvrije wil, en zijn recht, dat hy over alle dingen heeft, de welken zijn, en die daarom gemenelijk als Ga naar margenootygebeurelijk aangemerkt worden. Want zy zeggen dat God macht heeft om alles te verwoesten, en te vernietigen. Wijders, zy vergelijken zeer dikwijls Gods vermogen met het vermogen der koningen. Maar wy hebben dit (in d' eerste en tweede Ga naar margenootzToegift van de tweeëndartigste Ga naar margenootaVoorstelling in 't eerste deel) wederlegt, en (in de zestiende Voorstelling) getoont dat God op een zelfde wijze nootzakelijk Ga naar margenootbwerkt, als hy zich zelf Ga naar margenootcverstaat: dat is, gelijk | |||||||
[pagina 50]
| |||||||
uit de nootzakelijkheit van de goddelijke natuur volgt, ('t welk alle menschen eenpariglijk stellen) dat God zich zelf verstaat: zo volgt Ga naar margenootdook uit de zelfde nootzakelijkheit dat God op onëindige wijzen Ga naar margenooteoneindige dingen werkt. Wijders, wy hebben (in de vierëndartigste voorstelling van 't eerste deel) getoont dat Gods Ga naar margenootfvermogen niets anders is, dan Gods Ga naar margenootgwerkige wezentheit. En dieshalven is 't aan ons zo onmogelijk te bevatten dat God niet Ga naar margenoothwerkt, als dat hy niet is. Voorts, indien 't my lustte deze zaak wijder te vervolgen, ik zou hier ook konnen tonen dat dit vermogen, 't welk het gemeen volk aan God toeschrijft, niet alleenlijk menschelijk is; 't welk aanwijst dat het gemeen volk een god, die een mensch, of als een mensch is, bevat) maar ook dat de zelfde enig Ga naar margenootionvermogen insluit. Doch ik wil van een en de zelfde zaak niet zo dikwijls spreken, maar u alleenlijk t' elkens weêr bidden dat gy de dingen, die van deze zaak in 't eerste deel, van de zestiende Voorstelling tot aan 't einde, gezegt zijn, meermalen overweegt: want niemant zal het geen, dat ik zeggen wil, recht konnen bevatten, zo hy niet wel toeziet dat hy Gods vermogen niet met het menschelijk vermogen, of met het recht der koningen vermengt. | |||||||
Vierde Ga naar margenootkVoorstelling.Gods Ga naar margenootldenkbeelt, uit het welk Ga naar margenootmonëindige dingen op Ga naar margenootnoneindige wijzen volgen, kan alleenlijk een en enig wezen. | |||||||
Ga naar margenootoBetoging.Een Ga naar margenootponëindig verstant kan niets, dan Gods Ga naar margenootqtoeëigeningen, en des zelfs Ga naar margenootraandoeningen begrijpen: (volgens de dartigste Ga naar margenootsVoorstelling van 't eerste deel) Maar God is een en enig (volgens d' eerste Ga naar margenoottToegift van de veertiende Voorstelling in 't eerste deel) Dieshalven, Gods denkbeelt, uit het welk Ga naar margenootuonëindige dingen op Ga naar margenootwonëindige wijzen volgen, kan alleenlijk een en enig wezen; gelijk te betogen stond. | |||||||
Vyfde Ga naar margenootxVoorstelling.God, voor zo veel hy alleenlijk als een Ga naar margenootydenkende zaak aangemerkt word, is Ga naar margenootzoorzaak van Ga naar margenoota't vormelijk wezen der Ga naar margenootbdenkbeelden; maar niet voor zo veel hy door een andere Ga naar margenootctoeeigening uitgedrukt en verklaart word: dat is, God alleen voor zo veel hy een Ga naar margenootddenkende zaak is, en niet de Ga naar margenootevoorwerpen der denkbeelden, zijn de Ga naar margenootfwerkende oorzaak van alle | |||||||
[pagina 51]
| |||||||
denkbeelden, zo wel die Gods toeëigeningen, als die de Ga naar margenootgbezondere dingen uitdrukken. | |||||||
Ga naar margenoothBetoging.Dit blijkt klarelijk uit de darde Ga naar margenootiVoorstelling van dit deel. Want daar hebben wy besloten, dat God het Ga naar margenootkdenkbeelt van zijn Ga naar margenootlwezentheit, en van alle de dingen, die daar uit nootzakelijk volgen, kan Ga naar margenootmvormen, te weten hier uit alleen, dat God een Ga naar margenootndenkende zaak is, en niet hier uit, dat hy Ga naar margenooto't voorwerp van zijn denkbeelt is. God dan, voor zo veel hy een denkende zaak is, is oorzaak van 't Ga naar margenootpvormelijk wezen der denkbeelden. Doch dit kan ook anders, en op deze volgende wijze Ga naar margenootqbetoogt worden. Het vormelijk wezen der denkbeelden is een Ga naar margenootrwijze van denken, gelijk door zich bekent is: dat is (volgens de Ga naar margenootsToegift van de vijfëntwintigste Ga naar margenoottVoorstelling in 't eerste deel) een Ga naar margenootuwijze, die Gods natuur, voor zo veel hy een Ga naar margenootwdenkende zaak is, op zekere wijze uitdrukt, en sluit dieshalven (volgens de tiende Voorstelling van 't eerste deel) niet de Ga naar margenootxbevatting van enige andere van Gods Ga naar margenootytoeëigeningen in, en is by gevolg (volgens de vierde Ga naar margenootzKundigheit in 't eerste deel) geen Ga naar margenootagewrocht van enige andere toeëigening, dan van de Ga naar margenootbdenking: in voegen dat God, voor zo veel hy alleenlijk als een denkende zaak aangemerkt word, d'oorzaak van Ga naar margenootc't vormelijk wezen der Ga naar margenootddenkbeelden is, enz. gelijk te betogen stond. | |||||||
Zeste Ga naar margenooteVoorstelling.God is Ga naar margenootfoorzaak van de Ga naar margenootgwijzen van yder Ga naar margenoothtoeëigening, voor zo veel hy alleenlijk onder die toeëigening, daar af zy wijzen zijn, en niet voor zo veel hy onder enige andere aangemerkt word. | |||||||
Ga naar margenootiBetoging.Want yder Ga naar margenootktoeëigening word door zich, en niet door een andere, Ga naar margenootlbevat. (volgens de tiende Voorstelling van 't eerste deel) Dieshalven, de Ga naar margenootmwijzen van yder toeëigening sluiten de Ga naar margenootnbevatting van hun toeëigening in, en niet die van een andere, en hebben gevolgelijk (volgens de vierde Ga naar margenootoKundigheit van 't eerste deel) God tot Ga naar margenootpoorzaak, voor zo veel hy alleenlijk onder die toeëigening, van de welke zy wijzen zijn, en niet voor zo veel hy onder enige andere toeëigening, aangemerkt word; gelijk te Ga naar margenootqbetogen stond. | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
Ga naar margenootrToegift.Hier uit volgt dat het Ga naar margenootsvormelijk wezen der dingen, die geen Ga naar margenoottwijzen van denken zijn, niet daaröm uit de goddelijke natuur volgt, dat God de dingen eerst heeft gekent: Maar dat de Ga naar margenootuvoorwerpen op de zelfde wijze, en door de zelfde nootzakelijkheit uit hun Ga naar margenootwtoeeigeningen volgen en besloten worden, als wy getoont hebben dat de Ga naar margenootxdenkbeelden uit de toeëigening van de Ga naar margenootydenking volgen. | |||||||
Zevende Ga naar margenootzVoorstelling.Ga naar margenootaD' ordening en Ga naar margenootbsamenknoping der Ga naar margenootcdenkbeelden is de zelfden als d' ordening en samenknoping der dingen. | |||||||
Ga naar margenootdBetoging.De betoging blijkt de vierde Ga naar margenooteKundigheit van 't eerste deel. Want het denkbeelt van yder Ga naar margenootfgewrocht hangt af van Ga naar margenootgd'oorzaak, van de welke het een gewrocht is. | |||||||
Ga naar margenoothToegift.Hier uit volgt dat Gods Ga naar margenootidadelijk vermogen van te denken gelijk is met zijn dadelijk vermogen Ga naar margenootkvan te werken: dat is, al 't geen, 't welk uit Gods Ga naar margenootlonëindige natuur Ga naar margenootmvormelijk volgt, ook Ga naar margenootnvoorwerpelijk in God volgt uit zijn Ga naar margenootodenkbeelt, in de zelfde Ga naar margenootpordening, en met de zelfde Ga naar margenootqsamenknoping. | |||||||
Ga naar margenootrByvoegsel.Wy moeten, eer wy hier wijder voortgaan, aan 't gene, dat wy in 't eerste deel getoont hebben, gedenken; te weten dat al 't geen, 't welk, als Ga naar margenootswezentheit van Ga naar margenoottzelfstandigheit stellende, van een Ga naar margenootuonëindig verstant Ga naar margenootwbevat kan worden, alleenlijk tot een enige zelfstandigheit behoort, en by gevolg, dat Ga naar margenootxd' uitgestrekte, en de denkende zelfstandigheit een en de zelfde zelfstandigheit is, die nu onder deze, en dan onder die Ga naar margenootytoeëigening Ga naar margenootzbegrepen word. In dezer voegen is ook Ga naar margenootade wijze van d' uitstrekking, en het Ga naar margenootbdenkbeelt van die Ga naar margenootcwijze een en de zelfde zaak, doch op twee wijzen uitgedrukt: 't welke enigen der Hebreen als deur een nevel schijnen gezien te hebben; namelijk om dat de zelfden stellen dat God, Gods Ga naar margenootdverstant, en de dingen, die van hem verstaan worden, een en 't zelfde is. Tot een voorbeelt, de Ga naar margenootekring, die in de natuur Ga naar margenootfwezentlijk is, en het denkbeelt van de Ga naar margenootgwezentlijke kring, dat ook in God is, is een en de zelfde zaak, die door verscheide Ga naar margenoothtoeeigeningen verklaart word. Dieshalven, 't zy wy de natuur of on- | |||||||
[pagina 53]
| |||||||
der de toeëigening van Ga naar margenootiuitstrekking, of onder die van Ga naar margenootkdenking, of onder enige andere Ga naar margenootlbevatten; wy zullen een en de zelfde Ga naar margenootmordening, of een en de zelfde Ga naar margenootnsamenknoping der oorzaken, dat is, dat de zelfde dingen op een zelfde wijze malkander volgen, vinden. Ik heb ook om geen andere oorzaak te voren gezegt, dat God Ga naar margenootod' oorzaak van 't denkbeelt (tot een voorbeelt des Ga naar margenootpkrings) is, voor zo veel hy alleenlijk een Ga naar margenootqdenkende zaak, en ook van de kring, voor zo veel hy alleenlijk een Ga naar margenootruitgestrekt ding is, als om dat het Ga naar margenootsvormelijk wezen van het denkbeelt des krings niet, dan door een andere Ga naar margenoottwijze van denken, als de Ga naar margenootunaaste oorzaak van dat Ga naar margenootwdenkbeelt, en deze wijze van denken weêr door een andere, en dus tot aan 't onëindig, Ga naar margenootxbegrepen kan worden: invoegen dat, zo lang de dingen als wijzen van denken aangemerkt worden, wy Ga naar margenootyd' ordening van de gehele natuur, of de Ga naar margenootzsamenknoping der oorzaken door de Ga naar margenootatoeëigening van denking alleen moeten verklaren: en voor zo veel zy als Ga naar margenootbwijzen van uitgestrektheit aangemerkt worden, moet ook d' ordening van de gehele natuur door de toeëigening van d'uitgestrektheit alleen verklaart worden; en dus met alle d'andere Ga naar margenootctoeëigeningen. Dieshalven, God, voor zo veel hy uit onëindige toeëigeningen bestaat, is warelijk d'oorzaak der dingen, gelijk zy in zich zijn: en ik kan voor tegen woordig dit niet duidelijker verklaren. | |||||||
Achtste Ga naar margenootdVoorstelling.De Ga naar margenootedenkbeelden der Ga naar margenootfbezondere dingen, of der Ga naar margenootgwijzen, die niet wezentlijk zijn, moeten in Gods onëindig denkbeelt in dier voegen zijn Ga naar margenoothbegrepen, als de Ga naar margenootivormelijke wezentheden der bezondere dingen, of der Ga naar margenootkwijzen in Gods Ga naar margenootltoeëigeningen zijn Ga naar margenootmbegrepen. | |||||||
Ga naar margenootnBetoging.Deze Betoging blijkt uit de voorgaande Voorstelling, maar kan echter klarelijker uit het voorgaande Ga naar margenootoByvoegsel verstaan worden. | |||||||
Ga naar margenootpToegift.Hier uit volgt dat, zo lang de Ga naar margenootqbezondere dingen niet Ga naar margenootrwezentlijlk zijn, dan voor zo veel zy in Gods Ga naar margenootstoeëigeningen begrepen worden, hun Ga naar margenoottvoorwerpig wezen, of Ga naar margenootudenkbeelt ook niet wezentlijk is, dan voor zo veel Gods onëindig denkbeelt wezentlijk is; en als de bezondere dingen gezegt worden wezentlijk te zijn, niet alleenlijk voor zo veel zy in Gods toeëigeningen zijn begrepen, | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
maar ook voor zo veel als men zegt dat zy Ga naar margenootwduren, zo zullen ook hun denkbeelden Ga naar margenootxwezentlijkheit, door de welke de dingen gezegt worden te duren, Ga naar margenootyinsluiten. | |||||||
Ga naar margenootzByvoegsel.Indien iemant, tot overvloediger verklaring van deze zaak, een voorbeelt hier af begeert, ik zal warelijk geen konnen geven, dat de zaak, van de welke ik hier spreek, als een en enig zijnde, Ga naar margenootaevenmatiglijk verklaart. Ik zal echter, zo veel, als 't mogelijk is, trachten de zaak met een voorbeelt te verklaren. De Ga naar margenootbkring is van zodanige natuur, dat de Ga naar margenootcrechthoeken, van de twee delen van alle de Ga naar margenootdrechte lijnen begrepen, die malkander in de zelfde Ga naar margenootesnijden, Ga naar margenootggelijk Ga naar margenootfzijn. Dieshalven worden in de kring Ga naar margenoothonëindige rechthoeken, die met malkander gelijk, en even groot zijn, begrepen. En echter kan men van geen van hen zeggen, dat hy Ga naar margenootiwezentlijk is, dan voor zo veel de kring wezentlijk is. Men kan ook niet zeggen dat het Ga naar margenootkdenkbeelt van een dezer rechthoeken wezentlijk is, dan voor zo veel het in het denkbeelt van de kring is begrepen. Dat men nu uit deze onëindige rechthoeken bevat, dat alleenlijk twee, namelijk D en E, wezentlijk zijn. Zeker, hun denkbeelt zal ook niet alleenlijk nu wezentlijk wezen, voor zo veel het zelfde alleenlijk in het denkbeelt van de kring is begrepen; maar ook voor zo veel het de Ga naar margenootlwezentlijkheit van die rechthoek Ga naar margenootminsluit: want hier door word het van d'andere Ga naar margenootndenkbeelden der andere Ga naar margenootorechthoeken onderscheiden. | |||||||
Negende Ga naar margenootpVoorstelling.Het Ga naar margenootqdenkbeelt van een Ga naar margenootrbezonder ding, dat Ga naar margenootsdadelijk Ga naar margenoottwezentlijk is, heeft God tot Ga naar margenootuoorzaak, niet voor zo veel hy Ga naar margenootwonëindig is, maar voor zo veel hy aangemerkt word met een ander denkbeelt van een bezonder ding, dat Ga naar margenootxdadelijk wezentlijk is, Ga naar margenootyaangedaan, van 't welk God ook oorzaak is, voor zo veel hy met een ander darde denkbeelt aangedaan is; en dus tot aan 't onëindig. | |||||||
Ga naar margenootzBetoging.Het Ga naar margenootadenkbeelt van een bezonder ding, dat Ga naar margenootbdadelijk wezentlijk | |||||||
[pagina 55]
| |||||||
is, is een bezondere Ga naar margenootcwijze van denken, die van d' anderen onderscheiden is; (volgens de Ga naar margenootdToegift, en het Ga naar margenooteByvoegsel van-d' achtste Ga naar margenootfVoorstelling in dit deel) en heeft dieshalven (volgens de zeste Voorstelling van dit deel) God, voor zo veel hy alleenlijk een Ga naar margenootgdenkende zaak is, tot ooraak; doch niet (volgens d' achtëntwintigste Voorstelling van 't eerste deel) voor zo veel hy Ga naar margenoothvolstrektelijk denkt, maar voor zo veel hy aangemerkt word met een andere Ga naar margenootibepaalde wijze van denken Ga naar margenootkaangedaan; van 't welk God ook oorzaak is, voor zo veel hy met een andere bepaalde wijze van denken aangedaan is; en dus tot in 't onëindig. Maar Ga naar margenootld' ordening en Ga naar margenootmsamenknoping der Ga naar margenootndenkbeelden, (volgens de zevende Voorstelling van dit deel) is de zelfde, als d' ordening en samenknoping der dingen: dieshalven, een ander bezonder denkbeelt, of God, voor zo veel hy aangemerkt word met een ander denkbeelt Ga naar margenootpaangedaan, is oorzaak van een bezonder denkbeelt, en ook van dit, voor zo veel hy met een ander denkbeelt aangedaan is, en dus tot in 't onëindige, gelijk te betogen stond. | |||||||
Ga naar margenootqToegift.Alles, dat in een bezonder Ga naar margenootrvoorwerp van yder Ga naar margenootsdenkbeelt gebeurt, daar af is de kennis in God, alleenlijk voor zo veel hy het denkbeelt van 't zelfde voorwerp in zich heeft. | |||||||
Ga naar margenoottBetoging.Al 't geen, dat in Ga naar margenootu't voorwerp van yder Ga naar margenootwdenkbeelt gebeurt, daar af is in God het denkbeelt; (volgens de darde Ga naar margenootxVoorstelling van dit deel) niet voor zo veel hy Ga naar margenootyonëindig is, maar voor zo veel hy aangemerkt word met een ander denkbeelt van een bezondere Ga naar margenootzwezentlijke zaak: (volgens de voorgaande Voorstelling.) Maar (volgens de zevende Voorstelling van dit deel) Ga naar margenootad' ordening en Ga naar margenootbsamenknoping der Ga naar margenootcdenkbeelden is de zelfde, als d' ordening en samenknoping der dingen: zo zal dan de Ga naar margenootdkennis van 't geen, dat in enig bezonder Ga naar margenootevoorwerp gebeurt, in God zijn alleenlijk voor zo veel hy 't denkbeelt van 't zelfde voorwerp in zich heeft; 't welk te betogen stond. | |||||||
Tiende Ga naar margenootfVoorstelling.Tot de Ga naar margenootgwezentheit van de mensch behoort niet het Ga naar margenoothwezen van Ga naar margenootizelfstandigheit; of de zelfstandigheit stelt niet de Ga naar margenootkvorm van de mensch. | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
Ga naar margenootlBetoging.Want Ga naar margenootmwezen van Ga naar margenootnzelfstandigheit sluit (volgens de zevende Voorstelling van 't eerste deel) nootzakelijke Ga naar margenootowezentlijkheit in. Indien dan tot de Ga naar margenootpwezentheit van de mensch het Ga naar margenootqwezen van zelfstandigheit behoort, zo zou, als de zelfstandigheit gestelt wierd, ook nootzakelijk (volgens de tweede Ga naar margenootrBepaling van dit deel) de mensch gestelt worden; en by gevolg zou de mensch nootzakelijk Ga naar margenootswezentlijk wezen, 't welk (volgens d' eerste Ga naar margenoottKundigheit in dit deel) ongerijmt is. | |||||||
Ga naar margenootuByvoegsel.Deze Ga naar margenootwVoorstelling word ook uit de vijfde Voorstelling van 't eerste deel Ga naar margenootxbetoogt; te weten, dat 'er geen twee Ga naar margenootyzelfstandigheden van een zelfde natuur zijn. Maar dewijl 'er veel menschen te gelijk konnen wezen, zo is dan dit, 't welk de Ga naar margenootzvorm van de mensch stelt, niet het Ga naar margenootazijn van zelfstandigheit. Wijders deze Voorstelling blijkt uit d' overige Ga naar margenootbeigenschappen van zelfstandigheit, te weten hier uit, dat de zelfstandigheit uit haar natuur onëindig, onveränderlijk, ondeelbaar, enz. is; gelijk yder lichtelijk kan zien. | |||||||
Ga naar margenootcToegift.Hier uit volgt dat de Ga naar margenootdwezentheit van de mensch uit zekere Ga naar margenootewijzigingen van Gods Ga naar margenootfeigenschappen bestaat. | |||||||
Ga naar margenootgBetoging.Want het Ga naar margenoothzijn van zelfstandigheit (volgens de voorgaande Ga naar margenootiVoorstelling) behoort niet tot de wezentheit van de mensch. 't Is dan iets, (volgens de vijftiende Voorstelling van 't eerste deel) 't welk in God is, en 't welk zonder God niet is, noch bevat kan worden: of (volgens de Ga naar margenootkToegift van de vijfëntwintigste Voorstelling in 't eerste deel) een Ga naar margenootlaandoening, of Ga naar margenootmwijze, die op zekere en bepaalde wijze Gods natuur uitdrukt. | |||||||
Ga naar margenootnByvoegsel.Warelijk, alle menschen moeten toestaan dat 'er niets zonder God is, en niets zonder hem bevat kan worden: want zy belijden alle dat God d' enige oorzaak van alle dingen, zo wel van hun Ga naar margenootowezentheit, als van hun Ga naar margenootpwezentlijkheit, is: dat is, gelijk zy zeggen, God is d'oorzaak der dingen, niet alleenlijk Ga naar margenootqvoor zo veel zy worden, maar ook Ga naar margenootrvoor zo veel zy zijn. Ondertusschen zijn 'er veel menschen, de welken zeggen dat dit tot de wezentheit van een ding behoort, zonder 't welk het zelfde niet kan zijn, noch Ga naar margenootsbevat worden: | |||||||
[pagina 57]
| |||||||
in voegen dat zy geloven, of dat Gods natuur tot de Ga naar margenoottwezentheit der Ga naar margenootugeschape dingen behoort, of dat de geschape dingen niet zonder God konnen zijn, of bevat worden; of zy, 't welk zekerder is, komen niet met zich zelven overëen. Ik geloof dat dit d'oorzaak daar af heeft geweest, dat zy het rechte pad, om tot wijsheit te komen, niet gehouden hebben. Want zy hebben gelooft dat de goddelijke natuur, die zy voor alle dingen aangeschout moesten hebben, om dat zy zo wel in Ga naar margenootwordening van kennis, als in ordening van natuur de voorgang heeft, in ordening van kennis de leste, en de dingen, die voorwerpen der zinnen genoemt worden, d' eersten van alle zijn. En hier uit is gesproten dat zy, terwijl zy de naturelijke dingen hebben aangeschout, nergens minder, dan op de goddelijke natuur, gedacht hebben, en dat, toen zy daar na hun gemoed wendden tot de goddelijke natuur t' aanschouwen, zy nergens minder op konden denken, dan op hun eerste Ga naar margenootxverdichtselen, op de welken zy de kennis der naturelijke dingen gebout hadden, dewijl die tot de kennis van de goddelijke natuur niets konden helpen. 't Is dieshalven geen wonder dat zy zich zelven deurgaans tegengesproken hebben. Maar ik scheid hier af: want mijn ooggemerk is niet zo zeer hen tegen te spreken, als wel om hier reden te geven waaröm ik niet gezegt heb dat dit tot de Ga naar margenootywezentheit van enig ding behoort, zonder 't welk het zelfde niet kan Ga naar margenootzzijn, noch Ga naar margenootabevat worden; namelijk om dat de Ga naar margenootbbezondere dingen niet zonder God konnen zijn, noch bevat worden, zonder dat God echter tot der zelfder wezentheit behoort. Maar ik heb gezegt dat dit nootzakelijk de wezentheit van enig ding stelt, daar door, als men het zelfde stelt, de zaak gestelt word, en daar door, als men 't wechneemt, ook de zaak wechgenomen word; of dit, zonder 't welk de zaak, en weêr recht anders, dit, dat zonder de zaak niet kan zijn, noch bevat worden. | |||||||
Elfde Ga naar margenootcVoorstelling.'t Eerste, 't welk het Ga naar margenootddadelijk wezen van de Ga naar margenootemenschelijke Ziel stelt, is niets anders, dan het Ga naar margenootfdenkbeelt van enige bezondere Ga naar margenootgzaak, die dadelijk wezentlijk is. | |||||||
Ga naar margenoothBetoging.De Ga naar margenootiwezentheit van de mensch (volens de Ga naar margenootkToegift van de voorgaande Voorstelling) word van zekere Ga naar margenootlwijzen van Gods Ga naar margenootmtoeëgeningen gestelt, namelijk (volgens de tweede Ga naar margenootnKundigheit van dit deel) van de Ga naar margenootowijzen van denken, van alle de welken (volgens de | |||||||
[pagina 58]
| |||||||
darde Ga naar margenootpKundigheit van dit deel) het Ga naar margenootqdenkbeelt in ordening van natuur 't eerste is, en als dit gestelt is, zo moeten d' andere Ga naar margenootrwijzen (te weten de genen, die in ordening van natuur het denkbeelt volgen) met het denkbeelt (volgens de vierde Kundigheit van het tweede deel) een en de zelfde zaak stellen. In dezer voegen dan is het denkbeelt het Ga naar margenootseerste, 't welk het wezen van de Ga naar margenoottmenschelijke ziel stelt. Voorts, men kan niet zeggen dat dit u denkbeelt van een Ga naar margenootwniet wezentlijke zaak is; want dan (volgens de Ga naar margenootxToegift van d' achtste Ga naar margenootyVoorstelling in dit deel) zou het denkbeelt zelf niet gezegt konnen worden Ga naar margenootzwezentlijk te wezen. Het zal dan het denkbeelt van een zaak zijn, die Ga naar margenootadadelijk wezentlijk is: doch echter niet van een Ga naar margenootbonëindige zaak. Want een onëindige zaak (volgens d' een en drie-entwintigste Voorstelling van 't eerste deel) moet altijt nootzakelijk Ga naar margenootcwezentlijk wezen. Doch dit (volgens d' eerste Ga naar margenootdKundigheit van dit deel) is ongerijmt. Zo is dan het Ga naar margenootedenkbeelt van een bezondere zaak, die Ga naar margenootfdadelijk wezentlijk is, het eerste, 't welk het Ga naar margenootgwezen van de Ga naar margenoothmenschelijke ziel stelt; gelijk te Ga naar margenootibetogen stond. | |||||||
Ga naar margenootkToegift.Hier uit volgt dat de Ga naar margenootlmenschelijke ziel een deel van Gods Ga naar margenootmoneindig verstant is. En dieshalven, als wy zeggen dat de menschelijke ziel dit of dat Ga naar margenootnbegrijpt, zo zeggen wy niets anders, dan dat God, niet voor zo veel hy onëindig is, maar voor zo veel hy door de natuur van de menschelijke ziel verklaart word, of voor zo veel hy de Ga naar margenootowezentheit van de menschelijke ziel stelt, dit of dat Ga naar margenootpdenkbeelt heeft: en als wy zeggen dat God dit of dat denkbeelt heeft, niet alleenlijk voor zo veel hy de natuur van de menschelijke ziel stelt, maar voor zo veel hy, met de menschelijke ziel te gelijk, ook het denkbeelt van een andere zaak heeft; zo zeggen wy dat de menschelijke ziel de zaak ten deel, of Ga naar margenootqonëvenmatiglijk begrijpt. | |||||||
Ga naar margenootrByvoegsel.De lezers zullen hier zonder twijffel stil staan, en aan veel dingen gedenken, die hen zullen ophouden. Ik verzoek dieshalven van hen dat zy zachtelijk met my voortgaan, en hier af geen oordeel vellen, dan na dat zy alles deurgelezen zullen hebben. | |||||||
Twaalfde Ga naar margenootsVoorstelling.Al 't geen, dat in Ga naar margenoott't voor werp van Ga naar margenootu't denkbeelt, 't welk de Ga naar margenootwmenschelijke ziel stelt, gebeurt, moet van de menschelijke ziel Ga naar margenootxbegrepen worden, of het denkbeelt van die zaak | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
zal nootzakelijk in de ziel wezen: dat is, indien het voorwerp van het denkbeelt, dat de menschelijke ziel stelt, Ga naar margenootylighaam is, zo zal in dat lighaam niets konnen gebeuren, 't welk niet van de ziel begrepen zal worden, of zonder dat daar af een denkbeelt inde ziel is. | |||||||
Ga naar margenootzBetoging.Al 't geen, dat in Ga naar margenoota't voorwerp van enig Ga naar margenootbdenkbeelt gebeurt, daar af is nootzakelijk de Ga naar margenootckennis in God, (volgens de Ga naar margenootdToegift van de negende Voorstelling in dit deel) voor zo veel hy aangemerkt word met het denkbeelt van 't zelfde voorwerp aangedaan; dat is (volgens d' elfde Voorstelling van dit deel) voor zo veel hy de Ga naar margenooteziel van enig ding stelt. Al 't geen dan, dat in 't voorwerp van het denkbeelt, 't welk de menschelijke ziel stelt, gebeurt; daar af is de kennis nootzakelijk in God, voor zo veel hy de natuur van de menschelijke ziel stelt; dat is, (volgens de Toegift van d'elf de Voorstelling in dit deel) de kennis van die zaak zal nootzakelijk in de ziel zijn, of de ziel begrijpt dit; gelijk te Ga naar margenootfbetogen stond. | |||||||
Ga naar margenootgByvoegsel.Deze Voorstelling blijkt ook, en word klarelijker verstaan uit het Byvoegsel van de zevende Voorstelling in dit deel, die men na te zien heeft. | |||||||
Dartiende Ga naar margenoothVoorstelling.Het Ga naar margenootivoorwerp van Ga naar margenootk't denkbeelt, 't welk de Ga naar margenootlmenschelijke ziel stelt, is een Ga naar margenootmlighaam, of zekere Ga naar margenootnwijze van uitgestrektheit, die Ga naar margenootodadelijk wezentlijk is, en niets anders. | |||||||
Ga naar margenootpBetoging.Indien het Ga naar margenootqvoorwerp van de Ga naar margenootrmenschelijke ziel geen Ga naar margenootslighaam was, zo zouden de Ga naar margenoottdenkbeelden van Ga naar margenootud'aandoeningen des lighaams niet in God zijn, (volgens de Ga naar margenootwToegift van de negende Ga naar margenootxVoorstelling in dit deel) voor zo veel hy onze Ga naar margenootyziel, maar wel voor zo veel hy de ziel van enig ander ding zou stellen; dat is, (volgens de Toegift van d' elf de Voorstelling in dit deel) de denkbeelden der aandoeningen des lighaams zouden niet in onze ziel wezen: maar wy hebben (volgens de vierde Ga naar margenootzKundigheit van dit deel) Ga naar margenootadenkbeelden der Ga naar margenootbaandoeningen des lighaams. Dieshalven, Ga naar margenootc't voorwerp van 't denkbeelt, dat de menschelijke ziel stelt, is een lighaam, en dat (volgens d' elfde Ga naar margenootdVoorstelling van dit deel) Ga naar margenootedadelijk wezentlijk is. | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
Wijders, indien het voorwerp van de ziel noch iets anders was, dan lighaam; dewijl'er (volgens de zesendartigste Voorstelling van 't eerste deel) niets Ga naar margenootfwezentlijk is, uit het welk niet enig Ga naar margenootggewrocht volgt, zo moest (volgens de twaalfde Voorstelling van dit deel) nootzakelijk het Ga naar margenoothdenkbeelt van enig gewrocht daar af in onze Ga naar margenootiziel wezen: maar (volgens de vijfde Ga naar margenootiKundigheit van dit deel) daar af is geen denkbeelt in onze ziel: Dieshalven, het Ga naar margenootlvoorwerp van onze ziel is een Ga naar margenootmwezentlijk lighaam, en niets anders; gelijk te betogen stond. | |||||||
Ga naar margenootnToegift.Hier uit volgt dat de mensch uit Ga naar margenootoziel en lighaam bestaat, en dat het menschelijk lighaam, gelijk wy het zelfde gewaar worden, Ga naar margenootpwezentlijk is. | |||||||
Ga naar margenootqByvoegsel.Wy verstaan hier uit niet alleenlijk dat de menschelijke Ga naar margenootrziel met het lighaam verëenigt is; maar ook wat by Ga naar margenootsverëeniging van ziel en lighaam te verstaan is. Doch niemant zal de zelfde Ga naar margenoottevenmatiglijk, of Ga naar margenootuonderscheidelijk konnen verstaan, 't en zy hy eerst evenmatiglijk de natuur van onz lighaam kent. Want de dingen, die wy tot noch toe getoont hebben, zijn gemeen, en behoren niet meer tot de menschen, dan tot d'andere Ga naar margenootwondeeligen, die echter alle, hoewel naar verscheide trappen, Ga naar margenootxbezielt zijn. Want van yder ding is nootzakelijk in God een Ga naar margenootydenkbeelt, van 't welk hy Ga naar margenootzoorzaak is, op de zelfde wijze, als van het denkbeelt van 't menschelijk lighaam: en dieshalven, al 't geen, dat wy van 't denkbeelt van 't menschelijk lighaam gezegt hebben, moet nootzakelijk van het denkbeelt van yder ding gezegt worden. Wy konnen echter niet ontkennen, dat de denkbeelden, gelijk de Ga naar margenootavoorwerpen zelven, van malkander verschillen, en dat het een voortreffelijker is, dan 't ander en meer Ga naar margenootbzakelijkheit Ga naar margenootcbegrijpt, gelijk het voorwerp van 't een voortreffelijker is, dan 't voorwerp van 't ander, en meer zakelijkheit begrijpt. Om dan 't onderscheit tusschen een Ga naar margenootdmenschelijke ziel, en d' andere zielen te Ga naar margenootebepalen, en waar in zy d' anderen overtreft, zo is, gelijk wy gezegt hebben, aan ons nodig dat wy de natuur van haar Ga naar margenootfvoorwerp, dat is van 't menschelijk lighaam, kennen. Doch het is my heden onmogelijk de zelfde hier te verklaren; en 't is my ook niet nootzakelijk tot de dingen, die ik te Ga naar margenootgbetogen heb. Ik zeg echter dit in 't algemeen, hoe enig lighaam bequamer is dan d' anderen om veel dingen te gelijk te Ga naar margenoothdoen, of te Ga naar margenootilijden, hoe des | |||||||
[pagina 61]
| |||||||
zelfs Ga naar margenootkziel ook bequamer is om veel dingen te gelijk te begrijpen; en hoe de Ga naar margenootlwerkingen van een lighaam meer van 't zelfde alleen afhangen, en hoe'er minder andere lighamen Ga naar margenootmin de werking by het zelfde te zamen komen, hoe de ziel van dit lighaam ook bequamer is Ga naar margenootntot onderscheidelijk te verstaan. Hier uit konnen wy de voortreffelijkheit van d' een Ga naar margenootoziel boven d'anderen kennen, en wijders ook zien waaröm wy niet, dan een zeer verwarde kennis, van onz lighaam hebben, en meer andere dingen, die wy in 't volgende hier van zullen afleiden. En dieshalven acht ik 't de moeite waerdig te zijn, deze dingen zelven hier Ga naar margenootpnaaukeuriglijker te verklaren, en te Ga naar margenootqbetogen; doch hier toe is van node dat wy enige weinige dingen van de natuur der lighamen vooräf laten gaan. | |||||||
Eerste Ga naar margenootrKundigheit.Alle lighamen bewegen zich, of rusten. | |||||||
Tweede Ga naar margenootsKundigheit.Yder lighaam word nu tragelijker, en dan gezwindelijker bewogen. | |||||||
Eerste Ga naar margenoottVoorbewys.De lighamen worden, ten opzicht van Ga naar margenootubeweging en Ga naar margenootwrust, van gezwintheit en traagheit, en niet ten opzicht van Ga naar margenootxzelfstandigheit, van malkander Ga naar margenootyonderscheiden. | |||||||
Ga naar margenootzBetoging.Ik Ga naar margenootaonderstel het eerste deel hier af, als door zich bekent. Maar dat de lighamen, ten opzicht van Ga naar margenootbzelfstandigheit, niet onderscheiden worden, dit blijkt zo wel uit de vijfde, als uit d'achtste Ga naar margenootcVoorstelling van 't eerste deel, en noch klarelijker uit de dingen, die wy in 't Ga naar margenootdByvoegsel van de vijftiende Voorstelling in 't eerste deel gezegt hebben. | |||||||
Tweede Ga naar margenooteVoorbewys.Alle de Ga naar margenootflighamen komen in enige dingen overëen. | |||||||
Ga naar margenootgBetoging.Want alle de lighamen komen hier in overëen, dat zy alle de Ga naar margenoothbevatting van een en de zelfde Ga naar margenootitoeëigening Ga naar margenootkinsluiten; volgens d' eerste Ga naar margenootlBepaling van dit deel. Wijders, dat zy nu tragelijker, en dan gezwindelijker, en Ga naar margenootmvolstrektelijk nu konnen bewogen worden en dan rusten. | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
Darde Ga naar margenootnVoorbewys.Een lighaam, bewogen, of in rust zijnde, moet van een ander lighaam tot beweging of rust Ga naar margenootobepaalt worden; en dit lighaam is ook van een ander lighaam tot beweging, of rust bepaalt, en dit weêr van een ander; en dus tot aan 't oneindig. | |||||||
Ga naar margenootpBetoging.De Ga naar margenootqlighamen (volgens d' eerste Ga naar margenootrBepaling van dit deel) zijn Ga naar margenootsbezondere dingen, die (volgens 't eerste Ga naar margenoottVoorbewijs in dit deel) ten opzicht van Ga naar margenootubeweging en Ga naar margenootwrust van malkander onderscheiden worden. Dieshalven, (volgens d' achtëntwintigste Ga naar margenootxVoorstelling in het eerste deel) yder lighaam moet nootzakelijk van een ander bezonder ding tot beweging, of rust Ga naar margenootybepaalt worden, namelijk (volgens d' zeste Voorstelling van dit deel) van een ander lighaam, 't welk (volgens d' eerste Ga naar margenootzKundigheit) ook bewogen word, of in rust is. En dit (volgens de zelfde reden) kon ook niet bewogen worden, of in rust zijn, 't en waar het van een ander lighaam tot beweging, of tot rust bepaalt had geweest; en dit (volgens de zelfde reden) weêr van een ander: en dus tot aan 't onëindig; gelijk Ga naar margenootate betogen stond. | |||||||
Ga naar margenootbToegift.Hier uit votgt, dat een Ga naar margenootcbewoge lighaam zo lang bewogen word, tot dat het van een ander lighaam Ga naar margenootdtot te rusten Ga naar margenootebepaalt word, en dat een Ga naar margenootfrustend lighaam ook zo lang rust, tot dat het van een ander tot Ga naar margenootgbeweging word bepaalt; 't welk ook door zich bekent is. Want als ik Ga naar margenoothonderstel, dat, tot een voorbeelt, het lighaam A rust, en niet op d' andere bewoge lighamen merk, zo kan ik van 't lighaam A niets anders zeggen, dan dat het rust. Maar indien daar na gebeurt dat het lighaam A bewogen word, zo kan warelijk dit hier uit, dat het rustte, niet gebeuren: want daar uit kan niets anders volgen, dan dat het lighaam A rustte. Indien men, in tegendeel, onderstelt dat A bewogen word, zo zal men, zo dikwils als wy alleenlijk op A merken, niets anders vah het zelfde konnen bevestigen, dan dat het bewogen word. Maar indien namaals gebeurt dat A rust, zo kan dit ook niet uit de Ga naar margenootibeweging, die dit lighaam A had, voortkomen: want uit zijn beweging kon niets anders volgen, dan dat A bewogen wierd. Het gebeurt dieshalven door iets, 't welk in A niet was, namelijk door een Ga naar margenootkuitterlijke oorzaak, van de welke het Ga naar margenootlbewoge lighaam A Ga naar margenootmtot te rusten is Ga naar margenootnbepaalt. | |||||||
[pagina 63]
| |||||||
Eerste Ga naar margenootoKundigheit.Alle de Ga naar margenootpwijzen, met de welken enig Ga naar margenootqlighaam van een ander lighaam Ga naar margenootraangedaan word, volgen zo wel uit de natuur van Ga naar margenoots't lighaam, dat aangedaan word, als uit de natuur van Ga naar margenoott't lighaam, dat aandoet: in voegen dat een en 't zelfde lighaam verscheidelijk Ga naar margenootubewogen word, naar de verscheidentheit van de natuur der lighamen, die 't bewegen; en in tegendeel dat verscheide lighamen van een en 't zelfde lighaam verscheidelijck bewogen worden. | |||||||
Tweede Ga naar margenootwKundigheit.Als een Ga naar margenootxbewoge lighaam tegen een ander, dat Ga naar margenootyrust, aanstoot, en daar voor niet wijkt, zo word het te rug gekaatst, en behoud zijn beweging; en de Ga naar margenootzlijn, die het in de Ga naar margenootawederkaatsingbeschrijft, zal met het Ga naar margenootbplat van Ga naar margenootc't rustend lighaam, daar het aangestoten heeft, een Ga naar margenootdhoek maken, die Ga naar margenootegelijk is met de hoek, de welk van de lijn gemaakt is, die dit bewoge lighaam, tegen 't rustend lighaam aanstotende, beschreven heeft. Dit zy genoech van Ga naar margenootfd' eenvoudigste lighamen, te weten die alleen lijk door Ga naar margenootgbeweging en rust, en door Ga naar margenoothgezwintheit en traagheit van malkander onderscheiden worden. Laat ons nu tot de Ga naar margenootigenen; die te zamen gezet zijn, toetreeden. | |||||||
Ga naar margenootkBepaling.Als enige Ga naar margenootllighamen van verscheide, of van de zelfde Ga naar margenootmgrootheit in dier voegen van anderen geparst en gedwongen worden, dat zy op malkander leggen, of indien zy met de zelfde, of met verscheide Ga naar margenootntrappen van Ga naar margenootogezwintheit bewogen worden, dat zy hun Ga naar margenootpbeweging op zekere wijze aan malkander mededelen, zo zullen wy zeggen dat die lighamen te zamen verënigt zijn, en alle te zamen een enig Ga naar margenootqlighaam, of Ga naar margenootrondeelig maken, 't welk, door deze verëeniging der lighamen, van d' anderen onderscheiden word. | |||||||
[pagina 64]
| |||||||
Darde Ga naar margenootsKundigheit.Hoe de Ga naar margenoottdelen van Ga naar margenootu't ondeelig, of van Ga naar margenootw't zamengezet lighaam, naar groter of kleinder Ga naar margenootxvlakten op malkander Ga naar margenootyrusten, hoe zy zwarelijker, of lichtelijker gedwongen konnen worden tot hun Ga naar margenootzstant te veranderen: en by gevolg zal ook zwarelijker of lichtelijker gemaakt konnen worden dat het Ga naar margenootaondeelig zelf een andere Ga naar margenootbgestalte Ga naar margenootcaandoet. En dieshalven zullen wy voortäan de lighamen, welker delen volgens grote Ga naar margenootdvlakten, op malkander leggen, of rusten, Ga naar margenootehard, en de genen, welker delen volgens kleine vlakten op malkander rusten, Ga naar margenootfzacht, en eindelijk de genen, welker delen zich onder malkander bewegen, Ga naar margenootgvloedig noemen. | |||||||
Vierde Ga naar margenoothVoorbewys.Indien enige lighamen van een lighaam, of van een Ga naar margenootiondeelig, dat uit veel lighamen te zamen gezet is, zich afscheiden, en indien te gelijk zo veel anderen van de zelfde natuur in hun plaats komen, zo zal het lighaam, of 't ondeelig zijn natuur, gelijk te voren, zonder enige verändering van zijn Ga naar margenootkvorm, behouden. | |||||||
Ga naar margenootlBetoging.Want de Ga naar margenootmlighamen; (volgens 't eerste Ga naar margenootnVoorbewijs) worden niet, Ga naar margenoototen opzicht van hun zelfstandigheit, onderscheiden. Maar het geen, 't welk de Ga naar margenootpvorm van Ga naar margenootq't ondeelig stelt, bestaat (volgens de voorgaande Ga naar margenootrBepaling) alleenlijk in de Ga naar margenootsverëeniging der lighamen: en deze verëeniging (volgens Ga naar margenoottd' Onderstelling) word behouden, schoon 'er een gedurige Ga naar margenootuverwisseling van lighamen geschied: het Ga naar margenootwondeelig dan behoud zijn natuur, zo ten opzicht van Ga naar margenootxzelfstandigheit, als van Ga naar margenootywijze, gelijk te voren; 't welk Ga naar margenootzte betogen stond. | |||||||
Vyfde Ga naar margenootaVoorbewys.Indien de Ga naar margenootbdelen, die een Ga naar margenootcondeelig te Ga naar margenootdzamen zetten, groter of kleinder worden, en echter volgens die Ga naar margenooteevenredigheit, dat zy alle, gelijk te voren, de zelfde reden van Ga naar margenootfbeweging en Ga naar margenootgrust tot malkander behouden, zo zal desgelijks het ondeelig | |||||||
[pagina 65]
| |||||||
zijn natuur, gelijk te voren, zonder enige verändering van Ga naar margenoothvorm, behouden. | |||||||
Ga naar margenootiBetoging.De betoging hier af is de zelfde, als die van 't voorgaand Voorbewijs. | |||||||
Zeste Ga naar margenootkVoorbewys.Indien enige Ga naar margenootllighamen, die een Ga naar margenootmondeelig te zamen zetten, gedwongen woorden de Ga naar margenootnbeweging, die zy naar d' een zijde hadden, naar een ander te keren, doch in dier voegen, dat zy in hun voorgaande beweging konnen volharden, en de zelfde, gelijk te voren, aan malkander meêdeelen, zo zal desgelijks het ondeelig, zonder enige verändering van Ga naar margenootovorm, zijn natuur behouden. | |||||||
Ga naar margenootpBetoging.Dit blijkt door zich: want men Ga naar margenootqonderstelt dat het al 't geen behoud, 't welk, gelijk wy gezegt hebben, in des zelfs Ga naar margenootrBepaling zijn Ga naar margenootsvorm stelt. Bezie de Bepaling voor 't vierde Voorbewijs. | |||||||
Zevende Ga naar margenoottVoorbewys.Wijders, het Ga naar margenootwondeelig, dus Ga naar margenootxte zamen gezet, behoud zijn natuur, 't zy het zelfde in 't geheel bewogen word, of zich naar deze, of naar die zijde beweegt, indien slechs yder deel zijn Ga naar margenootybeweging behoud, en de zelfde, gelijk te voren, aan d' anderen mededeelt. | |||||||
Ga naar margenootzBetoging.Dit blijkt ook uit des zelfs Ga naar margenootaBepaling, die men voor 't vierde Ga naar margenootbVoorbewijs kan zien. | |||||||
Ga naar margenootcByvoegsel.Wy zien dan hier uit hoe een Ga naar margenootdsamengezet ondeelig op veel wijzen kan aangedaan worden, en echter zijn natuur behouden. Doch wy hebben tot hier toe slechs zodanig een ondeelig bevat, dat van Ga naar margenooted' enkelste lighamen Ga naar margenootfte zamen gezet is, te weten van zodanige lighamen, die alleenlijk door beweging en rust, door gezwintheit en traagheit onderling onderscheiden worden. Maar indien wy een ander willen Ga naar margenootgbevatten, dat uit veel Ga naar margenoothondeeligen van verscheide na- | |||||||
[pagina 66]
| |||||||
tuur te zamen is gezet, wy zullen bevinden dat het zelfde, echter zijn natuur behoudende, op meer andere Ga naar margenootiwijzen, dan 't voorgaande, Ga naar margenootkaangedaan kan worden. Want dewijl yder deel daar af uit veel lighamen te zamen is gezet, zo kan (volgens het voorgaande Ga naar margenootlVoorbewijs) yder deel, zonder enige verändering van zijn natuur, nu tragelijker, en dan gezwindelijker bewogen worden, en by gevolg zijn bewegingen spoediglijker, of tragelijker aan d' anderen mededeelen. Indien wy wijders een darde Ga naar margenootmgeslacht van Ga naar margenootnondeeligen, uit veel ondeeligen van het vorige tweede geslacht te zamen gezet, bevatten, wy zullen bevinden dat het zelfde, zonder enige verändering van zijn Ga naar margenootovorm, op meer andere Ga naar margenootpwijzen Ga naar margenootqaangedaan kan worden. En indien wy dus tot in 't onëindige voortgaan, zo zullen wy lichtelijk bevatten dat de gehele natuur een enig Ga naar margenootrondeelig is, van 't welk de Ga naar margenootsdelen, dat is alle de Ga naar margenoottlighamen, zonder enige verändering van Ga naar margenootu't geheel ondeelig, op Ga naar margenootwonëindige wijzen veränderen. Ik beken dat ik, zo ik van voorneemen had geweest, om met voordacht, en bezonderlijk van de stoffe, of van Ga naar margenootx't lighaam te handelen, deze dingen bredelijker behoorde te verklaren, en te Ga naar margenootybetogen. Maar ik heb alreê gezegt, dat ik iets anders voorgenomen heb, en dat ik deze dingen nergens anders om aanroer, dan om dat ik daar uit het geen, dat ik besloten heb te betogen, lichtelijk kan afleiden. | |||||||
Ga naar margenootzVereisschingen.I. Het menschelijk lighaam is van zeer veel Ga naar margenootaondeeligen van verscheide natuur te zamen gezet, daar afyder weêr uit zeer veel ondeeligen te zamen gezet is. II. Van deze Ga naar margenootbondeeligen, uit de welken het menschelijk lighaam te zamen is gezet, zijn sommigen Ga naar margenootcvloedig, sommigen Ga naar margenootdzacht, en anderen Ga naar margenootehard. III. Ga naar margenootfD' ondeeligen, het menschelijk lighaam te zamen zettende, en by gevolg het menschelijk lighaam zelf, worden van Ga naar margenootgd' uitterlijke lighamen op zeer veel Ga naar margenoothwijzen Ga naar margenootiaangedaan. IV. Het menschelijk lighaam behoeft tot zijn behoudenis veel andere lighamen, van de welken het geduriglijk als herboren word. V. Als een Ga naar margenootkvloedig deel van 't menschelijk lighaam van een Ga naar margenootluitterlijk lighaam bepaalt word tot dik wijls tegen een | |||||||
[pagina 67]
| |||||||
ander Ga naar margenootmzacht deel te stoten, zo verändert het vloedige de Ga naar margenootnvlakte van 't zachte, en drukt'er als zekere Ga naar margenootospeuren van 't uitterlijk lighaam in, van 't welk het vloedige gedreven word. VI. Het menschelijk lighaam kan d' uitterlijke lighamen op zeer veel Ga naar margenootpwijzen Ga naar margenootqbewegen, en op zeer veel wijzen Ga naar margenootrschikken. | |||||||
Veertiende Ga naar margenootsVoorstelling.De Ga naar margenoottmenschelijke ziel is bequaam om zeer veel dingen te begrijpen; en zo veel te bequamer, als haar lighaam op meer Ga naar margenootuwijzen Ga naar margenootwgeschikt of aangedaan kan worden. | |||||||
Ga naar margenootxBetoging.Want het menschelijk lighaam word (volgens de darde en zeste Ga naar margenootyVerëissching) op zeer veel Ga naar margenootzwijzen van d' uitterlijke lighamen Ga naar margenootaaangedaan, en Ga naar margenootbgeschikt om d'uitterlijke lighamen op zeer veel wijzen Ga naar margenootcaan te doen. Maar de Ga naar margenootdmenschelijke ziel moet alle de dingen, die in 't menschelijk lighaam gebeuren, (volgens de twaalfde Ga naar margenooteVoorstelling van dit deel) Ga naar margenootfbegrijpen: zo is dan de menschelijke ziel bequaam om veel dingen te begrijpen, en zo veel te bequamer, als het Ga naar margenootgmenschelijk lighaam bequamer is; gelijk voorgestelt wierd. | |||||||
Vyftiende Ga naar margenoothVoorstelling.Het Ga naar margenootidenkbeelt, 't welk het Ga naar margenootkvormelijk wezen van de Ga naar margenootlmenschelijke ziel stelt, is niet Ga naar margenootmenkel, maar uit veel denkbeelden te zamen gezet. | |||||||
Ga naar margenootnBetoging.Het Ga naar margenootodenkbeelt, 't welk het Ga naar margenootpvormelijk wezen van de menschelijke ziel stelt, is een denkbeelt van Ga naar margenootq't lighaam, (volgens de dartiende Voorstelling van dit deel) dat (volgens d' eerste Ga naar margenootrVerëissching) uit veel Ga naar margenootsondeeligen, mede uit veel andere ondeeligen Ga naar margenoottbestaande, te zamen gezet is: Maar van yder ondeelig, het lighaam te zamenzettende, moet nootzakelijk (volgens de Ga naar margenootuToegift van de darde Voorstelling in dit deel) een Ga naar margenootwdenkbeelt in God wezen: Dieshalven, (Volgens de zevende Voorstelling van dit deel )het denkbeelt van 't menschelijk lighaam is van alle deze Ga naar margenootxdenkbeelden der delen, die 't lighaam te zamen zetten, te zamen gezet; gelijk te betogen stond. | |||||||
[pagina 68]
| |||||||
Zestiende Ga naar margenootyVoorstelling.Het Ga naar margenootzdenkbeelt van yder Ga naar margenootawijze, daar meê het menschelijk lighaam van d' uitterlijke lighamen Ga naar margenootbaangedaan word, moet de natuur van Ga naar margenootc't menschelijk lighaam, en te gelijk de natuur van Ga naar margenootd't uitterlijk lighaam insluiten. | |||||||
Ga naar margenooteBetoging.Want alle de Ga naar margenootfwijzen, van de welken enig lighaam Ga naar margenootgaangedaan word, volgen nootzakelijk (volgens d' eerste Ga naar margenoothKundigheit na de Ga naar margenootiToegift van het darde Ga naar margenootkVoorbewijs in dit deel) uit de natuur van Ga naar margenootl't aangedaan lighaam, en te gelijk uit de natuur van Ga naar margenootm't aandoende lighaam. Dieshalven, hun Ga naar margenootndenkbeelt (volgens de vierde Ga naar margenootoKundigheit van 't eerste deel) sluit nootzakelijk de natuur der beide lighamen in: in voegen dat het denkbeelt van yder Ga naar margenootpwijze, met de welke het menschelijk lighaam van een uitterlijk lighaam Ga naar margenootqaangedaan word, de natuur van 't menschelijk lighaam, en van 't uitterlijk lighaam Ga naar margenootrinsluit; gelijk voorgestelt wierd. | |||||||
Eerste Ga naar margenootsToegift.Hier uit volgt dat de Ga naar margenoottmenschelijke ziel de natuur van veel lighamen, gezamentlijk met die van haar eige lighaam, Ga naar margenootubegrijpt. | |||||||
Tweede Ga naar margenootwToegift.Ten tweeden volgt, dat de Ga naar margenootxdenkbeelden, die wy van Ga naar margenootyd'uitterlijke lighamen hebben, meer de Ga naar margenootzgesteltenis van onz lighaam, dan de natuur der uitterlijke lighamen, aanwijzen; 't welk ik in Ga naar margenoota't Aanhangsel van 't eerste deel met veel Ga naar margenootbvoorbeelden verklaart heb. | |||||||
Zeventiende Ga naar margenootcVoorstelling.Indien het menschelijk lighaam met een Ga naar margenootdwijze Ga naar margenooteaangedaan word, die de natuur van enig Ga naar margenootfuitterlijk lighaam Ga naar margenootginsluit, zo zal de menschelijke ziel het zelfde uitterlijk lighaam als Ga naar margenoothdadelijk wezentlijk, of als voor haar tegenwoordig zijnde, aanschouwen, en dit zo lang 't lighaam op een andere Ga naar margenootiwijze Ga naar margenootkaangedaan word, die de Ga naar margenootlwezentlijkheit, of de Ga naar margenootmtegenwoordigheit van 't zelfde lighaam Ga naar margenootnuitsluit. | |||||||
Ga naar margenootoBetoging.De Betoging blijkt. Want zo lang het menschelijk lighaam dus aangedaan is, zo lang zal ook de menschelijke ziel (volgens de | |||||||
[pagina 69]
| |||||||
twaalfde Ga naar margenootpVoorstelling van dit deel) deze Ga naar margenootqaandoening des lighaams aanschouwen: dat is, (volgens de voorgaande Voorstelling) zy zal een Ga naar margenootrdenkbeelt van een Ga naar margenootswijze hebben, die Ga naar margenoottdadelijk wezentlijk is, en de natuur van 't uitterlijk lighaam Ga naar margenootuinsluit: dat is, een denkbeelt, 't welk de Ga naar margenootwwezentlijkheit, of Ga naar margenootxtegenwoordigheit van de natuur van 't uitterlijk lighaam niet Ga naar margenootyuitsluit, maar stelt. Dieshalven, de ziel (volgens d' eerste Ga naar margenootzToegift van de voorgaande Ga naar margenootaVoorstelling) zal 't uitterlijk lighaam, als Ga naar margenootbdadelijk wezentlijk, of als Ga naar margenootctegenwoordig zijnde, aanschouwen, zo lang het Ga naar margenootdaangedaan word, enz. gelijk te Ga naar margenootebetogen stond. | |||||||
Ga naar margenootfToegift.Hoewel Ga naar margenootgd' uitterlijke lighamen, van de welken het Ga naar margenoothmenschelijk lighaam eens Ga naar margenootiaangedaan heeft geweest, niet Ga naar margenootkwezentlijk, noch tegenwoordig zijn, zo zal de ziel hen echter, als of zy tegenwoordig waren, konnen aanschouwen. | |||||||
Ga naar margenootlBetoging.Terwijl Ga naar margenootmd' uitterlijke lighamen de Ga naar margenootnvloedige delen van 't menschelijk lighaam in dier voegen Ga naar margenootobepalen, dat zy dikwils tegen de genen, die Ga naar margenootpzacht zijn, aanstoten, zo veränderen zy (volgens de vijfde Ga naar margenootqVerëissching) de Ga naar margenootrvlakten van deze zachte delen. En hier uit volgt dat zy (bezie de tweede Ga naar margenootsKundigheit des Ga naar margenoottToegifts van het darde Ga naar margenootuVoorbewijs) volgens andere lijnen, dan te voren, Ga naar margenootwweêrstuiten. Maar als daar na deze vloedige delen van zelfs tegen deze nieuwe Ga naar margenootyvlakten in dier voegen aanlopen, dat zy op de zelfde wijze weêr te rug stuiten, en by gevolg het menschelijk lighaam op deze zelfde wijze schikken, als het geschikt was, toen de vloedige delen door 't uitterlijk lighaam naar de vlakten wierden gedreven, zo zal (volgens de twaalfde Ga naar margenootbVoorstelling van dit deel) de Ga naar margenootcziel weêr op deze gestalte des lighaams denken; dat is (volgens de zeventiende Voorstelling van dit deel) de ziel zal weêr het uitterlijk lighaam, als tegenwoordig zijnde, aanschouwen, en dit zo dikwijls, als deze Ga naar margenootdvloedige delen van 't menschelijk lighaam van zelfs tegen de zelfde Ga naar margenootfvlakten aanlopen. Dieshalven, hoewel Ga naar margenootgd' uitterlijke lighamen, van de welken het lighaam eenmaal Ga naar margenoothaangedaan heeft geweest, niet Ga naar margenootiwezentlijk zijn, zo zal echter de ziel de zelfden zo dikwijls, als deze Ga naar margenootkdoening des lighaams hervat word, als tegenwoordig aanschouwen; gelijk te betogen stond. | |||||||
Ga naar margenootlByvoegsel.Wy zien dan hoe 't wezen kan dat wy die dingen, de welken niet | |||||||
[pagina 70]
| |||||||
zijn, dikwijls als tegenwoordig aanschouwen. Het kan zijn dat dit ook uit andere oorzaken gebeurt: Maar 't is my hier genoech dat ik een getoont heb, door de welke ik de zaak dus kan verklaren, als of ik haar door haar ware oorzaak getoont had. Ik geloof echter niet dat ik verre van de waarheit afgeweken ben, dewijl alle de Ga naar margenootmVerëisschingen, die ik Ga naar margenootnonderstelt heb, naauwelijks iets begrijpen, 't welk niet door d' ervarentheit blijkt, aan de welken wy ook niet konnen twijffelen, na dat wy getoont hebben dat het menschelijk lighaam, gelijk wy 't gevoelen en gewaar worden, Ga naar margenootowezentlijk is. (bezie de Ga naar margenootpToegift achter de dartiende Ga naar margenootqVoorstelling van dit deel) Wijders, uit de voorgaande Toegift, en uit de tweede Toegift van de zestiende Voorstelling in dit deel verstaan wy klarelijk, wat Ga naar margenootronderscheit dat'er is tusschen het Ga naar margenootsdenkbeelt (tot een voorbeelt) van Pieter, die de Ga naar margenoottwezentheit van Pieters ziel zelve stelt, en tusschen het denkbeelt van de zelve Pieter, 't welk in een ander mensch is, namelijk in Jan. Want het eerste verklaart Ga naar margenooturegelrecht de wezentheit van Pieters lighaam zelf, en sluit geen Ga naar margenootwwezentlijkheit in, dan zo lang Pieter zelf Ga naar margenootxwezentlijk is: maar het leste wijst meer de Ga naar margenootygesteltheit van Jans lighaam, dan van Pieters natuur aan. (bezie de tweede Ga naar margenootzToegift van de zestiende Ga naar margenootaVoorstelling in dit deel) En dieshalven, zo lang die Ga naar margenootbgesteltheit van Jans lighaam duurt, zal Jans Ga naar margenootcziel, 't zy Pieter Ga naar margenootdwezentlijk is, of niet, hem echter als tegenwoordig aanschouwen. Voorts, om de woorden, die in 't gebruik zijn, te behouden; wy zullen Ga naar margenooted'aandoeningen van 't menschelijk lighaam, welker Ga naar margenootfdenkbeelden Ga naar margenootgd' uitterlijke lighamen als tegenwoordig aan ons vertonen, de Ga naar margenoothbeelden der dingen noemen, schoon zy d' uitterlijke Ga naar margenootigestalten der dingen niet vertonen: en als de Ga naar margenootkziel de lighamen door deze middel aanschout, zullen wy zeggen dat zy zich de zelfden Ga naar margenootlinbeeld. Eindelijk, om hier te beginnen aan te wijzen wat Ga naar margenootmdoling is, zo wilde ik wel dat men aanmerkte, dat Ga naar margenootnd' inbeeldingen van de ziel, in zich alleen aangeschout, geen doling in zich hebben, of dat de ziel hier uit, dat zy inbeeld, niet doolt; maar alleenlijk voor zo veel zy aangemerkt word het Ga naar margenootodenkbeelt te Ga naar margenootpderven, 't welk de Ga naar margenootqwezentlijkheit van die dingen, die zy zich als tegenwoordig inbeeld, Ga naar margenootruitsluit. Want, dien de Ga naar margenootsziel, terwijl zy de dingen, die niet zijn, als tegenwoordig Ga naar margenoottinbeeld, te gelijk wist dat die dingen warelijk niet zijn, zo zou zy dit Ga naar margenootuvermogen van inbeelden voor een Ga naar margenootwdeucht van haar natuur, en niet voor een Ga naar margenootxgebrek reekenen, voornamelijk zo dit vermogen van in te beelden van haar natuur alleen Ga naar margenootyafhing, dat is (volgens de zevende Ga naar margenootzBepaling in 't eerste deel) zo dit vermogen van in te beelden in de ziel vry was. | |||||||
[pagina 71]
| |||||||
Achtiende Ga naar margenootaVoorstelling.Indien het menschelijk lighaam eens van twee, of meer lighamen te gelijk Ga naar margenootbaangedaan heeft geweest, zo zal de Ga naar margenootcziel, als zy namaals een daar af zich inbeeld, terstont ook aan d' anderen gedenken. | |||||||
Ga naar margenootdBetoging.De ziel (volgens de voorgaande Ga naar margenooteToegift) Ga naar margenootfbeeld zich enig lighaam om die oorzaak in, te weten, om dat het menschelijk lighaam van d' indrukkingen, of Ga naar margenootgspeuren van 't uitterlijk lighaam op de zelfde Ga naar margenoothwijze Ga naar margenootiaangedaan, en Ga naar margenootkgeschikt word, als het Ga naar margenootlaangedaan is, wanneer enigen van zijn delen door 't uitterlijk lighaam zelf voortgedreven wierden. Maar (volgens Ga naar margenootmd' Onderstelling) het lighaam was toen zodanig gestelt, dat de ziel zich twee lighamen te gelijk Ga naar margenootninbeeldde: zy zal dan nu ook zich twee dingen te gelijk inbeelden, en, als zy zich een van beiden zal inbeelden, terstont ook aan 't ander gedenken: gelijk Ga naar margenootote betogen stond. | |||||||
Ga naar margenootpByvoegsel.Wy verstaan hier uit klarelijk wat de Ga naar margenootqgeheugenis is, namelijk niet anders, dan zekere Ga naar margenootrsamenschakeling der Ga naar margenootsdenkbeelden, die de natuur der dingen, de welken buiten het menschelijk lighaam zijn, Ga naar margenoottinsluiten; welke samenschakeling in de Ga naar margenootuziel geschied, volgens Ga naar margenootwd' ordening en samenschakeling der Ga naar margenootxaandoeningen van 't menschelijk lighaam. Ik zeg voorëerst dat dit een samenschakeling alleenlijk van die Ga naar margenootydenkbeelden is, die de natuur der dingen, dewelken buiten 't menschelijk lighaam zijn, Ga naar margenootzinsluiten, en niet van die denkbeelden, de welken de natuur der zelfder dingen verklaren. Want daar zijn warelijk (volgens de zestiende Ga naar margenootaVoorstelling van dit deel) Ga naar margenootbdenkbeelden der Ga naar margenootcaandoeningen van 't menschelijk lighaam, die zo wel de natuur van 't menschelijk lighaam, als de natuur der uitterlijke lighamen insluiten. Ik zeg, ten tweeden, dat deze Ga naar margenootdsamenschakeling volgens Ga naar margenooted' ordening en samenschakeling der Ga naar margenootfaandoeningen van 't menschelijk lighaam geschied; om de zelfden van de samenschakeling der Ga naar margenootgdenkbeelden t' onderscheiden, die volgens d' ordening van Ga naar margenooth't verstant geschied, door 't welk de Ga naar margenootiziel de dingen door hun eerste Ga naar margenootkoorzaken Ga naar margenootlbegrijpt, en dat in alle menschen het zelfde is. Wijders, hier uit verstaan wy klarelijk waaröm de ziel een zaak door een andere zaak, de welke geen gemeenschap noch gelijkheit met de voorgaande heeft, indachtig gemaakt kan worden: gelijk, tot | |||||||
[pagina 72]
| |||||||
een voorbeelt, een Neêrlander zal op de denking van deze stem Appel terstont op de denking van een vrucht vallen, die geen gelijkheit met dit geluit, noch niets anders daar meê gemeen heeft, dan dat het lighaam van de zelfde mensch dikwijls te gelijk van deze twee dingen Ga naar margenootnaangedaan heeft gewees; dat is, dat deze mensch dikwijls de stem van Appel heeft gehoort, terwijl hy die vrucht aanzag: en op deze wijze zal yder van d' een op d' ander Ga naar margenootodenking vallen, naar dat yders gewoonte de Ga naar margenootpbeelden der dingen in 't lighaam geschikt heeft. Want een krijgsman, tot een voorbeelt, de Ga naar margenootqvoetstappen van een paert in 't zant ziende, zal terstont van de Ga naar margenootrdenking van 't paert op de denking van de ruiter, en van daar op die van d' oorlog, en zo voort, vallen. Maar een Ga naar margenootslantman zal van de denking van 't paert op die van de ploeg, akker, en zo voort op de dingen vallen, die tot zijn werk behoren; en dus zal yder, naar dat hy gewent is de Ga naar margenoottbeelden der dingen op deze, of op die wijze te voegen, en te zamen te schakelen, van een en de zelfde denking op d' ander vallen. | |||||||
Negentiende Ga naar margenootuVoorstelling.De menschelijke Ga naar margenootwziel kent het menschelijk Ga naar margenootxlighaam niet, en weet ook niet dat het Ga naar margenootywezentlijk is, dan door de Ga naar margenootzdenkbeelden der Ga naar margenootaaandoeningen, van de welken het lighaam Ga naar margenootbaangedaan word. | |||||||
Ga naar margenootcBetoging.Want de Ga naar margenootdmenschelijke ziel zelve is het Ga naar margenootedenkbeelt, of de Ga naar margenootfkennis van 't menschelijk lighaam, (volgens de dartiende Ga naar margenootgVoorstelling van dit deel) die (volgens de negende Voorstelling van dit deel) in God is, voor zo veel hy aangemerkt word met een ander denkbeelt van een bezondere zaak Ga naar margenoothaangedaan: of om dat (volgens de vierde Ga naar margenootiVerëissching) het menschelijk lighaam zeer veel lighamen behoeft, van de welken het geduriglijk als Ga naar margenootkherboren word, en om dat (volgens de zevende Voorstelling van dit deel) Ga naar margenootld' ordening en Ga naar margenootmsamenknoping der Ga naar margenootndenkbeelden de zelfde is, als d' ordening en samenknoping der dingen; zo zal dit denkbeelt in God zijn, voor zo veel hy aangemerkt word met de denkbeelden van zeer veel Ga naar margenootpbezondere dingen Ga naar margenootqaangedaan te wezen. God dan heeft het denkbeelt van 't menschelijk lighaam, of kent het menschelijk lighaam, voor zo veel hy met zeer veel andere denkbeelden aangedaan is, en niet voor zo veel hy de natuur van de menschelijke ziel stelt: dat is (volgens de Ga naar margenootrToegift van d' elfde Ga naar margenootsVoorstelling in dit deel) de mensche- | |||||||
[pagina 73]
| |||||||
lijke ziel kent niet het menschelijk lighaam. Maar de Ga naar margenoottdenkbeelden der Ga naar margenootuaandoeningen van 't lighaam zijn in God, voor zo veel hy de natuur van de Ga naar margenootwmenschelijke ziel Ga naar margenootxstelt; of de menschelijke ziel (volgens de twaalfde Ga naar margenootyVoorstelling van dit deel) begrijpt de zelfde Ga naar margenootzaandoeningen, en by gevolg (volgens de zestiende Voorstelling in dit deel) het menschelijk lighaam zelf; en dit (volgens de zeventiende Voorstelling van dit deel) als het geen, dat Ga naar margenootadadelijk wezentlijk is. De menschelijke ziel dan Ga naar margenootbbegrijpt alleenlijk dus verre het menschelijk lighaam zelf; gelijk te betogen stond. | |||||||
Twintigste Ga naar margenootcVoorstelling.In God is ook het Ga naar margenootddenkbeelt, of de Ga naar margenootekennis van de menschelijke ziel, die in God op de zelfde wijze volgt, en op de zelfde wijze tot God Ga naar margenootfbetrokken en toegepast word, als het denkbeelt, of de kennis van 't menschelijk lighaam. | |||||||
Ga naar margenootgBetoging.De Ga naar margenoothdenking is (volgens d' eerste Voorstelling van dit deel) een Ga naar margenootitoeëigening van God: en dieshalven (volgens de darde Ga naar margenootkVoorstelling van dit deel) moet 'er nootzakelijk in God een Ga naar margenootldenkbeelt zo wel van de Ga naar margenootmdenking, als van alle zijn Ga naar margenootnaandoeningen, en by gevolg ook van de menschelijke ziel, wezen. Wijders, dit denkbeelt, of deze kennis van de menschelijke ziel volgt niet in God, voor zo veel hy Ga naar margenootoonëindig, maar voor zo veel hy met een ander denkbeelt van een bezondere zaak Ga naar margenootpaangedaan is: (volgens de negende Voorstelling van dit deel) maar Ga naar margenootqd' ordening en Ga naar margenootrsamenknoping der Ga naar margenootsdenkbeelden is de zelfde, als d' ordening en samenknoping der dingen; (volgens de zevende Voorstelling van dit deel) zo volgt dan dat dit denkbeelt, of deze kennis van de ziel in God is, en tot God op de zelfde wijze, als het denkbeelt, of de kennis van 't lighaam, Ga naar margenootubetrokken en toegepast word; gelijk te Ga naar margenootwbetogen stond. | |||||||
Eenentwintigste Ga naar margenootxVoorstelling.Dit Ga naar margenootydenkbeelt van de ziel is op de zelfde Ga naar margenootzwijze met de ziel Ga naar margenootaverëenigt, als de ziel zelve met het lighaam verëenigt is. | |||||||
Ga naar margenootbBetoging.Dat de Ga naar margenootcziel met het Ga naar margenootdlighaam Ga naar margenooteverëenigt is, hebben wy hier uit getoont, namelijk, dat het lighaam het Ga naar margenootfvoorwerp van de ziel is: | |||||||
[pagina 74]
| |||||||
(bezie de twaalfde en dartiende Ga naar margenootgVoorstelling van dit deel) in voegen dat, om de zelfde reden, het Ga naar margenoothdenkbeelt van de ziel met haar Ga naar margenootivoorwerp, dat is met de ziel zelve op de zelfde wijze verëenigt moet wezen, als de ziel zelve met het lighaam verëenigt is; gelijk voorgestelt wierd. | |||||||
Ga naar margenootkByvoegsel.Deze Ga naar margenootlVoorstelling word veel klarelijker uit het geen verstaan, dat wy, in Ga naar margenootm't Byvoegsel van de Zevende Voorstelling, gezegt hebben. Want wy hebben daar getoont, dat het Ga naar margenootndenkbeelt des lighaams, en 't lighaam, dat is (volgens de dartiende Voorstelling van dit deel) de ziel en 't lighaam een en het zelfde Ga naar margenootoondeelige is, 't welk nu onder de Ga naar margenootptoeëigening van Ga naar margenootqdenking, en dan onder die van Ga naar margenootruitgestrektheit Ga naar margenootsbevat word. Dieshalven, de Ga naar margenoottdenking van de ziel, en de Ga naar margenootuziel zelve is een en de zelfde zaak, die onder een en de zelfde Ga naar margenootwtoeëigening, namelijk onder die van Ga naar margenootxdenking, word bevat: of, om beter te zeggen, het Ga naar margenootydenkbeelt van de ziel en de ziel zelve volgen in God uit de zelfde Ga naar margenootznootzakelijkheit, en uit het zelfde vermogen van te denken. Want het denkbeelt van de ziel, dat is het Ga naar margenootadenkbeelt van een denkbeelt, is warelijk niets anders, dan de Ga naar margenootbvorm van het denkbeelt, voor zo veel het zelfde als een Ga naar margenootcwijze van denken, zonder Ga naar margenootdbetrekking tot het Ga naar margenootevoorwerp, aangemerkt word: want zo haast iemant iets weet, zo weet hy ook dat hy 't weet; en te gelijk weet hy ook dat hy weet dat hy dit weet; en dus tot aan Ga naar margenootf't onëindig. Maar daar af hier na. | |||||||
Tweeentwintigste Ga naar margenootgVoorstelling.De Ga naar margenoothmenschelijke ziel Ga naar margenootibegrijpt niet alleenlijk Ga naar margenootkd' aandoeningen des lighaams, maar ook de Ga naar margenootldenkbeelden dezer aandoeningen. | |||||||
Ga naar margenootmBetoging.De Ga naar margenootndenkbeelden van de denkbeelden der Ga naar margenootoaandoeningen volgen in God op de zelfde wijze, en worden tot hem op de zelfde wijze Ga naar margenootpbetrokken, als de denkbeelden der aandoeningen zelven: 't welk op de zelfde wijze, als de twintigste Ga naar margenootqVoorstelling van dit deel, betoogt word: Maar de denkbeelden der aandoeningen van 't lighaam zijn (volgens de twaalfde Voorstelling) in Ga naar margenootrde menschelijke ziel; dat is (volgens de Ga naar margenootsToegift van d' elfde Voorstelling in dit deel) in God, voor zo veel hy de Ga naar margenoottwezentheit van de menschelijke ziel stelt: Dieshalven, de Ga naar margenootudenkbeelden dezer denkbeelden zullen in God zijn, | |||||||
[pagina 75]
| |||||||
voor zo veel hy de Ga naar margenootwkennis, of het denkbeelt van de menschelijke ziel heeft; dat is (volgens d' eenëntwintigste Voorstelling van dit deel) in de menschelijke ziel zelve, die dieshalven niet alleenlijk Ga naar margenootxd' aandoeningen des lighaams, maar ook de Ga naar margenootydenkbeelden der aandoeningen begrijpt: gelijk te betogen stond. | |||||||
Drieentwintigste Ga naar margenootzVoorstelling.De Ga naar margenootaziel kent zich zelve niet, dan voor zo veel zy de Ga naar margenootbdenkbeelder der Ga naar margenootcaandoeningen des lighaams begrijft. | |||||||
Ga naar margenootdBetoging.Het Ga naar margenootedenkbeelt, of de Ga naar margenootfkennis van de ziel (volgens de twintigste Voorstelling van dit deel) volgt op de zelfde wijze in God, en word op de zelfde wijze tot God Ga naar margenootgbetrokken, als het denkbeelt, of de kennis van 't lighaam. Maar dewijl (volgens de negentiende Ga naar margenoothVoorstelling van dit deel) de Ga naar margenootimenschelijke ziel het Ga naar margenootkmenschelijk lighaam zelf niet kent, dat is, (volgens de Ga naar margenootlToegift van d' elfde Voorstelling in dit deel) dewijl de kennis van 't menschelijk lighaam niet tot God betrokken word, voor zo veel hy de natuur van de menschelijke ziel Ga naar margenootmstelt; zo kan ook de kennis van de ziel niet tot God betrokken worden, voor zo veel hy de Ga naar margenootnwezentheit van de menschelijke ziel stelt: dieshalven, (volgens de zelfde Toegift van d' elfde Voorstelling) de menschelijke ziel, enkelijk aangemerkt, kent zich zelven niet. Wijders, de Ga naar margenootodenkbeelden der Ga naar margenootpaandoeningen, van de welken 't lighaam Ga naar margenootqaangedaan word, Ga naar margenootrsluiten (volgens de zeftiende Voorstelling van dit deel) de natuur van 't menschelijk lighaam zelf in, dat is, (volgens de dartiende Voorstelling in dit deel) komen met de natuur van de ziel overëen; en dieshalven sluit de Ga naar margenootskennis dezer Ga naar margenoottdenkbeelden nootzakelijk de kennis van de ziel in. Maar (volgens de voorgaande Voorstelling) de kennis dezer denkbeelden is in de menschelijke ziel zelve; zo kent dan de menschelijke ziel alleenlijk dus verre zich zelve, gelijk te betogen stond. | |||||||
Vierentwintigste Ga naar margenootuVoorstelling.De menschelijke ziel Ga naar margenootwsluit Ga naar margenootxd'evenmatige kennis der Ga naar margenootydelen, die het menschelijk lighaam te Ga naar margenootzzamen zetten, niet in. | |||||||
Ga naar margenootaBetoging.De Ga naar margenootbdelen, die 't menschelijk lighaam Ga naar margenootcte zamen zetten, behoren niet tot de Ga naar margenootdwezentheit van 't lighaam, dan voor zo veel zy hun Ga naar margenootebewegingen door zekere wijze aan malkander mededelen (bezie de | |||||||
[pagina 76]
| |||||||
Ga naar margenootfBepaling na de Ga naar margenootgToegift van het darde Ga naar margenoothVoorbewijs in dit deel) en niet voor zo veel zy als Ga naar margenootiondeeligen, zonder Ga naar margenootkbetrekking tot het menschelijk lighaam, aangemerkt konnen worden. Want de delen van't menschelijk lighaam, (volgens d'eerste Ga naar margenootlVerëissching in dit deel) zijn Ga naar margenootmondeeligen, van veel andere ondeeligen te zamen gezet, en welker delen (volgens het vierde Ga naar margenootnVoorbewijs in dit deel) van 't menschelijk lighaam, met behoudenis van zijn natuur en Ga naar margenootovorm, afgcscheiden konnen worden, en hun Ga naar margenootpbewegingen (bezie de tweede Ga naar margenootqKundigheit achter het darde Ga naar margenootrVoorbewys in dit deel) aan andere lighamen op een andere Ga naar margenootswijze mededelen. Dieshalven, (volgens de darde Ga naar margenoottVoorstelling in dit deel) het Ga naar margenootudenkbeelt, of de Ga naar margenootwkennis van yder deel zal in God wezen; en dit (volgens de negende Voorstelling van dit deel) voor zo veel God aangemerkt word met een ander denkbeelt van een bezondere zaak, die, volgens d' ordening der natuur, Ga naar margenootxeerder dan het deel is; (volgens de zevende Voorsteling van dit deel) 't welk desgelijks van yder deel van Ga naar margenooty't ondeelige zelf, het menschelijk lighaam Ga naar margenootzte zamen zettende, gezegt moet worden. Dieshalven, de kennis van yder deel, het menschelijk lighaam te zamen zettende, is in God, voor zo veel hy met zeer veel Ga naar margenootadenkbeelden der dingen Ga naar margenootbaangedaan is, en niet voor zo veel hy alleenlijk het denkbeelt van 't menschelijk lighaam heeft; dat is (volgens de dartiende Voorstelling van dit deel) het denkbeelt, 't welk de natuur van de Ga naar margenootcmenschelijke ziel stelt: in voegen dat (volgens de Ga naar margenootdToegift van d' elfde Voorstelling in dit deel) de menschelijke ziel Ga naar margenooted' evenmatige kennis der delen, die 't menschelijk lighaam te Ga naar margenootfzamen zetten, niet Ga naar margenootginsluit; 't welk te betogen stond. | |||||||
Vyfentwintigste Ga naar margenoothVoorstelling.Het Ga naar margenootidenkbeelt van yder Ga naar margenootkaandoening van 't menschelijk lighaam Ga naar margenootlsluit geen Ga naar margenootmevenmatige kennis van 't uitterlijk lighaam in. | |||||||
Ga naar margenootnBetoging.Wy hebben getoont.(bezie de zestiende Ga naar margenootoVoorstelling van dit deel) dat het Ga naar margenootpdenkbeelt van enige Ga naar margenootqaandoening van 't menschelijk lighaam de natuur van 't uitterlijk lighaam zo verre Ga naar margenootrinsluit, als het uitterlijk lighaam zelf het menschelijk lighaam op enige zekere wijze Ga naar margenootsbepaalt. Maar voor zo veel het Ga naar margenoottuitterlijk lighaam een Ga naar margenootuondeelig is, 't welk niet tot het menschelijk lighaam Ga naar margenootwbetrokken word, voor zo veel is des zelfs denkbeelt, of kennis in God; te weten, voor zo veel God (volgens de negende Ga naar margenootxVoorstelling in dit deel) aan- | |||||||
[pagina 77]
| |||||||
gemerkt word met het Ga naar margenootydenkbeelt van enige andere zaak aangedaan, 't welk, (volgens de zevende Voorstelling van dit deel) naar d' ordening der natuur, eerder is, dan 't uitterlijk lighaam zelf. Dieshalven, Ga naar margenootzd' evenmatige kennis van 't uitterlijk lighaam is niet in God, voor zo veel hy het denkbeelt der Ga naar margenootaaandoening van 't menschelijk lighaam heeft: of, het denkbeelt van d' aandoening van 't menschelijk lighaam sluit geen evenmatige kennis van 't uitterlijk lighaam in; gelijk te betogen stond. | |||||||
Zesentwintigste Ga naar margenootbVoorstelling.De Ga naar margenootcmenschelijke ziel kan geen uitterlijk lighaam, als Ga naar margenootddadelijk wezentlijk zijnde, Ga naar margenootebevatten, dan door de Ga naar margenootfdenkbeelden der Ga naar margenootgaandoeningen van haar lighaam. | |||||||
Ga naar margenoothBetoging.Indien het menschelijk Ga naar margenootilighaam geensins van enig uitterlijk lighaam Ga naar margenootkaangedaan is, zo kan ook (volgens de zevende Ga naar margenootlVoorstelling in dit deel) het Ga naar margenootmdenkbeelt van 't menschelijk lighaam, dat is (volgens de dartiende Voorstelling in dit deel) de menschelijke Ga naar margenootnziel geensins met een denkbeelt aangedaan wezen, 't welk de Ga naar margenootowezentlijkheit van dat lighaam uitdrukt; dat is, kan geensins de wezentlijkheit van dat lighaam Ga naar margenootpbevatten. Maar voor zo veel het menschelijk lighaam van enig uitterlijk lighaam enigsins aangedaan word, bevat de ziel ook (volgens de zestiende Voorstelling van dit deel, en der zelfder Toegift) het uitterlijk lighaam; gelijk te Ga naar margenootqbetogen stond. | |||||||
Ga naar margenootrToegift.De menschelijke Ga naar margenootsziel heeft geen Ga naar margenoottevenmatige kennis van een uitterlijk Ga naar margenootulighaam, voor zo veel zy het zelfde flechs Ga naar margenootwinbeeld. | |||||||
Ga naar margenootxBetoging.Als de Ga naar margenootymenschelijke ziel Ga naar margenootzd' uitterlijke lighamen door de Ga naar margenootadenkbeelden der Ga naar margenootbaandoeningen van haar lighaam Ga naar margenootcaanschout, zo zeggen wy dat zy dan Ga naar margenootdinbeeld: (bezie het Ga naar margenooteByvoegsel van de zeventiende Voorstelling in dit deel) en de ziel kan op geen andere wijze (volgens de voorgaande Voorstelling) d'uitterlijke lighamen als Ga naar margenootfdadelijk wezentlijk inbeelden: dieshalven, (volgens de vijfentwintigste Voorstelling van dit deel) voor zo veel de ziel d' uitterlijke lighamen inbeeld, heeft zy geen Ga naar margenootgevenmatige kennis daar af; gelijk te betogen stond. | |||||||
[pagina 78]
| |||||||
Zevenentwintigste Ga naar margenoothVoorstelling.Het Ga naar margenootidenkbeelt van yder Ga naar margenootkaandoening van 't menschelijk lighaam Ga naar margenootlsluit niet Ga naar margenootmd' evenmatige kennis van 't menschelijk lighaam zelf in. | |||||||
Ga naar margenootnBetoging.Yder Ga naar margenootodenkbeelt van yder Ga naar margenootpaandoening van 't menschelijk lighaam Ga naar margenootqsluit de natuur van 't menschelijk lighaam zo verre in, voor zo veel het menschelijk lighaam zelf op zekere wijze aangedaan aangemerkt word. (bezie de zestiende Voorstelling van dit deel) Maar voor zo veel het menschelijk lighaam een Ga naar margenootrondeelig is, 't welk op veel andere Ga naar margenootswijzen Ga naar margenoottaangedaan kan worden, moet des zelfs Ga naar margenootudenkbeelt, enz. bezie de vijfëntwintigste Voorstelling van dit deel. | |||||||
Achtentwintigste Ga naar margenootwVoorstelling.De Ga naar margenootxdenkbeelden der Ga naar margenootyaandoening van 't menschelijk lighaam, voor zo veel zy alleenlijk tot de menschelijke Ga naar margenootzziel Ga naar margenootabetrokken worden, zijn niet klaar en onderscheiden, maar verwart. | |||||||
Ga naar margenootbBetoging.De Ga naar margenootcdenkbeelden der Ga naar margenootdaandoeningen van 't menschelijk lighaam Ga naar margenootesluiten zo wel de natuur der uitterlijke lighamen, als die van het menschelijk lighaam zelf in; (volgeris de zestiende Ga naar margenootfVoorstelling van dit deel) en niet alleenlijk de natuur van 't menschelijk lighaam in 't geheel; maar moeten ook de natuur der delen van het zelfde insluiten. Want d'aandoeningen (volgens de darde Ga naar margenootgVerëissching in dit deel) zijn de Ga naar margenoothwijzen, op de welken de delen van 't menschelijk lighaam, en by gevolg het geheel lighaam, Ga naar margenootiaangedaan word. Maar (volgens de vierëntwintigste en vyfëntwintigste Voorstelling van dit deel) Ga naar margenootkd' evenmatige kennis der uitterlijke lighamen, gelijk ook der delen, die 't menschelijk lighaam Ga naar margenootlte zamen zetten, is wel in God voor zo veel hy met dekennis van andere lighamen te hebben aangemerkt word, maar niet voor zo veel hy de kennis van 't menschelijke lighaam heeft: dat is, (volgens de dartiende Voorstelling van dit deel) deze kennis is niet in God, voor zo veel hy de natuur van de Ga naar margenootmmenschelijke ziel stelt. Zo zijn dan deze Ga naar margenootndenkbeelden der Ga naar margenootoaandoeningen, voor zo veel zy tot de menschelijke ziel alleen Ga naar margenootpbetrokken worden, als Ga naar margenootqgevolgen zonder Ga naar margenootrvoorgaanden, dat is (gelijk van zelfs blijkt) Ga naar margenootsverwarde denkbeelden; gelykvoorgestelt wierd. | |||||||
[pagina 79]
| |||||||
Ga naar margenoottByvoegsel.Men kan op de zelfde wijze Ga naar margenootubetogen dat het denkbeelt, 't welk de natuur van de menschelijke ziel Ga naar margenootwstelt, in zich alleen aangemerkt, niet Ga naar margenootxklaar en onderscheiden is. Men kan dit ook van het denkbeelt der Ga naar margenootymenschelijke ziel betogen, en wijders van de Ga naar margenootzdenkbeelden der denkbeelden van Ga naar margenootad' aandoeningen van 't menschelijk lighaam; te weten dat zy Ga naar margenootbverwart zijn, voor zo veel zy alleenlijk tot de menschelijke ziel betrokken worden; gelijk aan yder lichtelijk kan blijken. | |||||||
Negenentwintigste Ga naar margenootcVoorstelling.Het Ga naar margenootddenkbeelt van 't denkbeelt van yder Ga naar margenooteaandoening van 't menschelijk lighaam Ga naar margenootfsluit geen Ga naar margenootgevenmatige kennis van de menschelijk Ga naar margenoothziel in. | |||||||
Ga naar margenootiBetoging.Want het Ga naar margenootkdenkbeelt der Ga naar margenootlaandoening van 't menschelijk lighaam (volgens de zevenëntwintigste Voorstelling van dit deel) sluit geen Ga naar margenootmeenmatige kennis van 't lighaam zelf in, of drukt niet Ga naar margenootnevenmatiglijk des zelfs natuur uit; dat is (volgens de dartiende Ga naar margenootoVoorstelling van dit deel) koomt met de natuur van de ziel niet evenmatiglijk overëen. Dieshalven (volgens de zeste Ga naar margenootpKundigheit van 't eerste deel) het Ga naar margenootqdenkbeelt van dit denkbeelt zal ook niet evenmatiglijk de natuur van de menschelijke Ga naar margenootrziel Ga naar margenootsuitdrukken, of geen evenmatige kennis daar af Ga naar margenoottinsluiten; gelijk te Ga naar margenootubetogen stond. | |||||||
Ga naar margenootwToegift.Hiet uit volgt dat de Ga naar margenootxmenschelijke ziel, zo lang zy, volgens de gemene loop der natuur, de dingen begrijpt, geen Ga naar margenootyevenmatige, maar alleenlijk een Ga naar margenootzverwarde en verminkte kennis van zich, van haar lighaam, en van d' uitterlijke lighamen heeft. Want de ziel kent zich zelve niet, dan voor zo veel zy de Ga naar margenootadenkbeelden der Ga naar margenootbaandoeningen van 't lighaam begrijpt; (volgens de drieëntwintigste Ga naar margenootcVoorstelling van dit deel. En zy Ga naar margenootdbegrijpt (volgens de negentiende Voorstelling van dit deel) ook haar lighaam niet, dan door de denkbeelden der aandoeningen, door de welken zy ook alleenlijk (volgens de zesentwintigste Voorstelling van dit deel) d' uitterlijke lighamen begrijpt: Dieshalven heeft zy, voor zo veel zy deze denkbeelden heeft, geen Ga naar margenooteevenmatige kennis, noch van zich, (volgens de negenëntwintigste Voorstelling van dit deel) noch van haar lighaam, (volgens de zevenentwintigste Voorstelling van dit deel) noch van d'uitterlijke ligha- | |||||||
[pagina 80]
| |||||||
men; (volgens de vijfëntwintigste Voorstelling van dit deel) maar alleenlijk (volgens d' achtëntwintigste Ga naar margenootfVoorstelling van dit deel, en der zelfder Ga naar margenootgByvoegsel) een Ga naar margenoothverminkte en verwarde kennis; gelijkte betogen stond. | |||||||
Ga naar margenootiByvoegsel.Ik zeg Ga naar margenootkuitdrukkelijk dat de menschelijke Ga naar margenootlziel geen Ga naar margenootmevenmatige, maar alleenlijk een Ga naar margenootnverwarde en verminkte kennis van zich, van haar lighaam, en van d' uitterlijke lighamen heeft, zo lang zy volgens de gemene Ga naar margenootoloop der natuur de dingen Ga naar margenootpbegrijpt, dat is, zo lang zy Ga naar margenootquitterlijk, te weten uit de Ga naar margenootrgevallige voorkoming der dingen, Ga naar margenootsbepaalt word tot dit, of tot dat t' aanschouwen, en niet zo dikwijls zy Ga naar margenoottinnerlijk, te weten hier uit, dat zy veel dingen te gelijk aanschout, bepaalt word tot der zelfder Ga naar margenootuoverëenkomingen, verscheidenheden, en strijdigheden te verstaan. Want zo dikwijls als zy op deze, of op die wijze innerlijk geschikt word tot iets t' aanschouwen, zal zy de zaken Ga naar margenootwklarelijk en onderscheidelijk Ga naar margenootxbegrijpen; gelijk ik hier na zal tonen. | |||||||
Dartigste Ga naar margenootyVoorstelling.Wy konnen van de Ga naar margenootzduring van onz lighamen geen andere, dan een zeer Ga naar margenootaonëvenmatige kennis hebben. | |||||||
Ga naar margenootbBetoging.De Ga naar margenootcduring van onz lighaam hangt niet van des zelfs Ga naar margenootdwezentheit af; (volgens d' eerste Ga naar margenooteKundigheit van dit deel) noch ook (volgens d' eenëntwintigste Voorstelling van 't eerste deel) van Gods Ga naar margenootfvolstrekte natuur; maar (volgens d' achtëntwintigste Voorstelling van 't eerste deel) word, Ga naar margenootgtot te wezen, en te werken, van zodanige andere Ga naar margenoothoorzaken Ga naar margenootibepaalt, die ook van anderen tot op een zekere en bepaalde wijze wezentlijk te zijn, en te werken bepaalt worden, en dezen weêr van anderen, en dus tot aan t onëindig. De Ga naar margenootkduring van onz lighaam dan Ga naar margenootlhangt af van de gemene Ga naar margenootmordening der natuur, en van de Ga naar margenootngesteltheit der dingen. Doch hoedanig de dingen geschikt en gestelt zijn, Ga naar margenootod' evenmatige kennis daar af is in God, voor zo veel hy de Ga naar margenootpdenkbeelden aller dingen, en niet voor zo veel hy alleenlijk het denkbeelt van 't menschelijk lighaam heest; volgens de Ga naar margenootqToegift van de negende Voorstelling in dit deel. Dieshalven, de Ga naar margenootrkennis der during van onz lighaam is in God zeer Ga naar margenootsonëvenmatig, voor zo veel hy aangemerkt word dat hy alleenlijk de natuur van de menschelijke ziel Ga naar margenoottstelt; dat is (volgens de Toegift van d' elfde Voor- | |||||||
[pagina 81]
| |||||||
stelling in dit deel) deze kennis is in onze ziel zeer onëvenmatig; gelijkte betogen stond. | |||||||
Eenendartigste Ga naar margenootuVoorstelling.Wy konnen van de Ga naar margenootwduring der bezondere dingen, die buiten ons zijn, geen andere, dan een zeer Ga naar margenootxonëvenmatige kennis hebben. | |||||||
Ga naar margenootyBetoging.Want yder bezonder ding moet, gelijk het menschelijk lighaam, Van een ander bezonder ding bepaalt worden Ga naar margenootztot op een zekere en bepaalde wijze wezentlijk te zijn, en te werken, en dit weêr van een ander, en dus tot aan 't onëindig; volgens d' achtëntwintigste Voorstelling van 't eerste deel Maar dewijl wy uit deze algemene Ga naar margenootaeigenschap der bezondere dingen in de voorgaande Voorsteling getoont hebben, dat wy van de Ga naar margenootbduring van onz lighaam niet, dan een zeer Ga naar margenootconëvenmatige kennis hebben, zo zal men het zelfde van de during der bezondere dingen moeten besluiten; te weten dat wy daar af niet, dan een zeer onëvenmatige kennis, konnen hebben; gelijk te betogen stond. | |||||||
Ga naar margenootdToegift.Hiet uit volgt dat alle Ga naar margenootebezondere dingen Ga naar margenootfgebeurelijk en verdersfelijk zijn: want wy konnen geen Ga naar margenootgevenmatige kennis van der zelfder Ga naar margenoothduring hebben; volgens de voorgaande Ga naar margenootiVoorstelling. En dit is 't geen, 't welk wy by Ga naar margenootkgebeurelijkheit, en by mogelijkheit van verdervenis der dingen te verstaan hebben; (bezie het eerste Ga naar margenootlByvoegsel van de drieëndartigste Voorstelling in 't eerste deel.) Want (volgens de negenëntwintigste Voorstelling van 't eerste deel) behalven dit kan er geen gebeurelijkheit wezen. | |||||||
Tweeendartigste Ga naar margenootmVoorstelling.Alle Ga naar margenootndenkbeelden, voor zo veel zy tot God Ga naar margenootobetrokken worden, zijn Ga naar margenootpwaar. | |||||||
Ga naar margenootqBetoging.Want alle de Ga naar margenootrdenkbeelden, die in God zijn, komen met hun Ga naar margenootsVoorwerpen en Ga naar margenoottgedachte zaken gantschelijk overëen, volgens de Toegift van de zevende Voorstelling in dit deel. Dieshalven, (volgens de zeste Ga naar margenootuKundigheit van 't eerste deel) zy zijn alle waar; gelijk te betogen stond. | |||||||
[pagina 82]
| |||||||
Drieendartigste Ga naar margenootwVoorstelling.In de Ga naar margenootxdenkbeelden is niets Ga naar margenootystellig, om 't welk zy Ga naar margenootzvalsch gezegt worden. | |||||||
Ga naar margenootaBetoging.Indien gy 't ontkent, zo Ga naar margenootbbevat, is 't mogelijk, een Ga naar margenootcstellige wijze van denken, die de Ga naar margenootdvorm, of gedaante van doling, of valsheit stelt. Deze wijze van denken kan niet in God zijn; volgens de voorgaande Voorstelling. Zy kan ook niet buiten God wezen, noch bevat worden; volgens de vijftiende Voorstelling van 't eerste deel. En dieshalven kan 'er in de Ga naar margenootedenkbeelden Ga naar margenootfniets stellig gestelt worden, om 't welk men hen valsch zegt; gelijkje betogen stond. | |||||||
Vierendartigste Ga naar margenootgVoorstelling.Yder Ga naar margenoothdenkbeelt, 't welk in ons Ga naar margenootivolstrekt; of Ga naar margenootkevenmatig en Ga naar margenootlvolmaakt is, is Ga naar margenootmwaar. | |||||||
Ga naar margenootnBetoging.Als wy zeggen dat 'er in ons een Ga naar margenootoevenmatig en volmaakt denkbeelt is, zo zeggen wy niets anders, (volgens de Ga naar margenootpToegift van d' elfde Voorstelling in dit deel) dan dat in God, voor zo veel hy de Ga naar margenootqwezentheit van onze ziel stelt, een evenmatig en volmaakt denkbeelt is, en by gevolg (volgens de tweeëndartigste Voorstelling van dit deel) zeggen wy niets anders, dan dat zodanig Ga naar margenootrdenkbeelt Ga naar margenootswaar is; gelijk voorgestelt was. | |||||||
Vyfendartigste Ga naar margenoottVoorstelling.De Ga naar margenootwvalsheit bestaat in Ga naar margenootxderving van Ga naar margenootykennis, die Ga naar margenootzd' onevenmatige, of Ga naar margenootaverminkte en verwarde denkbeelden Ga naar margenootbinsluiten. | |||||||
Ga naar margenootcBetoging.In de Ga naar margenootddenkbeelden is (volgens de drieëndartigste Voorstelling van dit deel) Ga naar margenooteniets stellig, 't welk de Ga naar margenootfvorm, of de gedaante van de Ga naar margenootgvalsheit stelt. Maar de valsheit, in tegendeel, kan niet in een Ga naar margenoot+volstrekte derving van kennis bestaan; want men zegt dat de Ga naar margenootizielen, niet de Ga naar margenootklighamen, dolen, en misschien bedrogen worden: noch ook in een Ga naar margenootlvolstrekte onweetenheit; want niet te weten, en te dolen zijn twee verscheide dingen. Zy bestaat dan in de Ga naar margenootmderving van kennis, die van Ga naar margenootnd' onëvenmatige kennis der dingen, of van Ga naar margenootod' onevenmatige en verwarde denkbeelden Ga naar margenootpingesloten word; gelijk te betogen stond. | |||||||
[pagina 83]
| |||||||
Ga naar margenootqByvoegsel.In 't Byvoegsel van de zeventiende Ga naar margenootrVoorstelling in dit deel heb ik verklaart hoe de Ga naar margenootsdoling in de Ga naar margenoottderving van kennis bestaat: maar ik zal, tot breder verklaring van de zaak, een of twee voorbeelden bybrengen: want de menschen worden gemenelijk hier in bedrogen, dat zy menen dat zy vry zijn, dat is, zy achten dat zy vrywilliglyk iets konnen doen, of laten. Deze waan bestaat alleenlijk hier in, dat zy Ga naar margenootumeêwustig van hun Ga naar margenootwdoeningen zijn, en Ga naar margenootxonkundig in Ga naar margenootyd'oorzaken, van de welken zy aangedreven, of Ga naar margenootzbepaalt worden. Dit is dan het Ga naar margenootadenkbeelt van hun vryheit, te weten dat zy geen oorzaak van hun Ga naar margenootbdoeningen kennen. Zy zeggen wel dat de menschelijke doeningen van de wil af hangen: maar dit zijn alleenlijk woorden, van de welken zy geen denkbeelt hebben: want zy zijn alle noch hier in onkundig, wat de wil is, en hoe hy 't lighaam beweegtr De genen, die anders voorgeeven te weten, en Ga naar margenootczetels en woningen voor de Ga naar margenootdziel verdichten, maken dat zy bespot worden, of dat men de walg van hen heeft. Desgelijks, als wy de zon aanschouwen, beelden wy ons in dat zy omtrent twee hondert voeten van ons af is. Deze doling bestaat niet in deze Ga naar margenooteinbeelding, maar hier in, dat wy, terwijl wy haar dus inbeelden, van haar ware Ga naar margenootfafstant, en van d'oorzaak van deze inbeelding onkundig zijn. Want hoewel wy daar na komen te weten dat zy meer dan zeshondert Ga naar margenootgmiddellijnen van het aardrijk van ons afstaat, zo zullen wy ons echter inbeelden, dat zy naby onz is. Want wy beelden ons niet in dat de zon zo naby is, om dat wy van haar ware afstant onzeeker zijn; maar om dat Ga naar margenoothd' aandoening van onz lighaam de Ga naar margenootiwezentheit der Zon Ga naar margenootkinsluit, voor zo veel als onz lighaam van de zelfde Ga naar margenootlaangedaan word. | |||||||
Zesendartigste Ga naar margenootmVoorstelling.Ga naar margenootnD' onëvenmatige en verwarde denkbeelden volgen met de zelfde nootzakelijkheit, als Ga naar margenootod' evenmatige, of Ga naar margenootpklare en onderscheide denkbeelden. | |||||||
Ga naar margenootqBetoging.Alle de Ga naar margenootrdenkbeelden (volgens de vijftiende Vootstelling van 't eerste deel) zijn in God, en, voor zo veel zy tot God betrokken worden, Ga naar margenootswaar; (volgens de tweeëndartigste Voorstelling van dit deel) en (volgens de Ga naar margenoottToegift van de zevende Ga naar margenootuVoorstelling in dit deel) Ga naar margenootwevenmatig. En dieshalven zijn 'er geen Ga naar margenootxonëvenmatig, noch Ga naar margenootyverwart, dan voor zo veel zy tot iemants bezondere ziel betrokken | |||||||
[pagina 84]
| |||||||
worden: (bezie hier af de vierëntwintigste en achtëntwintigste Voorstelling van dit deel) in voegen dat alle de denkbeelden, zo wel d'evenmatigen, als d'onëvenmatigen met de zelsde nootzakelijkheit (volgens de Toegift van de zeste Voorstelling in dit deel) volgen; gelijkte betogen stond. | |||||||
Zevenendartigste Ga naar margenootzVoorstelling.Het geen, dat aan alle Ga naar margenootagemeenis, en 't welk even in het deel, als in 't geheel is, stelt niet de Ga naar margenootbwezentheit van enige bezondere zaak. | |||||||
Ga naar margenootcBetoging.Indien gy dit ontkent, zo Ga naar margenootdbevat, is 't mogelijk, dat dit de Ga naar margenootewezentheit van enige bezondere zaak stelt, te weten de wezentheit van B. Dieshalven kan (volgens de tweede Ga naar margenootfBepaling van dit deel) dit zonder B niet wezen, noch bevat worden. Doch zulks is tegen Ga naar margenootgd'onderstelling: zo stelt dan dit niet de wezentheit van B, noch van enige andere bezondere zaak; gelijkvoorgestelt wierd. | |||||||
Achtendartigste Ga naar margenoothVoorstelling.Die dingen, de welken aan alle gemeen, en die even in het deel, als in 't geheel zijn, konnen niet, dan Ga naar margenootievenmatiglijk, Ga naar margenootkbevat worden. | |||||||
Ga naar margenootlBetoging.Dat A iets zy, 't welk aan alle lighamen gemeen, en dat zo wel in het deel van yder lighaam, als in 't geheel is: ik zeg dat A niet, dan Ga naar margenootmevenmatiglijk, Ga naar margenootnbevat kan worden. Want des zelfs Ga naar margenootodenkbeelt (volgens de Ga naar margenootpToegift van de zevende Ga naar margenootqVoorstelling in dit deel) zal nootzakelijk Ga naar margenootrevenmatig in God zijn, zo wel voor zo veel hy een denkbeelt van 't menschelijk lighaam, als voor zo veel hy de denkbeelden van des zelfs Ga naar margenootsaandoeningen heeft, die (volgens. de zestiende, vijfëntwintigste en zevenëntwintigste Voorstelling in dit deel) zo wel de natuur van 't menschelijk lighaam, als die van d' uitterlijke lighamen ten deel Ga naar margenoottinsluiten; dat is, (volgens de twaalfde en dartiende Voorstelling van dit deel) dit Ga naar margenootudenkbeelt zal nootzakelijk Ga naar margenootwevenmatig in God zijn, voor zo veel hy de menschelijke Ga naar margenootxziel Ga naar margenootystelt, of voor zo veel hy denkbeelden heeft, die in de menschelijke ziel zijn. De ziel dan (volgens de Ga naar margenootzToegift van d' elfde Voorstelling in dit deel) begrijpt nootzakelijk A Ga naar margenootaevenmatiglijk, en dit zo wel voor zo veel zy zich zelve, als voor zo veel zy haar, of enig uit- | |||||||
[pagina 85]
| |||||||
terlijk lighaam begrijpt; en A kan ook op geen andere wijze begrepen worden, gelijkwy voorstelden. | |||||||
Ga naar margenootbToegift.Hier uit volgt dat men enige Ga naar margenootcdenkbeelden, of Ga naar margenootdkundigheden, die aan alle menschen gemeen zijn, moet toestaan. Want (volgens het tweede Ga naar margenooteVoorbewijs) alle de lighamen komen in enige dingen overëen, de welken (volgens de voorgaande Voorstelling) van alle menschen Ga naar margenootfevenmatiglijk, of klarelijk en Ga naar margenootgonderscheidelijk Ga naar margenoothbegrepen moeten worden. | |||||||
Negenendartigste Ga naar margenootiVoorstelling.Van het geen, 't welk aan 't menschelijk lighaam, en aan enige andere uitterlijke lighamen, van de welken het menschelijk lighaam Ga naar margenootkaangedaan word, gemeen en eigen is, 't welk zo wel in 't deel, als in 't geheel van yder dezer lighamen is, zal ook een Ga naar margenootlevenmatig denkbeelt in de Ga naar margenootmziel wezen. | |||||||
Ga naar margenootnBetoging.Dat A het geen zy, 't welk aan t' menschelijk lighaam, en aan enige uitterlljke lighamen Ga naar margenootogemeen en eigen is, en dat zo wel in 't menschelijk lighaam, als in d' andere uitterlijke lighamen, en eindelijk dat zo wel in 't deel van alle deze lighamen, als in 't geheel is. Van deze A moet nootzakelijk (volgens de Ga naar margenootpToegift van de zevende Voorsteling in dit deel) een Ga naar margenootrevenmatig denkbeelt in God zijn, zo wel voor zo veel hy het denkbeelt van 't menschelijk lighaam, als voor zo veel hy de denkbeelden der gestelde uitterlijke lighamen heeft. Stel nu dat het menschelijk lighaam van een van deze uitterlijke lighamen door 't geen, dat aan hen beide gemeen is, dat is van A, Ga naar margenootsaangedaan word: het Ga naar margenoottdenkbeelt van deze Ga naar margenootuaandoening zal de Ga naar margenootwnatuur van A Ga naar margenootxinsluiten; (volgens de zestiende Voorstelling van dit deel) Dieshalven, (volgens de zelfde Ga naar margenootyToegift van de zevende Voorstelling in dit deel) het denkbeelt van deze aandoening, voor zo.veel het de natuur van A insluit, zal Ga naar margenootzevenmatig in God zijn, voor zo veel hy met het denkbeelt van 't menschelijk lighaam Ga naar margenootaaangedaan is; dat is (volgens de dartiende Voorstelling van dit deel) voor zo veel hy de natuur van de menschelijke ziel Ga naar margenootbstelt: in voegen dat (volgens de Ga naar margenootcToegift van d' elfde Ga naar margenootdVoorstelling in dit deel) dit denkbeelt ook in de menschelijke ziel evenmatig is; gelijk voorgestelt wierd. | |||||||
[pagina 86]
| |||||||
Ga naar margenooteToegift.Hier uit volgt dat de Ga naar margenootfziel zo veel te bequamer is om veel dingen Ga naar margenootgevenmatiglijk te begrijpen, naar dat haar lighaam meer dingen met d'andere lighamen gemeen heeft. | |||||||
Veertigste Ga naar margenoothVoorstelling.Alle de Ga naar margenootidenkbeelden, die in de ziel uit de denkbeelden volgen, de welken in haar Ga naar margenootkevenmatig zijn, zijn ook evenmatig. | |||||||
Ga naar margenootlBetoging.De Betoging hier af blijkt klarelijk: Want als wy zeggen dat in de Ga naar margenootmmenschelijke ziel een Ga naar margenootndenkbeelt uit de denkbeelden volgt, die in haar Ga naar margenootoevenmatig zijn, zo zeggen wy (volgens de Ga naar margenootpToegift van d'elfde Voorstelling in dit deel) niet anders, dan dat in 't goddelijk Ga naar margenootqverstant een denkbeelt is, van 't welk God Ga naar margenootrd' oorzaak is, niet voor zo veel hy Ga naar margenootseindig, noch voor zo veel hy met de denkbeelden van meer bezondere dingen Ga naar margenoottaangedaan is, maar voor zo veel hy alleenlijk de Ga naar margenootuwezentheit van de menschelijke ziel stelt; en dieshalven moet het Ga naar margenootwevenmatig wezen. | |||||||
Ga naar margenootxByvoegsel.Hier meê heb ik Ga naar margenootyd'oorzaak der Ga naar margenootzKundigheden, die Ga naar margenootagemeen genoemt worden, en die de Ga naar margenootbgrontvesten van onze Ga naar margenootcredenering zijn, verklaart. Maar daar zijn noch andere oorzaken van enige Kundigheden, of gemene stellingen, de welken naar deze onze Ga naar margenootdwijze, of middel dienden verklaart te worden: want daar uit zou blijken welke kundigheden de besten, en ook welken naauwelijks van enig gebruik zouden wezen; wijders, welken Ga naar margenootegemeen, en welken alleenlijk voor de genen, die geen Ga naar margenootfvooröordeelen hebben, Ga naar margenootgklaar en onderscheiden, en eindelijk welken qualijk Ga naar margenoothgegrontvest zijn. Voorts zou blijken van waar die Ga naar margenootiKundigheden, de welken men Ga naar margenootktweeden noemt, en by gevolg de Ga naar margenootlKundigheden, die daar op gegrontvest zijn, hun Ga naar margenootmoorsprong hebben genomen, en meer andere dingen, die ik somtijts omtrent dit stuk overwogen heb. Maar dewijl ik deze dingen tot een ander werk heb geschikt, en ook om geen walging, uit oorzaak van d' al te grote lankheit in deze zaak, te veröorzaken, zo heb ik besloten dit hier by te laten. Doch om niets van 't geen, 't welk men nootzakelijk moet weten, achter te laten, zo zal ik hier d'oorzaken byvoegen, uit de welken de Ga naar margenootnbewoordingen, die men Ga naar margenootooverklimmende noemt, hun oorsprong hebben gehad; | |||||||
[pagina 87]
| |||||||
gelijk Ga naar margenootpwezend, Ga naar margenootqzaak, Ga naar margenootriets. Deze Ga naar margenootsbewoordingen zijn hier uit gesproten, te weten, dat het menschelijk lighaam, dewijl het Ga naar margenoottbepaalt is; alleenlijk bequaam is om zeker getal van Ga naar margenootubeelden (en wat beelt is, heb ik in Ga naar margenootw't By voegsel van de zeventiende Ga naar margenootxVoorstelling in dit deel verklaart) te gelijk Ga naar margenootyonderscheidelijk te Ga naar margenootzvormen. Indien dit getal groter word; zo beginnen deze beelden verwart te worden: en indien dit getal der beelden, tot de welken het lighaam bequaam is, om hen te gelijk onderscheidelijk in zich te vormen, de maat verre te buiten gaat, en onze Ga naar margenootainbeelding overtreft, zo zullen zy alle gantschelijk onder malkander verwart worden. Dewijl dit dus gestelt is, zo blijkt (uit de Ga naar margenootbToegift van de zeventiende Voorstelling, en uit d' achtiende Voorstelling van dit deel) dat de menschelijke ziel zo veel lighamen te gelijk Ga naar margenootconderscheidelijk kan Ga naar margenootdinbeelden, als 'er in haar lighaam Ga naar margenootebeelden te gelijk Ga naar margenootfgevormt konnen worden. Maar als de beelden in 't lighaam gantschelijk verwart worden, zo zal de ziel ook alle de lighamen verwardelijk, en zonder enige onderscheiding inbeelden, en als onder een enige Ga naar margenootgtoeëigening, te weten van Ga naar margenoothwezend, Ga naar margenootizaak, enz. Ga naar margenootkbegrijpen. Dit kan ook hier van Ga naar margenootlafgeleid worden, dat de beelden niet altijt even levendig en krachtig zijn, en van andere oorzaken, die hier meê overëenkomen, en de welken ik hier niet behoef te verklaren. Want tot onz ooggemerk, daar wy naar doelen, is genoech dat wy een enige oorzaak aanmerken: dewijl zy alle hier op uitkomen, dat deze Ga naar margenootmbewoordingen Ga naar margenootndenkbeelden, die ten hoogsten verwart zijn, betekenen. Uit diergelijke Ga naar margenootooorzaken zijn ook die Ga naar margenootpKundigheden, de welken men Ga naar margenootqalgemeene noemt, gesproten; gelijk mensch, paert, hont enz. te weten, om dat in 't menschelijk lighaam zo veel Ga naar margenootrbeelden (tot een voorbeelt) van menschen te gelijk gevormt worden, dat zy de kracht van in te beelden wel niet gantschelijk, maar echter zo verre overtreffen, dat de ziel de kleine Ga naar margenootsverscheidenheden van yder in 't bezonder (te weten van yders verwe, grootheit enz.) en hun Ga naar margenoottbepaalt getal niet kan inbeelden, en alleenlijk dit, daar in zy alle overëenkomen, voor zo veel het lighaam daar af Ga naar margenootuaangedaan word, onderscheidelijk inbeeld. Want dewijl dit van yder mensch geschied, zo word het lighaam daar af op het krachtigste aangedaan; en de ziel drukt dit dan met de naam van mensch uit, en schrijft Ga naar margenootwonëindige bezonderen daar aan toe, om dat zy het bepaalt en recht getal der menschen, gelijk wy gezegt hebben, niet kan inbeelden. Maar hier staat aan te merken, dat deze Ga naar margenootxKundigheden niet van alle menschen op een zelfde wijze gemaakt worden, en dat zy by yder verscheiden zijn, naar reden van de | |||||||
[pagina 88]
| |||||||
zaak, van de welke het lighaam meermaals Ga naar margenootyaangedaan heeft geweest, en die lichtelijker van de ziel ingebeeld, of vastelijker onthouden worden. Tot een voorbeelt, de geen, die meermaals met opmerking de Ga naar margenootzgestalte der menschen aangeschout heeft, zal onder de naam van de mensch een dier verstaan, dat recht overëinde gaat. Maar de genen, die gewent zijn iets anders t' aanschouwen, zullen een ander gemeen beelt van menschen Ga naar margenootavormen, te weten, dat de mensch een Ga naar margenootblachend dier is, een Ga naar margenootctwee voetig dier zonder pluimen, een Ga naar margenootdredelijk dier; en in dezer voegen zal yder van d' andere dingen, naar de gesteltheit van zijn lighaam, Ga naar margenootealgemene beelden der dingen vormen. 't Is dieshalven geen wonder dat onder de Ga naar margenootfWijsbegerigen, die alleenlijk door de beelden der dingen de naturelijke dingen hebben willen verklaren, zo veel Ga naar margenootgtwisten en verschillen zijn gerezen. | |||||||
Tweede Ga naar margenoothByvoegsel.Uit alle het voorgaande blijkt klarelijk, dat wy veel dingen begrijpen, of Ga naar margenootialgemene kundigheden maken, namelijk.
Behalven deze twee Ga naar margenootlgeslachten van Ga naar margenootmkennis word' er, gelijk ik in 't volgende zal tonen, noch een ander darde gestelt, 't welk wy Ga naar margenootnzienige kennis zullen noemen. En dit geslacht van kennis gaat voort van Ga naar margenootodit evenmatig denkbeelt der Ga naar margenootpvormelijke wezentheit | |||||||
[pagina 89]
| |||||||
van enigen van Gods Ga naar margenootqtoeëigeningen tot Ga naar margenootrd'evenmatige kennis van de vormelijke wezentheit der dingen. Ik zal dit alles met het voorbeelt van een enige zaak verklaren. Men stelt drie getallen, om een vierde te vinden, dat tot het darde is, gelijk het eerste tot het tweede. De kooplieden twijffelen niet hier aan, dat men het tweede met het darde Ga naar margenootsvermenigvuldigen moet, en Ga naar margenoott't uitbrengsel van deze twee door 't eerste Ga naar margenootudelen. Ik zeg dat zy hier aan niet twijffelen, om dat zy het geen, dat zy van hun meester, zonder enige Ga naar margenootwbetoging, hebben geleert, noch niet vergeten hebben; of om dat zy dit meermaals in Ga naar margenootxzeer enkelde getallen hebben bevonden, of uit kracht der betoging van de negentiende Ga naar margenootyVoorstelling in Euklides zevende boek, namelijk uit de gemene Ga naar margenootzeigenschap der Ga naar margenootaevenredige getallen. Doch in zeer enkelde getallen is dit niet nodig: tot een voorbeelt; indien men de getallen 1. 2. 3. stelt, zo ziet yder wel dat het vierde Ga naar margenootbevenredig getal 6. is; en dit zo veel te klarelijker, om dat wy alleenlijk op de bezondere reden der twee eerste getallen, en niet op d' algemene eigenschap de evenredige getallen behoeven te denken. | |||||||
Eenenveertigste Ga naar margenootdVoorstelling.De Ga naar margenootekennis van 't eerste geslacht is d' enige Ga naar margenootfoorzaak van Ga naar margenootgvalsheit: maar die van het tweede en darde is nootzakelijk Ga naar margenoothwaar. | |||||||
Ga naar margenootiBetoging.In 't voorgaande Ga naar margenootkByvoegsel hebben wy gezegt, dat alle die Ga naar margenootldenkbeelden, die Ga naar margenootmonëvenmatig en verwart zijn, tot de Ga naar margenootnkennis van 't eerste geslacht behoren. En dieshalven is (volgens de vijfendartigste Voorstelling van dit deel) deze kennis d' enige oorzaak van valsheit. Wijders hebben wy gezegt, dat die denkbeelden, de welken Ga naar margenootoevenmatig zijn, tot de kennis van het tweede en darde geslacht behoren: en dieshalven (volgens de vierëndartigste Voorstelling van dit deel) is deze kennis nootzakelijk waar; gelijk te betogen stond. | |||||||
Tweeenveertigste Ga naar margenootpVoorstelling.De kennis van het tweede en darde, en niet die van het eerste, geslacht leert ons het Ga naar margenootqware van Ga naar margenootr't valsche Ga naar margenootst' onderscheiden. | |||||||
Ga naar margenoottBetoging.Deze Ga naar margenootuVoorstelling blijkt door zich. Want de geen, die het ware | |||||||
[pagina 90]
| |||||||
van 't valsche kan Ga naar margenootwonderscheiden, moet een Ga naar margenootxevenmatig denkbeelt van 't ware en valsche hebben; dat is (volgens het tweede Ga naar margenootyByvoegsel van de veertigste Voorstelling in dit deel) het ware en valsche door het tweede, of darde Ga naar margenootzgeslacht van kennis kennen. | |||||||
Drieenveertigste Ga naar margenootaVoorstelling.De geen, die een Ga naar margenootbwaar denkbeelt heeft, weet te gelijk dat hy een waar denkbeelt heeft, en kan aan de waarheit van de zaak niet twijffelen. | |||||||
Ga naar margenootcBetoging.Dit is in ons een Ga naar margenootdwaar denkbeelt, 't welk Ga naar margenooteevenmatig in God is, voor zo veel hy door de Ga naar margenootfmenschelijke ziel verklaart, of uitgedrukt kan worden; volgens de Ga naar margenootgToegift van d' elfde Voorstelling in dit deel. Laat ons dan stellen dat in God, voor zo veel hy door de menschelijke ziel verklaart, of uitgedrukt kan worden, het evenmatig denkbeelt A is. Van dit denkbeelt moet ook nootzakelijk in God een denkbeelt zijn, 't welk op de zelfde wijze, als het denkbeelt A, (volgens de twintigste Ga naar margenoothVoorstelling van dit deel, welker Ga naar margenootiBetoging Ga naar margenootkalgemeen is, en tot alle denkbeelden toegepast kan worden) tot God Ga naar margenootlbetrokken word: maar men Ga naar margenootmonderstelt dat het denkbeelt A tot God betrokken word, voor zo veel hy door de menschelijke ziel verklaart, of uitgedrukt kan worden: dieshalven moet ook het denkbeelt van 't denkbeelt A op de zelfde wijze tot God betrokken worden; dat is (volgens de zelfde Toegift van d' elfde Voorstelling in dit deel) dit Ga naar margenootnevenmatig denkbeelt van 't denkbeelt A zal in de Ga naar margenootoziel zelve zijn, die 't evenmatig denkbeelt A heeft: in voegen dat de geen, die een evenmatig denkbeelt heeft, of (volgens de vierëndartigste Voorstelling van dit deel) die een zaak warelijk kent, te gelijk een evenmatig denkbeelt van zijn kennis, of een ware kennis moet hebben; dat is, gelijk door zich blijkt, moet te gelijk zeker daar af wezen: gelijk te Ga naar margenootpbetogen stond. | |||||||
Ga naar margenootqByvoegsel.In 't Byvoegsel van d' eenëntwintigste Ga naar margenootrVoorstelling in dit deel heb ik verklaart wat het Ga naar margenootsdenkbeelt van een denkbeelt is. Maar hier staat aan te merken dat de voorgaande Voorstelling uit zich zelve klaarblijkelijk genoech is. Want yder, die een waar denkbeelt heeft, weet wel dat een waar denkbeelt de hoogste Ga naar margenoottzekerheit Ga naar margenootuinsluit: dewijl een waar denkbeelt te hebben, niets anders betekent, dan een zaak volmaaktelijk te kennen. En zeker, niemant kan van deze zaak twijffelen, 't en zy hy acht dat een Ga naar margenootwdenkbeelt gelijk een stom beelt | |||||||
[pagina 91]
| |||||||
in een Schildery is, en niet een Ga naar margenootywijze van denken, te weten het Ga naar margenootzverstaan zelf. En zeg my, ik bid u, wie kan weten dat hy enige zaak verstaat, 't en zy hy te voren de zaak verstaat: dat is, wie kan weten dat hy van een zaak zeker is, zo hy niet te voren van de zaak zeker is? Wijders, wat kan 'er klaarder en zekerder, dan een Ga naar margenootawaar denkbeelt wezen, om tot een Ga naar margenootbrichtsnoer der waarheit te verstrekken? Warelijk, gelijk het licht zich zelf, en de duisternissen openbaart, zo openbaart de waarheit ook zich zelve, en de valsheit. Voorts, ik acht dat ik hier meê op deze volgende Ga naar margenootcgeschillen geäntwoord heb; te weten: Indien een waar denkbeelt, niet voor zo veel 't een Ga naar margenootdwijze van denken, maar voor zo veel het gezegt word met de Ga naar margenootegedachte zaak overëen te komen, van een valsch denkbeelt Ga naar margenootfonderscheiden word, zo heeft een waar denkbeelt niet meer Ga naar margenootgzakelijkheit, of Ga naar margenoothvolmaaktheit, dan een Ga naar margenootivalsch denkbeelt, dewijl zy alleenlijk door Ga naar margenootkd' uitterlijke, en niet door Ga naar margenootld' innerlijke afnoeming onderscheiden worden: en by gevolg heeft ook een mensch, of menschelijke ziel, die Ga naar margenootmware denkbeelden heeft, geen meer zakelijkheit, noch volmaaktheit, dan de geen, die alleenlijk valsche denkbeelden heeft. Ten anderen, waar uit het spruit dat de menschen valsche denkbeelden hebben. Eindelijk, waar uit iemant zekerlijk kan weten dat hy denkbeelden heeft, die met hun Ga naar margenootnvoorwerpen, of Ga naar margenootogedachte zaken overëenkomen. Ik acht, zeg ik, dat ik alreê op deze Ga naar margenootpgeschillen geantwoord heb. Want wat het Ga naar margenootqonderscheit tusschen een waar en valsch denkbeelt aangaat, het blijkt (volgens de vijfëndartigste Ga naar margenootrVoorstelling van dit deel) dat het eerste zich tot het tweede heeft, gelijk het Ga naar margenootswezend tot het Ga naar margenoottniet wezend. Voorts, van de negentiende tot aan de vijfëndartigste Voorstelling, met der zelfder Ga naar margenootuByvoegsel heb ik zeer klarelijk Ga naar margenootwd' oorzaken der valsheit getoont; uit het welk ook blijkt wat Ga naar margenootxonderscheit dat 'er is tusschen een mensch, die Ga naar margenootyware denkbeelden heeft, en de geen, die geen anderen, dan valsche denkbeelden heeft. Eindelijk, wat het leste aangaat, te weten waar uit de mensch kan weten dat hy een Ga naar margenootzdenkbeelt heeft, 't welk met zijn Ga naar margenootavoorwerp, of met de Ga naar margenootbgedachte zaak overëenkoomt; ik heb genoech, en meer dan genoech getoont dat dit hier uit alleen voortkoomt, dat hy een denkbeelt heeft, 't welk met zijn voorwerp, of met zijn gedachte zaak overëenkoomt, of om dat de waarheit de Ga naar margenootcregel en 't richtsnoer van zich zelve is. Voeg hier by, dat onze ziel, voor zo veel zy de dingen warelijk begrijpt, een deel van Gods Ga naar margenootdonëindig verstant is; volgens de Ga naar margenooteToegift van d' elfde Voorstelling in dit deel: in voegen dat het even | |||||||
[pagina 92]
| |||||||
nootzakelijk is dat de klare en onderscheide denkbeelden van de ziel, als Gods denkbeelden, waar zijn. | |||||||
Vierenveertigste Ga naar margenootfVoorstelling.Tot de natuur van de Ga naar margenootgreden behoort, de dingen niet als Ga naar margenoothgebeurelijk, maar als Ga naar margenootinootzakelijk t' aanschouwen. | |||||||
Ga naar margenootkBetoging.Tot de natuur van de reden behoort, de dingen warelijk te begrijpen; (volgens d' eenënveertigste Voorstelling in dit deel) namelijk (volgens de zeste Ga naar margenootlKundigheit van 't eerste deel) gelijk zy in zich zijn: dat is (volgens de negenëntwintigste Ga naar margenootmVoorstelling van 't eerste deel) niet als Ga naar margenootngebeurelijk, maar als Ga naar margenootonootzakelijk; gelijk te betogen stond. | |||||||
Eerste Ga naar margenootpToegift.Hier uit volgt dat van Ga naar margenootqd' inbeelding alleen Ga naar margenootrafhangt, dat wy de dingen, zo wel ten opzicht van de voorgaande, als van de toekomende tijt, als Ga naar margenootsgebeurelijk aanschouwen. | |||||||
Ga naar margenoottByvoegsel.Doch op welke wijze dit geschied, zal ik met weinig woorden verklaren. Wy hebben hier voor (in de zeventiende Ga naar margenootuVoorstelling van dit deel, en in der zelfder Ga naar margenootwToegift) getoont dat de Ga naar margenootxziel de dingen, schoon zy niet Ga naar margenootywezentlijk zijn, echter, als voor zich tegenwoordig, Ga naar margenootzinbeeld, 't en zy 'er Ga naar margenootaoorzaken voorkomen, die hun tegenwoordige Ga naar margenootbwezentlijkheit Ga naar margenootcuitsluiten. Wijders, wy hebben (in d' achtiende Ga naar margenootdVoorstelling van dit deel) getoont dat, indien het menschelijk lighaam eens van twee uitterlijke lighamen te gelijk Ga naar margenooteaangedaan heeft geweest, de Ga naar margenootfziel namaals, als zy zich een van deze beiden inbeeld, terstont ook aan 't ander zal gedenken: dat is, zy zal hen beide als aan zich tegenwoordig aanschouwen, 't en zy 'er oorzaken voorkomen, die hun tegenwoordige Ga naar margenootgwezentlijkheit uitsluiten. Voorts, niemant twijffelt hier aan, dat wy ook de tijt konnen inbeelden, te weten hier uit, dat wy ons inbeelden dat, als wy de bewegingen der lighamen vergelijken, enige lighamen tragelijker dan anderen, of snellijker, of even gezwindelijk bewogen worden. Laat ons dan stellen dat een jongen gisteren voor d'eerste maal in de morgenstont Pieter, op de middag Jan, en in d' avontstont Symon, en heden in de morgenstont weêr Pieter heeft gezien: uit d'achtiende Ga naar margenoothVoorstelling van dit deel blijkt dat de jongen, zo haaft hy de morgenstont ziet, zich ook terstont zal inbeelden, dat de zon de zelfde keer zal doen, die zy in de voorgaande dag gedaan | |||||||
[pagina 93]
| |||||||
heeft, dat is de gehele dag, en te gelijk met de dageraat Pieter, met de middag Jan, en in d' avontstont Symon; dat is dat hy de wezentlijkheit van Jan en Symon by de toekomende tijt zal voegen. In tegendeel, indien hy in d' avontstont Symon ziet, zo zal hy Jan en Pieter aan de voorgaande tijt voegen, namelijk met hen te gelijk met de voorgaande tijt in te beelden, en dit zo veel te vaster, als hy hen meermaals in deze ordening gezien heeft. Doch indien het gebeurt is dat hy in een andere avontstont, in plaats van Symon, Jakob gezien heeft, zo zal hy in de volgende morgenstont dan Symon, en dan Jakob aan de volgende avontstont voegen. Ik zeg dan d' een, en dan d' ander, en niet beide te gelijk: want men Ga naar margenootionderstelt dat de jongen in d' avontstont t' elkens een van beide, en niet hen beide te gelijk, gezien heeft. Ga naar margenootkD' inbeelding van deze jongen dan zal als Ga naar margenootlvlot en wankelbaar zijn, en zich met d'aanstaande avontstont nu deze, dan die Ga naar margenootminbeelden; dat is, hy zal geen van beide als zekerlijk, maar beide als gebeurelijk met d' avontstont te zullen komen aanschouwen. En deze Ga naar margenootnvlotheit van inbeelding zal de zelfde wezen, zo d' inbeelding op de dingen valt, die wy op de zelfde wijze, met Ga naar margenootobetrekking tot de verlede, of tegenwoordige tijt, aanschouwen: en by gevolg zullen wy ons de dingen op deze wijze als Ga naar margenootpgebeurelijk, zo wel ten opzicht van de tegenwoordige, als van de verlede, en ook van d' aanstaande tijt inbeelden. | |||||||
Tweede Ga naar margenootqToegift.Tot de natuur der reden behoort, de dingen onder zekere Ga naar margenootrgedaante van Ga naar margenootseeuwigheit te Ga naar margenoottbegrijpen. | |||||||
Ga naar margenootuBetoging.Tot de natuur der Ga naar margenootwreden (volgens de voorgaande Ga naar margenootxVoorstelling) behoort, de dingen als Ga naar margenootynootzakelijk, en niet als Ga naar margenootzgebeurelijk t'aanschouwen. Wijders, deze nootzakelijkheit der dingen, die wy door de reden Ga naar margenootabegrijpen, moet (volgens d' eenënveertigste Voorstelling in dit deel) waar zijn, dat is (volgens de zeste Ga naar margenootbKundigheit van 't eerste deel) moet van ons, gelijk zy is, bevat worden. Maar deze Ga naar margenootcnootzakelijkheit der dingen (volgens de zestiende Voorstelling van't eerste deel) is niets anders, dan d'eeuwige nootzakelijkheit van Gods natuur: dieshalven, tot de natuur der reden behoort, de dingen onder deze Ga naar margenootdgedaante van Ga naar margenooteeeuwigheit t' aanschouwen. Voeg hier by, dat de Ga naar margenootfgrontvesten van de reden Ga naar margenootgKundigheden zijn, (volgens d'achtëndartigste Voorstelling in dit deel) die de dingen verklaren, de welken aan allen gemeen zijn, en die (volgens de | |||||||
[pagina 94]
| |||||||
zevenëndartigste Voorstelling van dit deel) de Ga naar margenoothwezentheit van geen bezondere zaak stellen, en de welken dieshalven zonder enige opzicht van tijt, maar onder zekere gedaante van eeuwigheit, bevat moeten worden. | |||||||
Vyfenveertigste Ga naar margenootiVoorstelling.Yder Ga naar margenootkdenkbeelt van yder bezonder lighaam, of van yder bezondere zaak, die Ga naar margenootldadelijk wezentlijk is, sluit nootzakelijk Gods eeuwige en onëindige Ga naar margenootmwezentheit in. | |||||||
Ga naar margenootnBetoging.Het Ga naar margenootodenkbeelt van een Ga naar margenootpbezondere zaak, die Ga naar margenootqdadelijk wezentlijk is, Ga naar margenootrsluit (volgens de Ga naar margenootsToegift van d' achtste Voorstelling in dit deel) nootzakelijk zo wel de Ga naar margenoottwezentheit, als de Ga naar margenootuwezentlijkheit van de zelfde zaak in. Maar de bezondere zaken (volgens de vijftiende Ga naar margenootwVoorstelling van't eerste deel) konnen niet zonder God Ga naar margenootxbevat worden. Maar in tegendeel, dewijl zy (volgens de zeste Voorstelling van dit deel) God tot Ga naar margenootyoorzaak hebben, voor zo veel hy onder een Ga naar margenootztoeëigening, van de welke de zaken Ga naar margenootawijzen zijn, aangemerkt word, zo moeten nootzakelijk der zelfder Ga naar margenootbdenkbeelden (volgens de vierde Ga naar margenootcKundigheit van 't eerste deel) de Ga naar margenootdbevatting van hun Ga naar margenootetoeëigening, dat is (volgens de zeste Ga naar margenootfBepaling van't eerste deel) Gods eeuwige en onëindige Ga naar margenootgwezentheit Ga naar margenoothinsluiten; gelijk te betogen stond. | |||||||
Ga naar margenootiByvoegsel.By Ga naar margenootkwezentlijkheit versta ik hier niet de Ga naar margenootlduring, dat is de wezentlijkheit, voor zo veel zy als van de dingen afgetrokken, en als zekere Ga naar margenootmgedaante van Ga naar margenootnhoegrootheit Ga naar margenootobevat word. Want ik spreek hier van de natuur der wezentlijkheit zelve, die aan de bezondere dingen Ga naar margenootptoegeëigent word, om dat uit d'eeuwige Ga naar margenootqnootzakelijkheit van Gods natuur onëindige dingen op onëindige Ga naar margenootrwijzen volgen. (bezie de zestiende Ga naar margenootsVoorstelling van 't eerste deel) Ik spreek, zeg ik, van de Ga naar margenoottwezentlijkheit zelve der bezondere dingen, voor zo veel zy in God zijn. Want hoewel yder bezondere zaak van een andere bezondere zaak Ga naar margenootubepaalt word tot op zekere wijze wezentlijk te zijn, zo volgt echter de kracht, door de welke yder zaak volhard Ga naar margenootwin wezentlijk te zijn, alleenlijk uit d'eeuwige nootzakelijkheit van Gods natuur. bezie hier af de Ga naar margenootxToegift van de vierëntwintigste Voorstelling in 't eerste deel. | |||||||
[pagina 95]
| |||||||
Zesenveertigste Ga naar margenootyVoorstelling.De Ga naar margenootzkennis van Gods eeuwige en onëindige Ga naar margenootawezentheit, die van yder Ga naar margenootbdenkbeelt Ga naar margenootcingesloten word, is Ga naar margenootdevenmatig en volmaakt. | |||||||
Ga naar margenooteBetoging.De betoging van de voorgaande Ga naar margenootfVoorstelling is Ga naar margenootgalgemeen; en 't zy een zaak als een deel, of als een geheel aangemerkt word, haar Ga naar margenoothdenkbeelt, het zy van 't geheel, of van 't deel, zal (volgens de voorgaande Voorstelling) Gods Ga naar margenootieeuwige en onëindige wezentheit Ga naar margenootkinsluiten. Dieshalven, het geen, dat de kennis van Gods eeuwige en onëindige wezentheit geeft, is aan alle dingen gemeen, en zo wel in 't deel, als in 't geheel; in voegen dat (volgens d' achtëndartigste Voorstelling van dit deel) deze Ga naar margenootlkennis Ga naar margenootmevenmatig moet wezen; 't welk te betogen stond. | |||||||
Zevenenveertigste Ga naar margenootnVoorstelling.De Ga naar margenootomenschelijke ziel heeft een Ga naar margenootpevenmatige kennis van Gods eeuwige en onëindige Ga naar margenootqwezentheit. | |||||||
Ga naar margenootrBetoging.De menschelijke Ga naar margenootsziel heeft (volgens de tweeëntwintigste Voorstelling van dit deel) Ga naar margenoottdenkbeelden, uit de welken (volgens de drieentwintigste Voorstelling van dit deel) zy zich zelve, en haar lighaam, (volgens de negentiende Ga naar margenootuVoorstelling van dit deel) en (volgens de Ga naar margenootwToegift van de zestiende Voorstelling, en volgens de zeventiende Voorstelling in dit deel) Ga naar margenootxd' uitterlijke lighamen, als Ga naar margenootydadelijk wezentlijk zijnde, Ga naar margenootzbegrijpt: en dieshalven heeft zy (volgens de vijfen zevenënveertigste Voorstelling van dit deel) een Ga naar margenootaevenmatige kennis van Gods eeuwige en onëindige Ga naar margenootbwezentheit; gelijk te betogen stond. | |||||||
Ga naar margenootcByvoegsel.Wy zien hier uit dat Gods Ga naar margenootdonëindige wezentheit, en zijn Ga naar margenooteeeuwigheit aan alle menschen bekent is. En dewijl alles in God is, en door hem bevat word, zo volgt dat wy uit deze Ga naar margenootfkennis veel dingen konnen Ga naar margenootgafleiden, die wy Ga naar margenoothevenmatiglijk moeten kennen, en dieshalven dit darde Ga naar margenootigeslacht van kennis Ga naar margenootkvormen, daar af wy (in het tweede Ga naar margenootlByvoegsel van de veertigste Ga naar margenootmVoorstelling in dit deel) gesproken hebben; en van welks Ga naar margenootnvoortreftelijkheit en nuttigheit wy in | |||||||
[pagina 96]
| |||||||
't vijfde deel zullen spreken. Voorts, dat de menschen geen zo klare kennis van God, als van de Ga naar margenootogemene Kundigheden hebben; dit spruit hier uit, dat zy God niet, gelijk de lighamen, konnen Ga naar margenootpinbeelden, en dat zy de naam God aan de Ga naar margenootqbeelden van de dingen, die zy gemenelijk zien, gevoegt hebben: 't welk de menschen naauwelijks konnen mijden, om dat zy geduriglijk van d' uitterlijke dingen Ga naar margenootraangedaan worden. En zeker, de meeste Ga naar margenootsdolingen bestaan hier in alleen, dat wy de namen niet wel aan de dingen toepassen. Want als iemant zegt dat de Ga naar margenoottlijnen, die uit het Ga naar margenootumiddelpunt van een Ga naar margenootwkring naar des zelfs Ga naar margenootxomtrek getrokken worden, Ga naar margenootyongelijk en niet even lang zijn, zo verstaat hy, ten minsten dan, by kring iets anders, dan de Ga naar margenootzWiskundigen. Desgelijks, als de menschen in hun rekening missen, zo hebben zy andere Ga naar margenootagetallen in hun geest, en anderen op 't papier. Dieshalven, indien men op hun gedachten ziet, zo dolen zy warelijk niet. Zy schijnen echter te dolen, om dat wy menen dat zy de getallen, die op 't papier staan, in hun Ga naar margenootbgeest hebben: want indien dit dus niet was, wy zouden niet geloven dat zy doolden; gelijk ik niet geloofde dat iemant doolde, toen ik hem (hoewel zijn woorden ongerijmt waren) hoorde roepen, dat zijn plaats in zijns buurmans hoen was gevlogen; te weten om dat ik zijn mening zeer wel verstond. En hier uit rijzen veel Ga naar margenootcgeschillen, te weten om dat de menschen hun mening niet wel en recht uitdrukken, of om dat zy de mening van anderen qualijk uitleggen. Want warelijk, terwijl zy malkander op 't heftigste tegenspreken, hebben zy of de zelfde gedachten, of zy denken op verscheide dingen; in voegen dat zy malkanders gedachten t' onrecht van dolingen en ongerijmtheden beschuldigen. | |||||||
Achtenveertigste Ga naar margenootdVoorstelling.De Ga naar margenooteziel heeft geen Ga naar margenootovolstrekte, of vrije wil, maar zy word tot dit, of dat te willen van een andere Ga naar margenootpoorzaak bepaalt, die ook van een andere bepaalt is, en deze weêr van een andere; en dus tot aan 't onëindig. | |||||||
Ga naar margenootqBetoging.De ziel is (volgens d' elfde Ga naar margenootrVoorstelling in dit deel) Ga naar margenootszekere en bepaalde wijze van denken. En dieshalven (volgens de tweede Ga naar margenoottToegift van de zeventiende Voorstelling in 't eerste deel) kan zy geen Ga naar margenootuvrije oorzaak van haar Ga naar margenootwdoeningen wezen: of, zy kan geen Ga naar margenootxvolstrekte macht van te willen, en niet te willen hebben. Maar zy moet | |||||||
[pagina 97]
| |||||||
(volgens d' achtëntwintigste Voorstelling van't eerste deel) tot dit, of dat te willen van een oorzaak Ga naar margenootybepaalt worden, die ook van een andere bepaalt is, en deze weêr van een andere, en zo voort: gelijk voorgestelt wierd. | |||||||
Ga naar margenootzByvoegsel.Op deze zelfde wijze kan ook Ga naar margenootabetoogt worden dat de Ga naar margenootbziel geen Ga naar margenootcvolstrekte macht heeft om te verstaan, te begeren, te beminnen, enz. Hier uit volgt dat deze en diergelijke vermogens of gantschelijk verdicht, of niets anders zijn, dan Ga naar margenootdovernatuurkundige, of algemene wezenden, die wy gewent zijn uit de Ga naar margenootebezonderen te Ga naar margenootfvormen: in voegen dat het Ga naar margenootgverstant en de Ga naar margenoothwil zich tot dit en dat Ga naar margenootidenkbeelt, of tot deze en die Ga naar margenootkwilling, op de zelfde wijze hebben, als de Ga naar margenootlstenigheit zich tot deze en die steen; of gelijk mensch zich tot Pieter en Jan heeft. Voosts, wy hebben Ga naar margenootmd' oorzaken, om de welken de menschen zich vry achten te zijn, in Ga naar margenootn't Aanhangsel van 't eeste deel verklaart. Doch eer wy wijder voortgaan, staat hier aan te merken, dat ik by Ga naar margenootowil het Ga naar margenootpvermogen van te Ga naar margenootqbevestigen, en van Ga naar margenootrt' ontkennen, en niet de Ga naar margenootsbegeerte versta. Ik zeg dat ik 'er het vermogen by versta, door 't welk de ziel bevestigt, of ontkent wat waar, of wat valsch is, en niet de begeerte, door de welke de ziel iets tracht te hebben, of te vlieden. En dewijl wy Ga naar margenoottbetoogt hebben dat deze vermogens Ga naar margenootualgemene Kundigheden zijn, die van de Ga naar margenootwbezonderen, uit de welken wy de zelfden Ga naar margenootxvormen, niet Ga naar margenootyonderscheiden worden, zo staat ons nu t' onderzoeken, of de Ga naar margenootzwillingen zelven iets anders zijn, dan de Ga naar margenootadenkbeelden der dingen zelven: ik zeg dat men t' onderzoeken heeft, of in de Ga naar margenootbziel een andere Ga naar margenootcbevestiging en Ga naar margenootdontkenning is, als de gene, die in 't denkbeelt, voor zo veel 't een denkbeelt is, Ga naar margenooteingesloten is. Bezie hier af de volgende Ga naar margenootfVoorstelling, doch, eerst en te voren de darde Ga naar margenootgbepaling van dit deel; op dat onze Ga naar margenoothdenking op geen schilderijen zou vallen: want by Ga naar margenootidenkbeelden versta ik geen Ga naar margenootkbeelden, gelijk zy in de gront van 't oog, of, indien 't u dus aanstaat, in de harssenen gevormt worden; maar de Ga naar margenootlbevattingen van de denking, of het Ga naar margenootmvoorwerpelijk wezen van een zaak, voor zo veel 't alleenlijk in denking bestaat. | |||||||
Negenenveertigste Ga naar margenootnVoorstelling.In de Ga naar margenootoziel is geen andere Ga naar margenootpwilling, of Ga naar margenootqbevestiging en Ga naar margenootrontkenning, dan de gene, die in Ga naar margenoots't denkbeelt, voor zo veel 't een denkbeelt is, Ga naar margenoottingesloten is. | |||||||
[pagina 98]
| |||||||
Ga naar margenootuBetoging.In de Ga naar margenootwziel is (volgens de voorgaande Ga naar margenootxVoorstelling) geen Ga naar margenootyvolstrekt vermogen van te willen, of niet te willen, maar alleenlijk bezondere Ga naar margenootzwillingen, namelijk deze en die Ga naar margenootabevestiging, en deze en die Ga naar margenootbontkenning. Laat ons dan enige bezondere willing Ga naar margenootcbevatten, tot een voorbeelt, een Ga naar margenootdwijze van denken, door de welke de ziel bevestigt dat de drie Ga naar margenootehoeken van een Ga naar margenootfdriehoek met twee Ga naar margenootgrechte hoeken Ga naar margenoothgelijk zijn. Deze bevestiging sluit de Ga naar margenootibevatting, of het denkbeelt van de driehoek in, dat is, kan zonder het Ga naar margenootkdenkbeelt van de driehoek niet bevat worden. Want dit, dat men zegt dat A de bevatting van B insluit, is even het zelfde, als dat A zonder B niet bevat kan worden. Wijders, deze Ga naar margenootlbevestiging (volgens de darde Ga naar margenootmKundigheit van dit deel) kan ook niet zonder het denkbeelt van de driehoek wezen. Deze bevestiging dan kan niet zonder het denkbeelt van de driehoek zijn, noch Ga naar margenootnbevat worden. Voorts, dit denkbeelt van de driehoek moet nootzakelijk deze zelfde bevestiging Ga naar margenootoinsluiten, te weten, dat zijn drie hoeken met twee rechte hoeken gelijk zijn. Van d'andere zijde, dit denkbeelt van de driehoek kan ook zonder deze zelfde bevestiging niet zijn, noch bevat worden: in voegen dat (volgens de tweede Ga naar margenootpBepaling van dit deel) deze bevestiging tot de Ga naar margenootqwezentheit van het Ga naar margenootrdenkbeelt des Ga naar margenootsdriehoeks behoort, en niets buiten het zelfde is. Het geen dan, dat wy van deze Ga naar margenoottwilling gezegt hebben, (dewijl wy de zelfde naar onz welgevallen hebben genomen) moet ook van alle willingen gezegt worden, te weten dat zy buiten het denkbeelt niet zijn; gelijk wy voorgestelt hebben. | |||||||
Ga naar margenootuToegift.De Ga naar margenootwwil, en Ga naar margenootx't verstant zijn een, en 't zelfde. | |||||||
Ga naar margenootyBetoging.De wil en 't verstant zijn niets buiten de bezondere Ga naar margenootzwillingen en Ga naar margenootadenkbeelden: (volgens d' achtënveertigste Ga naar margenootbVoorstelling van dit deel, en der zelfder Ga naar margenootcByvoegsel. Maar de bezondere willingen en denkbeelden (volgens de voorgaande Voorstelling) zijn een en 't zelfde: dieshalven, de Ga naar margenootdwil, en Ga naar margenoote't verstant zijn een en 't zelfde; gelijk te betogen stond. | |||||||
Ga naar margenootfByvoegsel.Hier meê hebben wy 't geen, dat gemenelijk voor d' oorzaak van de doling gestelt word, wechgenomen; en hier voren hebben wy getoont dat de valsheit in de Ga naar margenootgderving alleen, de welke de Ga naar margenoothver- | |||||||
[pagina 99]
| |||||||
minkte en verwarde denkbeelden Ga naar margenootiinsluiten, bestaat: in voegen dat het Ga naar margenootkvalsch denkbeelt, voor zo veel het valsch is, geen zekerheit insluit. Als wy dan zeggen, dat iemant in iets, dat valsch is, Ga naar margenootlgerust is, en niet daar aan twijffelt, zo zeggen wy daaröm niet dat hy 'er Ga naar margenootmzeker af is, maar alleenlijk dat hy 'er niet aan twijffelt, of dat hy in iets, 't welk valsch is, gerust is, om dat 'er geen oorzaken zijn, die te weegbrengen dat zijn Ga naar margenootninbeelding Ga naar margenootovlot is, of die hem daar af doen twijffelen. (bezie hier af het Ga naar margenootpByvoegsel van de vierenveertigste Ga naar margenootqVoorstelling in dit deel.) Ga naar margenootrOnderstel dan dat een mensch by iets, dat valsch is, zo hardnekkiglijk blijft, dat men hem geensins daar aan kan doen twijffelen; men zal echter nooit konnen zeggen dat hy 'er Ga naar margenootszeker af is. Want wy verstaan by Ga naar margenoottzekerheit iets Ga naar margenootustellig, (bezie de drieënveertigste Voorstelling in dit deel, en der zelfder Byvoegsel) en niet de Ga naar margenootwderving van Ga naar margenootxtwijffeling: maar by derving van zekerheit verstaan wy Ga naar margenootyvalsheit. Doch tot breder verklaring van de voorgaande Ga naar margenootzVoorstelling is noch overig enige dingen te vermanen. Wijders is ook overig dat ik op de Ga naar margenootategenwerpingen antwoord, die tegen deze onze Ga naar margenootblering Ga naar margenootctegengeworpen konnen worden. Eindelijk, om alle Ga naar margenootdzwarigheit wech te nemen, heb ik 't ook de moeite waerdig geächt enige nuttigheden van deze lering aan te wijzen. Ik zeg enigen; want de voornáamsten zullen beter uit het geen, dat wy in 't vijfde Deel zullen zeggen, verstaan worden. Ik zal dan van 't eerste beginnen, en de lezers vermanen dat zy naaukeurig Ga naar margenooteonderscheit tusschen Ga naar margenootfdenkbeelt, of Ga naar margenootgbevatting van de Ga naar margenoothziel, en Ga naar margenootibeelden der dingen, die wy Ga naar margenootkinbeelden, moeten maken. Wijders is nootzakelijk dat zy onderscheit tusschen de denkbeelden en de woorden maken, daar meê wy de dingen aanwijzen. Want dewijl deze drie dingen, namentlijk Ga naar margenootlbeelden, Ga naar margenootmwoorden en Ga naar margenootndenkbeelden, van veel menschen of gantschelijk verwart, of niet naaukeuriglijk genoech, of eindelijk niet voorzichtiglijk genoech onderscheiden worden, zo zijn zy van de Ga naar margenootolering van de Ga naar margenootpwil, die echter zeer nootzakelijk dient geweten te worden, zo ten opzicht van Ga naar margenootqd'opmerking, en van de wetenschappen, als tot het leven wijsselijk te regelen, gantschelijk onkundig gebleven. Want de genen, die menen dat de Ga naar margenootrdenkbeelden in Ga naar margenootsbeelden bestaan, de welken uit de Ga naar margenoottvoorkoming der uitterlijke lighamen Ga naar margenootugevormt worden, maken zich vroed dat die denkbeelden, de welken van dingen zijn, die geen speur in onze harssenen konnen maken, of daar af wy geen Ga naar margenootwbeelt in onz brein konnen vormen, geen Ga naar margenootxdenk- | |||||||
[pagina 100]
| |||||||
beelden zijn, maar alleenlijk Ga naar margenootyverdichtfelen, die wy volgens de keur van onze wil verdichten. Zy aanschouwen dan de denkbeelden gelijk stomme beelden in een schildery, en, van dit Ga naar margenootzvooröordeel ingenomen, zien niet dat het denkbeelt, voor zo veel 't een denkbeelt is, Ga naar margenootabevestiging of Ga naar margenootbontkenning insluit. Wijders, de genen, die de Ga naar margenootcwoorden met het Ga naar margenootddenkbeelt, of met de Ga naar margenootebevestiging zelve, die in het denkbeelt ingesloten is, verwarren, wanen dat zy tegen het geen, 't welk zy gevoelen, konnen willen, als zy met de woorden alleen iets tegen 't geen, dat zy gevoelen, bevestigen, of ontkennen. Doch de geen, die op de natuur van de Ga naar margenootfdenking merkt, de welke niets, dat lighamelijk is, Ga naar margenootiinsluit, zal zich lichtelijk van deze Ga naar margenootkvooröordeelen konnen ontslaan. Want hy zal dan klarelijk verstaan dat het Ga naar margenootldenkbeelt, vermits 't een Ga naar margenootmwijze van denken is, niet in Ga naar margenootn't beelt van enig ding, noch in de Ga naar margenootowoorden bestaat: dewijl de Ga naar margenootpwezentheit der woorden, en der beelden alleenlijk van de lighamelijke Ga naar margenootqbewegingen, die geensins de Ga naar margenootrbevatting van denking insluiten, gestelt word. 't Is genoech dat ik dit weinige hier af vermaant heb: en dieshalven ga ik tot de voorgedachte Ga naar margenootstegenwerpingen over. D'eerste hier af is, dat zy menen dat klarelijk blijkt, dat de Ga naar margenoottwil zich wijder uitstrekt, dan Ga naar margenootut' verstant, en dat hy dieshalven van 't verstant verscheiden is. De reden, om de welke zy achten dat de wil zich wijder uitstrekt, dan 't verstant, is, om dat zy zeggen, dat zy bevinden dat zy geen groter Ga naar margenootwvermogen van toe te stemmen, of van te Ga naar margenootxbevestigen en Ga naar margenootyt' ontkennen behoeven, om onëindige andere dingen, die wy niet begrijpen, toe te staan, dan wy alreê hebben; maar wel groter vermogen van te verstaan. De wil is dan van 't verstant onderscheiden, om dat het verstant eindig, en de wil onëindig is. Ten tweeden kan men ons Ga naar margenootztegenwerpen, dat Ga naar margenootad'ervarentheit niets klarelijker schijnt te Ga naar margenootbleren, dan dat wy onz oordeel konnen Ga naar margenootcschorssen, om de dingen, die wy Ga naar margenootdbegrijpen, niet toe te stemmen; 't welk ook hier meê bevestigt word, dat men niet zegt dat iemant bedrogen word voor zo veel hy iets begrijpt, maar alleenlijk voor zo veel hy toestemt, of tegenstemt. Tot een voorbeelt; de geen, die een gevleugelt paert verdicht, staat daaröm niet toe dat'er een gevleugelt paert is; dat is, word daaröm niet bedrogen, zo hy niet met enen toestemt dat 'er een gevleugelt paert is. D' ervarentheit schijnt dieshalven niets klarelijker te leren, dan dat de Ga naar margenootewil, of de Ga naar margenootfmacht van te bevestigen, en t'ontkennen vry, en van de Ga naar margenootgmacht van te verstaan Ga naar margenoothverscheiden is. | |||||||
[pagina 101]
| |||||||
Ten darden kan men Ga naar margenootitegenwerpen, dat d' een Ga naar margenootkbevestiging niet meer Ga naar margenootlzakelijkheit schijnt te Ga naar margenootmbevatten, dan d'ander; dat is, wy schijnen geen groter Ga naar margenootnvermogen te behoeven om te Ga naar margenootobevestigen dat dit, 't welk Ga naar margenootpwaar is, waar is, dan om te bevestigen dat iets, 't welk valsch is, waar is. Maar met de Ga naar margenootqdenkbeelden is 't anders gestelt: want wy Ga naar margenootrbegrijpen dat het een denkbeelt meer Ga naar margenootszakelijkheit, of Ga naar margenoottvolmaaktheit heeft, dan 't ander; dewijl het een denkbeelt zo veel volmaakter is, dan 't ander, als 't een Ga naar margenootuvoorwerp ook voortreffelijker is, dan 't ander: daar uit ook Ga naar margenootw't onderscheit tusschen Ga naar margenootxwil en Ga naar margenootyverstant schijnt te blijken. Ten vierden kan men ons Ga naar margenootztegenwerpen; Indien de mensch niet uit Ga naar margenootavrijheit van wil werkt, wat zal 'er dan af worden, zo hy tot Ga naar margenootbgelijkwichtigheit geraakt, gelijk Buridaans ezel? zal hy niet van honger en dorst sterven? Indien ik ja zeg, zo zal ik schijnen een ezel, of een menschelijk stokbeelt, en geen redelijk mensch, te bevatten. Indien ik neen zeg, zo zal ik moeten toestaan dat de mensch zich zelf Ga naar margenootcbepaalt, en by gevolg dat hy Ga naar margenootd't vermogen heeft om te gaan daar hy wil, en om te doen dat hem belieft. Men zal misschien, behalven deze, noch andere dingen konnen voorwerpen. Maar dewijl ik niet gehouden ben te deursnuffelen wat yder kan dromen, zo zal ik trachten alleenlijk op deze Ga naar margenootetegenwerpingen, zo kortelijk, als my mogelijk zal zijn, t'antwoorden. Wat d' eerste aangaat, ik zeg dat ik toesta dat de Ga naar margenootfwil zich wijder uitstrekt, dan Ga naar margenootg't verstant, zo men by verstant alleenlijk de Ga naar margenoothklare en onderscheide denkbeelden verstaat. Maar ik ontken dat de wil zich wijder uitstrekt, dan de Ga naar margenootibegrijpingen, of Ga naar margenootk't vermogen van te bevatten. En zeker, ik zie niet waaröm het vermogen van te willen eerder, dan 't vermogen van te gevoelen, onëindig gezegt moet worden. Want gelijk wy, door het zelfde vermogen van te willen, onëindige dingen, doch 't een na 't ander, en niet te gelijk, ('t welk onmogelijk is) konnen bevestigen; zo konnen wy ook, door het zelfde vermogen van te gevoelen, onëindige lighamen, 't een na 't ander, en niet te gelijk, gevoelen, of gewaar worden. Indien zy zeggen dat 'er onëindige dingen zijn, die wy niet konnen begrijpen, of gewaar worden, zo zal ik hen weêr te gemoet voeren, dat wy de zelfden ook door geen Ga naar margenootldenking, en by gevolg door geen Ga naar margenootmvermogen van te willen, konnen bereiken. Maar, zeggen zy, indien God wilde maken dat wy ook de zelfden zouden begrijpen, of gewaar worden, zo zou hy wel groter macht van te begrijpen, of gewaar te worden aan ons moeten geven, maar geen groter ver- | |||||||
[pagina 102]
| |||||||
mogen van te willen, dan hy gegeven heeft. Dit is even het zelfde, als of zy zeiden dat, indien God wilde maken dat wy Ga naar margenootnonëindige andere wezenden zouden Ga naar margenootobegrijpen, hy wel groter verstant aan ons zou moeten geven; maar geen Ga naar margenootpalgemeender denkbeelt van Ga naar margenootq't wezend, dan hy gegeven heeft, om alle de zelfde wezenden Ga naar margenootrt' omhelzen, of onder een Ga naar margenootsalgemeen wezend te konnen brengen. Want wy hebben alreê getoont dat de wil een algemeen wezend is, of een Ga naar margenoottdenkbeelt, door 't welk wy alle de bezondere Ga naar margenootuwillingen, dat is het geen, 't welk aan hen alle gemeen is, verklaren. Dewijl zy dan menen dat deze Ga naar margenootwalgemene willing van alles, of dit Ga naar margenootxalgemeen denkbeelt van wil als een Ga naar margenootyvermogen van onze ziel is, zo is 't geen wonder dat zy zeggen dat dit vermogen zich buiten de palen van 't verstant tot aan 't onëindig uitstrekt: want algemeen ondeelig word zo wel van een, als van veel, en van onëindige Ga naar margenootzondeeligen gezegt. Op de tweede Ga naar margenootategenwerping antwoord ik, met t' ontkennen dat wy vrije Ga naar margenootbmacht hebben om onz oordeel te Ga naar margenootcschorssen. Want als wy zeggen dat iemant zijn oordeel schorst, zo zeggen wy niets anders, dan dat hy ziet dat hy de zaak niet Ga naar margenootdevenmatiglijk Ga naar margenootebegrijpt. De Ga naar margenootfschorssing van oordeel dan is warelijk een Ga naar margenootgbegrijp, niet een Ga naar margenoothvrije wil. Laat ons, om dit klarelijker te verstaan, een jongen voor ogen stellen, die zich een paert inbeeld, en niets anders begrijpt. Dewijl deze Ga naar margenootiinbeelding de Ga naar margenootkwezentlijkheit van 't paert (volgens de Ga naar margenootlToegift van de zeventiende Ga naar margenootmVoorstelling in dit deel) Ga naar margenootninsluit, en de jongen niets begrijpt, 't welk de wezentlijkheit van 't paert Ga naar margenootouitsluit, zo zal hy nootzakelijk het paert, als tegenwoordig, aanschouwen, en van des zelfs wezentlijkheit niet konnen twijffelen, schoon hy van de zelfde niet zeker is. Wy bevinden dit zelfde dagelijks in onze dromen; en ik geloof niet dat 'er iemant is, die acht dat hy, terwijl hy droomt, Ga naar margenootpvrije macht heeft om zijn Ga naar margenootqoordeel van die dingen, de welken hy droomt, te Ga naar margenootrschorssen, en te maken dat hy het geen, 't welk hy droomt te zien, niet droomt: en echter gebeurt het dat wy in onze dromen onz oordeel schorssen; te weten, als wy dromen dat wy dromen. Wijders, ik sta toe dat niemant bedrogen word voor zo veel hy enkelijk Ga naar margenootsbegrijpt: dat is, ik sta toe dat Ga naar margenoottd'inbeeldingen van de ziel, in zich alleen aangemerkt, geen doling Ga naar margenootuinsluiten: bezie het Ga naar margenootwByvoegsel van de zeventiende Ga naar margenootxVoorstelling in dit deel. Maar ik ontken dat een mensch, voor zo veel hy enkelijk begrijpt, niets Ga naar margenootybevestigt. Want wat is anders een gevleugelt paert te begrijpen, dan van het paert de vleugels te be- | |||||||
[pagina 103]
| |||||||
vestigen? Want indien de ziel niets anders, dan een gevleugelt paert, begreep, zo zou zy het zelfde als voor zich tegenwoordig aanschouwen, en geen oorzaak hebben om van des zelfs Ga naar margenootzwezentlijkbek te twijffelen; en ook geen Ga naar margenootavermogen van tegen te stemmen, zo Ga naar margenootbd' inbeelding van 't gevleugelt paert niet by een ander Ga naar margenootcdenkbeelt gevoegt was, 't welk de wezentlijkheit van 't zelfde paert uitsluit, of zo zy niet begreep dat het denkbeelt van 't gevleugelt paert, 't welk zy heeft, Ga naar margenootdonëvenmatig is; en dan zal zy nootzakelijk, of de wezentlijkheit van't zelfde paert ontkennen, of daar aan twijffelen. Hier meê meen ik ook op de darde Ga naar margenootetegenwerping geantwoord te hebben; te weten, dat de Ga naar margenootfwil een Ga naar margenootgalgemeen is, 't welk van alle de Ga naar margenoothdenkbeelden gezegt word, en 't welk alleenlijk dit betekent, dat aan alle de denkbeelden gemeen is, namelijk de Ga naar margenootibevestiging. En dieshalven moet des zelfs Ga naar margenootkwezentheit, voor zo veel zy dus Ga naar margenootlafgetrokken bevat word, in yder denkbeelt Ga naar margenootmevenmatig zijn; gelijk de Ga naar margenootnbepaling van de mensch geheel en gelijkelijk aan yder bezonder mensch toegepast moet worden. Op deze wijze dan konnen wy bevatten dat de Ga naar margenootowil altijt in alle Ga naar margenootpdenkbeelden de zelfde is, maar geensins voor zo veel hy aangemerkt word dat hy de Ga naar margenootqwezentheit van het denkbeelt stelt: want dus verre verschillen de bezondere Ga naar margenootrbevestigingen van malkander, gelijk de denkbeelden zelven. Tot een voorbeelt; de bevestiging, die in 't denkbeelt van de Ga naar margenootskring Ga naar margenoottingesloten is, verschilt zo veel van die, de welke in het denkbeelt van de Ga naar margenootudriehoek ingesloten is, als het denkbeelt van de kring van het denkbeelt van de driehoek. Wijders, ik ontken Ga naar margenootwvolstrektelijk, dat wy Ga naar margenootxgelijk vermogen van te denken behoeven om te Ga naar margenootybevestigen het geen, 't welk waar is, waar te zijn, als om te bevestigen het geen, dat valsch is, waar te wezen. Want deze twee bevestigingen, zo men alleenlijk op de Ga naar margenootzziel, en niet op de woorden merkt, zijn tot malkander als het Ga naar margenootawezend tot het Ga naar margenootbniet wezend. Want in de Ga naar margenootcdenkbeelden is Ga naar margenootdniets stellig, 't welk de Ga naar margenootevorm van valsheit stelt; Bezie de vijfëndartigste Ga naar margenootfVoorstelling van dit deel, met der zelfder Ga naar margenootgByvoegsel, en het Byvoegsel van de zevenënveertigste Voorstelling in dit deel. Men heeft dieshalven hier voornamentlijk aan te merken, hoe lichtelijk wy bedrogen worden, als wy Ga naar margenoothd' algemenen met de Ga naar margenootibezonderen, en de Ga naar margenootkwezenden der reden, en Ga naar margenootld' afgetrokke met de Ga naar margenootmzakelijke wezenden verwarren. Wat eindelijk de vierde Ga naar margenootnTegenwerpingen aangaat, ik zeg dat | |||||||
[pagina 104]
| |||||||
ik volkomentlijk toesta dat een mensch, in zodanige Ga naar margenootogelijkwichtigheit gestelt, (te weten, die niets anders begrijpt, dan dorst, honger, zodanige spijs, en zodanige drank, die even verre van hem af is) van honger en dorst zal sterven. Indien men aan my vraagde, of zodanig een mensch niet eerder voor een ezel, dan voor een mensch, gehouden moet worden; ik zal antwoorden dat ik dit niet weet; gelijk ik ook niet weet hoe hoog men de geen moet achten, die zich zelf verdoet, en hoe hoog men de kinderen, zotten, razenden, enz. moet achten. Nu is noch overig, dat ik aanwijs hoe veel nuttigheit de kennis van deze lering tot gebruik en dienst van onz leven aanbrengt: 't welk wy lichtelijk uit dit volgende zullen bemerken. Voorëerst, voor zo veel deze Ga naar margenootpkennis leert, dat wy naar Gods Ga naar margenootqwenk en stiering alleen werken, en aan de goddelijke natuur deelächtig zijn, en zo veel te meer, als wy volmaakter werken doen, en God meer en meer verstaan en kennen. Deze lering dan, behalven dat zy het gemoed gantschelijk gerust maakt, heeft noch ook dit in zich, dat zy ons aanwijst waar in onz hoogste geluk, of onze zaligheit bestaat, te weten in d' enige Ga naar margenootrkennis van God, door de welke wy aangedreven worden tot alleenlijk die dingen te doen, de welken ons van de liefde en godvruchtigheit aangeraden worden. Daar uit wy klarelijk verstaan hoe verre de genen van de ware schatting en achting des deuchts afdwalen, de welken voor hun deucht en goede werken, als voor de grootste dienst, verwachten dat zy van God met d' uitsteekentste vergeldingen verëert en beschonken zullen worden; als of de deucht zelf, en de godsdienst niet de hoogste gelukzaligheit, en d' opperste vryheit was. Ten tweeden, voor zo veel zy aan ons leert hoe wy ons in de dingen van 't geval, of die niet in onze macht zijn, dat is, die niet uit onze natuur volgen, moeten dragen; namelijk, voorspoet en tegenspoet gelijkmoediglijk te verwachten, en te dragen; te weten, om dat alles met een zelfde nootzakelijkheit uit Gods eeuwig Ga naar margenootsbesluit volgt, als uit de Ga naar margenoottwezentheit van de Ga naar margenootudriehoek, dat zijn drie Ga naar margenootwhoeken met twee rechte hoeken gelijk zijn. Ten darden. Deze Ga naar margenootxlering is ook tot het Ga naar margenootygezellig leven vorderlijk, voor zo veel zy aan ons leert, dat wy niemant moeten haten, verächten, bespotten, noch benijden, en op niemant toornig zijn. Wijders, voor zo veel zy ook leert met het zijne vernoegt te wezen, en aan zijn naaste behulpsaam te zijn, niet met een vrouwelijke Ga naar margenootzerbarmenis, noch uit Ga naar margenootaeenzigdigheit, noch uit Ga naar margenootbwaangelovigheit; | |||||||
[pagina 105]
| |||||||
maar alleenlijk door 't beleit van de reden, te weten, naar dat de tijt en gelegentheit verëisschen; gelijk ik in 't darde deel zal tonen. Eindelijk, deze Ga naar margenootclering is ook niet weinig vorderlijk tot de gemene Ga naar margenootdgezelligheit en rust, voor zo veel zy aanwijst hoe de burgers en onderzaten bestiert en geleid moeten worden, namelijk niet om te dienen, maar om vrywilliglijk het geen, dat best is, te doen. Dit zy genoech tot de voltrekking van 't geen, dat ik in dit Ga naar margenooteByvoegsel voorgenomen had te verhandelen. Ik acht dat ik hier meê de natuur van de Ga naar margenootfmenschelijke ziel, en haar Ga naar margenootgeigenschappen, wijdlopig genoech, en, zo veel de moejelijkheit van de zaak meêbrengt, klarelijk verklaart, en zodanige dingen verhandelt heb, uit de welken veel treffelijke zaken, die ten hoogsten nut zijn, en die men nootzakelijk moet weten, besloten konnen worden, gelijk ten deel uit het volgende zal blijken.
Einde van het tweede Deel. |
|