Nagelate schriften
(1677)–Benedictus de Spinoza– Auteursrechtvrij
[pagina ******4r]
| |||||||||||||
Zedekunst, In vijf delen onderscheiden;Daar in gehandelt word
Alles op een Meetkundige orde geschikt en betoogt. | |||||||||||||
[pagina 1]
| |||||||||||||
Eerste Deel Der zedekunst. Van God.Bepalingen.
| |||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||
Ga naar margenootfVerklaring.Ik zeg Ga naar margenootgvolstrektelijk, en niet in zijn Ga naar margenoothgeslacht Ga naar margenootionëindig: want van al 't geen, dat alleenlijk in zijn geslacht onëindig is, konnen wy onëindige Ga naar margenootktoeëigeningen Ga naar margenootlontkennen: (dat is, men kan onëindige toeëigeningen bevatten, die tot des zelfs natuur niet behoren) maar tot de Ga naar margenootmwezentheit van 't geen, dat volstrektelijk oneindig is, behoort al 't geen, 't welk wezentheit Ga naar margenootnuitdrukt, en geen Ga naar margenootoontkenning Ga naar margenootpinsluit.
| |||||||||||||
Ga naar margenooteVerklaring.Want zodanige Ga naar margenootfwezentlijkheit, gelijk de Ga naar margenootgwezentheit van een zaak, word als een Ga naar margenootheeuwige waarheit bevat, en kan dieshalven door geen Ga naar margenootiduring, of tijt uitgedrukt worden, schoon men de during zonder begin en einde bevat. | |||||||||||||
Ga naar margenootkKundigheden.
| |||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
Eerste Ga naar margenootcVoorstelling.De Ga naar margenootdzelfstandigheit is eerder in natuur, dan haar Ga naar margenooteaandoeningen. | |||||||||||||
Ga naar margenootfBetoging.Dit blijkt uit de voorgaande darde en vijfde Ga naar margenootgBepaling. | |||||||||||||
Tweede Ga naar margenoothVoorstelling.Twee Ga naar margenootizelfstandigheden, twee verscheide Ga naar margenootktoeëigeningen hebbende, hebben niets met malkander gemeen. | |||||||||||||
Ga naar margenootlBetoging.Dit blijkt ook uit de darde Ga naar margenootmBepaling: want yder Ga naar margenootnzelfstandigheit moet in zich zelve zijn, en door zich zelve Ga naar margenootobevat worden: of anders, de Ga naar margenootpbevatting van d'een Ga naar margenootqsluit de bevatting van d'ander niet in. | |||||||||||||
Darde Ga naar margenootrVoorstelling.De dingen, die onder zich niets gemeen hebben, konnen 't een geen oorzaak van 't ander wezen. | |||||||||||||
Ga naar margenootsBetoging.Indien zy met malkander niets gemeen hebben, zo konnen zy (volgens de vijfde Ga naar margenoottKundigheit) niet door malkander verstaan worden: en dieshalven konnen zy (volgens de vierde Kundigheit) 't een geen oorzaak van 't ander wezen; 't welk te bewijzen stond. | |||||||||||||
Vierde Voorstelling.Twee, of meer onderscheide dingen worden of naar de verscheidenheit van de Ga naar margenootutoeëigeningen der Ga naar margenootwzelfstandigheden, of naar de verscheidenheit van der zelfder Ga naar margenootxaandoeningen onderscheiden. | |||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||
Ga naar margenootyBetoging.Alles, dat 'er is, is in zich, of in een ander; (volgens d' eerste Ga naar margenootzKundigheit) dat is, (volgens de darde en vijfde Ga naar margenootaBepaling) buiten het Ga naar margenootbverstant word niets gestelt, dan Ga naar margenootczelfstandigheden, en der zelfder Ga naar margenootdaandoeningen. Daar word dieshalven buiten het verstant niets gestelt, door 't welk veel dingen onder malkander onderscheiden konnen worden, dan de zelfstandigheden, of, 't welk het zelfde is, (volgens de vierde Ga naar margenooteKundigheit), der zelfder Ga naar margenootftoeëigeningen, en der zelfder Ga naar margenootgaandoeningen; 't welk te betogen stond. | |||||||||||||
Vyfde Ga naar margenoothVoorstelling.In de natuur konnen geen twee, of meer Ga naar margenootizelfstandigheden van een zelfde natuur, of Ga naar margenootktoeëigening gestelt worden. | |||||||||||||
Ga naar margenootlBetoging.Indien 'er twee, of meer Ga naar margenootkonderscheide zelfstandigheden gestelt wierden, zo moesten zy of door de verscheidenheit der Ga naar margenootltoeëigeningen, of door de verscheidenheit der Ga naar margenootmaandoeningen (volgens de voorgaande Ga naar margenootnVoorstelling) van malkander onderscheiden worden. Indien dit alleenlijk door de verscheidenheit der Ga naar margenoototoeëigeningen gestelt word, zo staat men toe dat 'er niet meer dan een enige van een en de zelfde toeëigening is. Maar indien de Ga naar margenootpzelfstandigheden alleenlijk door de verkheidenheit van hun Ga naar margenootqaandoeningen Ga naar margenootronderscheiden zijn, dewijl de zelfstandigheit uit haar natuur eerder is, dan haar aandoeningen; (volgens d' eerste Ga naar margenootsVoorstelling) zo zal men, als men d'aandoeningen ter zijden stelt, en de zelfstandigheit in zich aanmerkt, dat is (volgens de darde en zeste Ga naar margenoottBepaling) warelijk aanmerkt, niet konnen bevatten dat d' een van d' ander onderscheiden is: dat is (volgens de voorgaande Voorstelling) men zal geen twee, of meer, maar alleenlijk een, konnen stellen; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Zeste Ga naar margenootuVoorstelling.Een Ga naar margenootwzelfstandigheit kan niet van een andere zelfstandigheit voortgebracht worden. | |||||||||||||
Ga naar margenootxBetoging.Daar konnen (volgens de voorgaande Ga naar margenootyVoorstelling) geen twee Ga naar margenootzzelfstandigheden van een zelfde Ga naar margenootatoeëeigening gestelt worden: dat is, (volgens de tweede Voorstelling) die met malkander iets gemeen hebben: en dieshalven kan (volgens de darde Voorstelling in dit deel) | |||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||
d' een niet Ga naar margenootbd' oorzaak van d' andere wezen, noch d' een van d' andere voortgebracht worden; 't welk men betogen moest. | |||||||||||||
Ga naar margenootcToegift.Hier uit volgt dat een Ga naar margenootdzelfstandigheit niet van iets anders voortgebracht kan worden. Want in de natuur word niets gestelt, dan zelfstandigheden, en hun Ga naar margenooteaandoeningen; gelijk uit d'eerste Ga naar margenootfKundigheit, en uit de darde en vijfde Ga naar margenootgBepaling blijkt. En een zelfstandigheit kan van geen zelfstandigheit voortgebracht worden; volgens de voorgaande Ga naar margenoothVoorstelling. Dieshalven, een zelfstandigheit kan Ga naar margenootivolstrektelijk niet van iets anders voortgebracht worden; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Anders.Deze Ga naar margenootkVoorstelling word lichtelijker uit Ga naar margenootld'ongerijmtheit van haar Ga naar margenootmtegenstelling bewezen. Want indien een Ga naar margenootnzelfstandigheit van iets anders voortgebracht kon worden, zo moest (volgens de vierde Ga naar margenootoKundigheit) haar Ga naar margenootpkennis van de kennis van haar Ga naar margenootqoorzaak Ga naar margenootrafhangen, en zou dieshalven (volgens de darde Ga naar margenootsBepaling) geen zelfstandigheit wezen. | |||||||||||||
Zevende Ga naar margenoottVoorstelling.Ga naar margenootuWezentlijk te zijn behoort tot de natuur van een Ga naar margenootwzelfstandigheit. | |||||||||||||
Ga naar margenootxBetoging.Een zelfstandigheit kan (volgens de Ga naar margenootyToegift van de voorgaande Ga naar margenootzVoorstelling) niet van iets anders voortgebracht worden. Zy zal dan Ga naar margenootad'oorzaak van zich zelve wezen: dat is, (volgens d' eerste Ga naar margenootbBepaling) haar Ga naar margenootcwezentheit sluit Ga naar margenootdnootzakelijk de Ga naar margenootewezentlijkheit in; of Ga naar margenootfwezentlijk te zijn behoort tot haar natuur: gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Achtste Ga naar margenootgVoorstelling.Alle Ga naar margenoothzelfstandigheit is Ga naar margenootinootzakelijk Ga naar margenootkoneindig. | |||||||||||||
Ga naar margenootlBetoging.Van een enige Ga naar margenootmtoeëigening kan niet meer, dan een enige Ga naar margenootnzelfstandigheit Ga naar margenootowezentlijk wezen; (volgens de vijfde Ga naar margenootpVoorslelling van dit deel) en Ga naar margenootqwezentlijk te wezen behoort tot haar natuur; volgens de zevende Voorstelling in dit deel. Zy zal dan uit haar natuur of Ga naar margenootreindig of Ga naar margenootsonëindig Ga naar margenoottwezentlijk wezen. Niet eindig: want (volgens | |||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||
de weede Ga naar margenootuBepaling) zy moest door een andere Ga naar margenootwzelfstandigheit van de zelfde natuur, die ook (volgens de zevende Voorstelling in dit deel) nootzakelijk wezentlijk moest zijn, Ga naar margenootxbepaalt worden: en dieshalven zouden 'er twee Ga naar margenootyzelfstandigheden van een zelfde Ga naar margenootztoeëigening gestelt worden; 't welk ongerijmt is: volgens de vijfde Voorstelling. Zy is dan wezentlijk onëindig, gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Eerste Ga naar margenootaByvoegsel.Dewijl Ga naar margenootbeindig te zijn warelijk ten deel een Ga naar margenootcontkenning is, en Ga naar margenootdonëindig een Ga naar margenootevolstrekte bevestiging van de Ga naar margenootfwezentlijkheit van enige natuur, zo volgt (uit de zevende Ga naar margenootgVoorstelling van dit deel alleen) dat alle Ga naar margenoothzelfstandigheit onëindig moet wezen. Want indien men de zelfstandigheit eindig stelde, zo zou men in haar natuur ten deel het Ga naar margenootiwezentlijk te zijn Ga naar margenootkontkennen; 't welk, (volgens de gezeide Voorstelling) ongerijmt is. | |||||||||||||
Tweede Ga naar margenootlByvoegsel.Ik twijffel niet of de genen, die verwardelijk van de dingen oordeelen, en niet gewent zijn de zaken door hun eerste Ga naar margenootmoorzaken te kennen, zullen zwarelijk de Ga naar margenootnBetoging van de zevende Ga naar margenootoVoorstelling in dit deel Ga naar margenootpbevatten; om dat zy geen onderscheit tusschen de Ga naar margenootqwijzen van de zelfstandigheden, en de Ga naar margenootrzelfstandigheden zelven maken, en niet weten hoe de dingen voortgebracht worden. Hier uit spruit het dat zy het Ga naar margenootsbeginsel, 't welk zy in de naturelijke en zichtbare dingen gewaar worden, ook aan de zelfstandigheden toepassen. Want de genen, die in de ware oorzaken der dingen onkundig zijn, verwarren alles, en Ga naar margenoottverdichten, zonder enige Ga naar margenootutegenstrijdigheit van 't gemoed, dat zo wel de bomen, als de menschen spreken, en beelden zich in dat de menschen zo wel uit stenen, als uit zaat voortkomen, en dat alderhande Ga naar margenootxvormen in alderhande vormen veränderen. In dezer voegen eigenen de genen, die de goddelijke met de menschelijke natuur verwarren, lichtelijk menschelijke Ga naar margenootyaandoeningen en tochten aan God toe; inzonderheit zo lang zy noch niet weten hoe d' aandoeningen, of tochten in de menschelijke ziel voortkomen: Maar indien de menschen op de natuur van de Ga naar margenootzzelfstandigheit merkten, zy zouden geensins aan de waarheit van de zevende Ga naar margenootaVoorstelling in dit deel twijffelen: ja deze Voorstelling zou by alle menschen tot een Ga naar margenootbgeloofsspreuk verstrekken, en onder de Ga naar margenootcgemene Kundigheden getelt worden. Want zy zouden by zelfstandigheit het geen verstaan, dat in zich is, en door zich bevat word; dat is het geen, daar af de kennis niet de kennis van enig ander ding behoeft: | |||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||
en by Ga naar margenootdwijzen het geen, dat in een ander is, en welker Ga naar margenootebevattingen van de bevatting des dings, daar zy in zijn, Ga naar margenootfgevormt word. En hier uit spruit het dat wy van de Ga naar margenootgwijzen, schoon zy niet Ga naar margenoothwezentlijk zijn, echter ware Ga naar margenootjdenkbeelden konnen hebben: want hoewel zy Ga naar margenootkdadelijk niet buiten 't verstant wezentlijk zijn, zo word echter hun Ga naar margenootlwezentheit in een ander in dier voegen begrepen, dat zy door 't zelfde bevat konnen worden. Maar het voorwerp van een waar denkbeelt der Ga naar margenootmzelfstandigheden kan geen ander zijn, dan de zelfstandigheden zelven, om dat zy door zich bevat worden. Indien dan iemant zeide, dat hy een Ga naar margenootnklaar en onderscheide, dat is een waar Ga naar margenootodenkbeelt van een zelfstandigheit had, en dat hy echter twijffelde of zodanige zelfstandigheit Ga naar margenootpwezentlijk is, dit zou warelijk even het zelfde zijn, als of hy zeide, dat hy een waar denkbeelt had, en echter twijffelde of het niet valsch was; gelijk klarelijk aan de geen blijkt, die wel opmerkt: of indien iemant stelt dat een zelfstandigheit, die niet was, nu begint te zijn, die stelt met enen dat een valsch denkbeelt waar geworden is; 't welk warelijk het ongerijmste is, dat men kan bedenken. Men moet dieshalven nootzakelijk belijden, dat de Ga naar margenootqwezentlijkheit van de Ga naar margenootrzelfstandigheit, gelijk haar Ga naar margenootswezentheit, een eeuwige waarheit is. Wy konnen dan hier uit op een andere wijze besluiten dat 'er niet meer dan een enige van de zelfde natuur is; en ik heb 't de moeite waerdig geächt het zelfde hier te tonen. En om dit zelfde in ordening te doen, zo staat aan te merken, vooreerst, dat de ware Ga naar margenoottbepaling van yder ding niets anders Ga naar margenootuinsluit, noch uitdrukt, dan de natuur van de Ga naar margenootwbepaalde zaak: Uit het welk ten tweeden volgt, dat geen bepaling enig zeker getal van Ga naar margenootxondeeligen insluit, of uitdrukt, dewijl zy niets anders uitdrukt, dan de natuur van de bepaaldeGa naar margenoot+ zaak. Tot een voorbeelt; de Ga naar margenootybepaling van de Ga naar margenootzdriehoek drukt niets anders uit, dan Ga naar margenootad'enkelde natuur van de driehoek, maar niet enig zeker getal van driehoeken. Ten darden staat aan te merken, dat nootzakelijk van yder ding een Ga naar margenootbstellige oorzaak, door de welke het is, gestelt moet worden. Ten vierden en eindelijk heeft men aan te merken, dat deze Ga naar margenootdoorzaak, door de welke enig ding is, of in de natuur zelve, en in de Ga naar margenootebepaling van de wezentlijke zaak (namentlijk om dat wezentlijk te zijn tot haar natuur behoort, en het zelfde insluit) moet begrepen, of daar buiten gestelt worden. Uit deze Ga naar margenootfstellingen volgt, dat, zo 'er in de natuur enig zeker getal van Ga naar margenootgondeeligen is, men nootzakelijk oorzaak moet stellen, waaröm deze ondeeligen, en waarom zy niet meer, of min in getal, zijn. Tot een voorbeelt, indien 'er in de natuur twintig menschen | |||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||
zijn, die ik, tot groter klaarheit, en om verwarring te mijden Ga naar margenoothonderstel gelijkelijk te zijn, en dat 'er voor hen geen anderen geweest hebben, zo zal 't (te weten om reden te geven, waaröm dat 'er twintig menschen zijn) niet genoech wezen, dat men d' oorzaak van de menschelijke natuur in 't algemeen toont; maar het zal daarënboven ook nootzakelijk wezen, dat men toont waaröm dat 'er niet meerder, of minder dan twintig zijn: want (volgens de darde Aanmerking) van yder bezonder mensch moet nootzakelijk Ga naar margenootioorzaak, waaröm hy is, gestelt worden. Maar (volgens de tweede en darde Aanmerking) deze oorzaak kan niet in de menschelijke natuur zelve begrepen worden; vermits de ware Ga naar margenootkbepaling van de mensch niet het getal van twintig Ga naar margenootlinsluit. Dieshalven (volgens de vierde Aanmerking) d'oorzaak, waaröm deze twintig menschen zijn, en by gevolg waaröm yder is, moet nootzakelijk buiten yder gestelt worden. Men heeft dan Ga naar margenootmvolstrektelijk te besluiten, dat alle de dingen, van de welken men bevat dat zy veelvoudig konnen wezen, nootzakelijk, om te zijn, een uitterlijke oorzaak moeten hebben. Maar dewijl (volgens het geen, dat wy in 't begin van dit Ga naar margenootnByvoegsel getoont hebben) Ga naar margenootowezentlijk te zijn tot de natuur van de Ga naar margenootpzelfstandigheit behoort, zo moet haar Ga naar margenootqbepaling Ga naar margenootrnootzakelijke wezentlijkheit Ga naar margenootsinsluiten: en by gevolg moet uit haar bepaling alleen haar wezentlijkheit besloten worden. Doch uit haar bepaling (gelijk wy in de tweede en darde Aanmerking getoont hebben) kan niet de wezentlijkheit van veel zelfstandigheden volgen: zo volgt dan daar uit nootzakelijk, dat 'er niet meer dan een enige zelfstandigheit van de zelfde natuur is; gelijk voorgestelt wierd. | |||||||||||||
Negende Ga naar margenoottVoorstelling.Hoe yder ding meer Ga naar margenootuzakelijkheit, of Ga naar margenootwzijn heeft, hoe 'er meer Ga naar margenootxtoeëigeningen toe behoren. | |||||||||||||
Ga naar margenootyBetoging.Dit blijkt uit de vierde Ga naar margenootzBepaling. | |||||||||||||
Tiende Ga naar margenootaVoorstelling.Yder Ga naar margenootbtoeëigening van een enige Ga naar margenootczelfstandigheit moet door zich bevat worden. | |||||||||||||
Ga naar margenootdBetoging.Want de Ga naar margenootetoeëigening is 't geen, 't welk het Ga naar margenootfverstant van de zelfstandigheit, als haar Ga naar margenootgwezentheit stellende, bevat; (volgens de | |||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||
vierde Ga naar margenoothBepaling: en dieshalven moet zy, volgens de darde Bepaling) door zich begrepen worden; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Ga naar margenootiByvoegsel.Hier uit blijkt dat, hoewel twee Ga naar margenootktoeëigeningen, Ga naar margenootlzakelijk Ga naar margenootmonderscheiden, Ga naar margenootnbevat worden, (dat is d' een zonder hulp van d' ander,) wy echter daar uit niet konnen besluiten dat zy twee Ga naar margenootowezenden, of twee verscheide Ga naar margenootpzelfstandigheden stellen: want dit behoort tot de natuur van de zelfstandigheit, dat yder van haar Ga naar margenootqtoeëigeningen door zich bevat word: dewijl alle de toeëigeningen, die zy heeft, altijt gelijkelijk en te zamen in haar geweest hebben, en d' een niet van d' ander heeft voortgebracht konnen worden; maar yder op zich zelve de Ga naar margenootrzakelijkheit, of het Ga naar margenootszijn van de zelfstandigheit uitdrukt. 't Is dan verre van daar, dat het Ga naar margenoottongerijmt zou wezen, dat men aan een enige Ga naar margenootuzelfstandigheit veel Ga naar margenootwtoeëigeningen zou Ga naar margenootxtoevoegen: ja daar is in de natuur niet klaarblijkelijker, dan dat yder Ga naar margenootywezend onder enige toeëigening bevat moet worden. En hoe het meer Ga naar margenootzzakelijkheit, of Ga naar margenootazijn heeft, hoe het ook meer Ga naar margenootbtoeëigeningen heeft, die nootzakelijkheit, of eeuwigheit, en onëindigheit uitdrukken: en by gevolg is 'er ook niets klaarblijkelijker, dan dat een Ga naar margenootcwezend, 't welk Ga naar margenootdvolstrektelijk onëindig is, nootzakelijk (gelijk wy in de Zeste Ga naar margenooteBepaling aangewezen hebben) dus Ga naar margenootfbepaalt moet worden: een Ga naar margenootgwezend, dat uit Ga naar margenoothonëindige toeëigeningen bestaat, van de welken yder zekere slach van Ga naar margenootiwezentheit, die eeuwig en onëindig is, uitdrukt. Indien iemant nu vraagt uit welk teken wy de Ga naar margenootkverscheidenheit der Ga naar margenootlzelfstandigheden zouden konnen onderscheiden, die lees de volgende Ga naar margenootmVoorstellingen, de welken tonen dat 'er in de natuur niet meer, dan een enige zelfstandigheit Ga naar margenootnwezentlijk, en dat de zelfde Ga naar margenootovolstrektelijk onëindig is; in voegen dat men te vergeefs naar dit teken vraagt. | |||||||||||||
Elfde Ga naar margenootpVoorstelling.Godt, of een Ga naar margenootqzelfstandigheit, uit Ga naar margenootronëindige toeëigeningen bestaande, van de welken yder een eeuwige en onëindige Ga naar margenootswezentheit uitdrukt, moet nootzakelijk Ga naar margenoottwezentlijk wezen. | |||||||||||||
Ga naar margenootuBetoging.Indien gy 't ontkent, zo begrijp, indien het mogelijk is, dat God niet Ga naar margenootwwezentlijk is. Zijn Ga naar margenootxwezentheit zal dan (volgens de zevende Ga naar margenootyKundigheit) geen Ga naar margenootzwezentlijkheit Ga naar margenootainsluiten. Doch dit is (Ga naar margenootbvolgens de zevende bVoorstelling in dit deel) ongerijmt. Zo is dan God nootzakelijk cwezentlijk; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
Anders.Van yder ding moet nootzakelijk Ga naar margenootcoorzaak, of Ga naar margenootdreden aangewezen worden, zo wel waaröm het is, als waaröm het niet is. Tot een voorbeelt; Indien 'er een Ga naar margenootedriehoek is, zo moet 'er reden, of oorzaak zijn, waaröm hy is: en indien 'er geen driehoek is, zo moet 'er ook reden, of oorzaak zijn, de welke belet dat hy 'er is, of die zijn Ga naar margenootfwezentlijkheit uitsluit. Doch deze reden, of oorzaak moet of in de natuur van de zaak zelve begrepen worden, of daar buiten wezen. Tot een voorbeelt; de reden, om de welke een Ga naar margenootgvierkantige kring niet Ga naar margenoothwezentlijk is, blijkt uit de natuur van de zaak zelve, te weten om dat zy Ga naar margenootitegenzeggelijkheit Ga naar margenootkinsluit. Maar waaröm, in tegendeel, een Ga naar margenootlzelfstandigheit wezentlijk is; dit volgt uit haar eige natuur, die Ga naar margenootmwezentlijkheit insluit. (bezie de zevende Ga naar margenootnVoorstelling in dit deel) Doch de reden, om de welke een Ga naar margenootokring, of Ga naar margenootpdriehoek Ga naar margenootqwezentlijk, of niet wezentlijk is, volgt niet uit hun natuur; maar uit Ga naar margenootrd' ordening van Ga naar margenootsd'algemene lighamelijke natuur: want daar uit moet volgen of dat de driehoek nootzakelijk wezentlijk is, of dat het onmogelijk is dat hy wezentlijk is. Uit deze dingen, die uit zich zelven bekent zijn, volgt dat het geen, van 't welk geen reden noch oorzaak is, die zijn Ga naar margenoottwezentlijkheit belet, of uitsluit, nootzakelijk Ga naar margenootuwezentlijk moet wezen. Dieshalven, indien 'er geen reden, noch oorzaak kan zijn, die belet dat God wezentlijk is, of die zijn wezentlijkheit wechneemt, en uitsluit, zo zal men moeten besluiten dat hy nootzakelijk wezentlijk is. Doch indien 'er zodanige reden, of oorzaak kon zijn, zo moest de zelfde of in Gods natuur, of buiten zijn natuur, dat is in een andere Ga naar margenootwzelfstandigheit van een andere natuur, wezen. Want indien zy van een zelfde natuur gestelt word, zo staat men daar door toe, dat God Ga naar margenootxwezentlijk is. Maar een zelfstandigheit, die van een andere natuur is, dan de goddelijke, heeft met God niets gemeen; (volgens de tweede Ga naar margenootyVoorstelling in dit deel) en kan dieshalven zijn Ga naar margenootzwezentlijkheit niet stellen, noch wechneemen. Dewijl 'er dan geen reden, of oorzaak, die de goddelijke wezentlijkheit wechneemen, of uitsluiten, buiten de goddelijke natuur kan zijn, zo zal men nootzakelijk moeten zeggen dat zy, zo hy niet wezentlijk is, in zijn eige natuur is, die dieshalven (volgens onz tweede Ga naar margenootaVoorbeelt) Ga naar margenootbtegenzeggelijkheit zou Ga naar margenootcinsluiten. Doch dit van een Ga naar margenootdwezend, dat volstrektelijk onëindig en ten opperste volmaakt is, te zeggen, zou ongerijmt wezen. Daar is dan noch in, noch buiten God enige oorzaak, of reden, die | |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
zijn Ga naar margenootewezentlijkheit uitsluit, of wechneemt: en dieshalven is God nootzakelijk Ga naar margenootfwezentlijk; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Anders.Te konnen Ga naar margenootgniet zijn is warelijk onvermogen: in tegendeel, te konnen Ga naar margenoothzijn is vermogen; gelijk uit zich zelf blijkt. Indien dan 't geen, dat nootzakelijk is, niets anders is, dan Ga naar margenootieindige wezenden, zo zijn d' eindige wezenden machtiger, dan Ga naar margenootk't wezend, dat volstrektelijk onëindig is; 't welk, gelijk uit zich zelf blijkt, Ga naar margenootlongerijmt is. Daar is dieshalven of Ga naar margenootmniets wezentlijk, of het Ga naar margenootnwezend, dat volstrektelijk onëindig is, is ook nootzakelijk Ga naar margenootowezentlijk. Maar wy zijn wezentlijk of in ons zelven, of in iets anders, dat nootzakelijk wezentlijk is: (bezie d' eerste Ga naar margenootpKundigheit, en de zevende Ga naar margenootqVoorstelling in dit deel) Dieshalven, een Ga naar margenootrwezend, dat volstrektelijk onëindig is, dat is God, (volgens de zeste Ga naar margenootsBepaling) moet nootzakelijk Ga naar margenoottwezentlijk wezen; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Ga naar margenootuByvoegsel.In deze leste Ga naar margenootwbetoging heb ik goet gevonden Gods Ga naar margenootxwezentlijkheit Ga naar margenootyvan achteren te tonen, op dat men het bewijs te lichtelijker zou begrijpen; en niet om dat uit de zelfde grontvest Gods wezentlijkheit niet Ga naar margenootzvan voren volgt. Want dewijl te konnen Ga naar margenootazijn vermogen is, zo volgt dat, hoe 'er meer Ga naar margenootbzakelijkheit tot de natuur van een ding behoort, hoe het ook van zich meer krachten heeft om te zijn; en dieshalven dat een Ga naar margenootcwezend, 't welk volstrektelijk onëindig is, of God een volstrekte onëindige macht van te zijn in zich heeft, die daaröm ook Ga naar margenootdvolstrektelijk is. Veel zullen echter misschien de Ga naar margenooteklaarblijkelijkheit van dit Ga naar margenootfbetoging niet lichtelijk konnen zien, om dat zy gewent zijn alleenlijk die dingen, de welken hun oorsprong uit uiterlijke oorzaken hebben, t' aanschouwen: en van dezen zien zy de genen, die haastig worden, dat is die lichtelijk konnen zijn, ook lichtelijk vergaan. In tegendeel, zy oordeelen die dingen, tot de welken zy bevatten veel dingen te behoren, zwaar om te worden, dat is niet zo gemakkelijk om te konnen Ga naar margenootgwezen. Doch om hen van deze Ga naar margenoothvooröordeelen t' ontlasten, behoef ik hier niet aan hen te tonen in welke zin dit spreekwoort, (dat haastig koomt, vergaat ook haastig,) waar is; noch oock of, ten opzicht van de gehele natuur, alles even licht is te doen, of niet. 't Is genoech dat men alleenlijk aanmerkt, dat ik hier niet van dingen spreek, die van uitterlijke oorzaken voortkomen, maar alleenlijk van de Ga naar margenootizelfstandigheden, die (volgens de zeste Ga naar margenootkVoorstelling | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
van dit deel) van geen uitterlijke oorzaak voortgebracht konnen worden: want alle de Ga naar margenootlvolmaaktheit, of Ga naar margenootmzakelijkheit van die dingen, de welken van Ga naar margenootnuitterlijke oorzaken voortkomen, of uit veel, of uit weinig delen bestaan, hangt van de kracht van d'uitterlijke oorzaak af; en dieshalven spruit hun Ga naar margenootowezentlijkheit alleenlijk uit de volmaaktheit van hun uitterlijke oorzaak, en niet uit hun eige volmaaktheit. In tegendeel, een Ga naar margenootkzelfstandigheit is alle de volmaaktheit, die zy heeft, niet aan enige uitterlijke oorzaak verplicht; en dieshalven moet haar wezentlijkheit ook uit haar eige natuur alleen volgen, die dieshalven niets anders is, dan haar eige Ga naar margenootlwezentheit. De Ga naar margenootmvolmaaktheit van een zaak dan neemt de Ga naar margenootnwezentlijkheit van de zaak niet wech, maar, in tegendeel, stelt de zelfde. Doch d' onvolmaaktheit daarëntegen neemt de zelfde wech. Wy konnen dieshalven van de wezentlijkheit van geen ding zekerder wezen, dan van de wezentlijkheit van Ga naar margenooto't volstrekt onëindig, of volmaakt wezend, dat is van God: want dewijl des zelfs Ga naar margenootpwezentheit alle onvolmaaktheit uitsluit, en alle volmaaktheit insluit, zo neemt de zelfde daar door alle oorzaak wech, om van zijn Ga naar margenootqwezentlijkheit te twijffelen, en geeft de hoogste zekerheit daar af; 't welk, gelijk ik vertrou, aan de geen, die slechs matiglijk opmerkt, klaarblijkelijk zal wezen. | |||||||||||||
Twaalfde Ga naar margenootrVoorstelling.Men kan geen Ga naar margenootstoeëigening van Ga naar margenoottzelfstandigheit warelijk Ga naar margenootubevatten, uit de welke volgt dat de zelfstandigheit gedeelt kan worden. | |||||||||||||
Ga naar margenootwBetoging.Want de Ga naar margenootxdelen, in de welken een Ga naar margenootyzelfstandigheit, dus bevat, gedeelt zou worden, zullen de natuur van de zelfstandigheit of behouden, of niet. Indien het eerste, namelijk dat zy de natuur van de zelfstandigheit behouden, zo zal (volgens d'achtste Ga naar margenootzVoorstelling van dit deel) yder deel Ga naar margenootaonëindig, en (volgens de zeste Voorstelling van dit deel) ook oorzaak van zich moeten zijn, en (volgens de vijfde Voorstelling in dit deel) yder uit een verscheide Ga naar margenootbtoeëigening bestaan: en dus zouden uit een enige zelfstandigheit veel gemaakt konnen worden; 't welk (volgens de zeste Voorstelling in dit deel) ongerijmt is. Voeg hier by, dat (volgens de tweede Voorstelling in dit deel) de delen niets gemeen met hun geheel zouden hebben, en dat (volgens de vierde Ga naar margenootcBepaling, en de zeste Voorstelling) het geheel zonder zijn delen zou konnen zijn, en bevat worden; | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
't welk, gelijk niemant daar aan kan twijffelen, Ga naar margenootdongerijmt zou wezen. Doch indien men het tweede wil stellen, te weten dat de Ga naar margenootedelen de natuur van de Ga naar margenootfzelfstandigheit niet zullen behouden, zo zal de zelfstandigheit, als zy in gelijke delen gedeelt wierd, de natuur van zelfstandigheit verliezen, en van te zijn ophouden; 't welk (volgens de zevende voorstelling in dit deel) ongerijmt is. | |||||||||||||
Dartiende Ga naar margenootgVoorstelling.Een Ga naar margenoothzelfstandigheit, die volstrektelijk onëindig is, is Ga naar margenootiondeelbaar. | |||||||||||||
Ga naar margenootkBetoging.Want indien zy deelbaar is, zo zullen de delen, in de welken zy gedeelt word, of de natuur van een zelfstandigheit, die volstrektelijk onëindig is, behouden, of niet. Indien men 't eerste stelt, zo zullen 'er veel zelfstandigheden van een zelfde natuur konnen wezen; 't welk (volgens de vijfde Ga naar margenootlVoorstelling van dit deel) ongerijmt is. Maar indien men het tweede stelt, zo zal (gelijk in de voorgaande Voorstelling gestelt is) een Ga naar margenootmzelfstandigheit, die volstrektelijk onëindig is, konnen ophouden te zijn; 't welk (volgens d'elfde Voorstelling van dit deel) ook ongerijmt is. | |||||||||||||
Ga naar margenootnToegift.Hier uit volgt, dat geen Ga naar margenootozelfstandigheit, en by gevolg ook niet de Ga naar margenootplighamelijke zelfstandigheit, voor zo veel men haar als zelfstandigheit Ga naar margenootqbevat, Ga naar margenootrdeelbaar is. | |||||||||||||
Ga naar margenootsByvoegsel.Dat de Ga naar margenoottzelfstandigheit Ga naar margenootuondeelbaar is, word Ga naar margenootweenvoudiglijker hier uit verstaan, te weten, dat de natuur van de zelfstandigheit niet anders, dan Ga naar margenootxonëindig, bevat kan worden, en datmen by deel van zelfstandigheit niets anders kan verstaan, dan Ga naar margenootyeindige zelfstandigheit; 't welk (volgens d' achtste Voorstelling van dit deel) openbare Ga naar margenootztegenzeggelijkheit insluit. | |||||||||||||
Veertiende Ga naar margenootaVoorstelling.Buiten God kan geen Ga naar margenootbzelfstandigheit wezen, noch bevat worden. | |||||||||||||
Ga naar margenootcBetoging.Dewijl God een Ga naar margenootdwezend, volstrektelijk onëindig is, van de welke geen Ga naar margenootetoeëigening, die Ga naar margenootfwezentheit van Ga naar margenootgzelfstandigheit uitdrukt, ontkent kan worden, (volgens de zeste Ga naar margenoothBevaling) en | |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
hy nootzakelijk Ga naar margenootiwezentlijk is; (volgens d' elfde Ga naar margenootkVoorstelling van dit deel) zo zou, indien 'er enige zelfstandigheit behalven God was, de zelfde door enige Ga naar margenootltoeëigening van God moeten verklaart en uitgedrukt worden; en dus zouden 'er twee zelfstandigheden van een zelfde toeëigening zijn; 't welk (volgens de vijfde Voorstelling van dit deel) ongerijmt is. Daar kan dieshalven geen zelfstandigheit buiten God gestelt, en by gevolg ook niet Ga naar margenootmbevat worden. Want indien zy bevat kon worden, zo zou men haar nootzakelijk, als Ga naar margenootnwezentlijk zijnde, moeten bevatten. Doch dit is ongerijmt; volgens 't eerste deel van deze Voorstelling. Buiten God dan kan geen Ga naar margenootozelfstandigheit gestelt, noch bevat worden; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Eerste Ga naar margenootpToegift.Hier uit volgt zeer klaarblijkelijk, dat God enig is, dat is (volgens de zeste Ga naar margenootqBepaling) dat in de natuur niet meer, dan een enige Ga naar margenootrzelfstandigheit, en dat de zelfde Ga naar margenootsvolstrektelijk onëindig is; gelijk wy (in Ga naar margenoott't Byvoegsel van de tiende Ga naar margenootuVoorstelling) hebben aangewezen. | |||||||||||||
Tweede Ga naar margenootwToegift.Ten tweeden volgt, dat Ga naar margenootxd' uitgestrekte en denkende zaak of Gods Ga naar margenootytoeëigeningen, of (volgens d' eerste Ga naar margenootzKundigheit) Ga naar margenootaaandoeningen van Gods toeëigeningen zijn. | |||||||||||||
Vyftiende Ga naar margenootbVoorstelling.Alles, dat 'er is, is in God, en zonder God kan 'er niets zijn, noch Ga naar margenootcbevat worden. | |||||||||||||
Ga naar margenootdBetoging.Buiten God kan 'er geen Ga naar margenootezelfstandigheit wezen, noch bevat worden; (volgens de veertiende Ga naar margenootfVoorstelling van dit deel) dat is (volgens de darde Ga naar margenootgBepaling van dit deel) iets, 't welk in zich is, en door zich bevat word. Maar de Ga naar margenoothwijzen (volgens de vijfde Bepaling van dit deel) konnen zonder zelfstandigheit niet zijn, noch bevat worden: zy konnen dieshalven alleenlijk in de goddelijke natuur zijn, en door de zelfde alleen bevat worden. En dewijl 'er buiten zelfstandigheit en wijzen niets is; (volgens d' eerste Ga naar margenootiKundigheit in dit deel) zo volgt dat alles in God is, en zonder hem niet kan zijn, noch bevat worden; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
Ga naar margenootkByvoegsel.Men vind 'er, die God, gelijk een mensch, uit lighaam en ziel bestaande, en de Ga naar margenootltoehten onderworpen, verdichten. Maar hoe verre de zodanigen van Gods ware kennis afdwalen, blijkt klarelijk genoech uit die dingen, de welken wy nu alreê bewezen hebben. Doch ik scheid van hen: want alle de genen, die de goddelijke natuur met enig verstant hebben aangeschout, ontkennen opentlijk dat God lighamelijk is: 't welk zy ook hier meê zeer wel bewijzen, dat wy by lighaam alderhande Ga naar margenootmhoegrootheit, die langte, breette en diepte heeft, en in zekere Ga naar margenootngestalte bepaalt is, verstaan; 't welk warelijk het ongerijmste is, dat van God, namelijk van een Ga naar margenootowezend, dat volstrektelijk onëindig is, gezegt kan worden. En echter tonen zy ondertusschen uit andere redenen, met de welken zy dit zelfde pogen te bewijzen, zeer klarelijk dat zy de Ga naar margenootplighamelijke, of uitgestrekte zelfstandigheit zelve gantschelijk van de goddelijke natuur afweeren, en stellen dat de zelfde van God geschapen is. Doch uit welke goddelijke macht de zelfde geschapen heeft konnen worden, daar in zijn zy gantschelijk onkundig; 't welk klarelijk toont dat zy 't geen, 't welk zy zelven zeggen, niet verstaan. Immers ik heb, naar mijn oordeel, klarelijk genoech getoont, (bezie de Ga naar margenootqToegift van de zeste Ga naar margenootrVoorstelling, en het tweede Ga naar margenootsByvoegsel van d' achtste Voorstelling in dit deel) dat geen Ga naar margenoottzelfstandigheit van een andere voortgebracht, of geschapen kan worden. Wijders hebben wy (in de veertiende Voorstelling van dit deel) getoont, dat 'er buiten God geen zelfstandigheit kan zijn, noch bevat worden: en hier uit (in de tweede Ga naar margenootuToegift van de zelfde Voorstelling in dit deel) hebben wy besloten, dat Ga naar margenootwd' uitgestrekte zelfstandigheit een van Gods Ga naar margenootxonëindige toeëigeningen is. Maar tot meerder verklaring zal ik de Ga naar margenootybewijzen der tegenstrevers wederleggen, de welken alle, als men hen beziet, hier op uitkomen. Voorëerst, dat de Ga naar margenootzlighamelijke zelfstandigheit, voor zo veel zy zelfstandigheit is, in Ga naar margenootadelen, gelijk zy menen, bestaat: en dieshalven ontkennen zy dat de zelfde Ga naar margenootbonëindig kan wezen, en by gevolg tot God behoren; 't welk zy met veel Ga naar margenootcvoorbeelden verklaren, van de welken ik een, of twee zal bybrengen. Indien, zeggen zy, de lighamelijke zelfstandigheit onëindig is, zo laat ons haar eens in twee delen gedeelt bevatten. Yder deel zal dan of eindig, of oneindig wezen. Indien men 't eerste zegt, zo zal Ga naar margenootd't onëindig uit twee Ga naar margenooteeindige delen te zamen gezet worden; 't welk ongerijmt is. Maar indien men het tweede zegt, te weten dat yder deel onëindig is, zo | |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
kan een onëindig twee malen groter zijn, dan een ander onëindig; 't welk ook ongerijmt is. Wijders, indien een Ga naar margenootfonëindige hoegrootheit met Ga naar margenootgdelen, gelijk voeten, gemeten wierd, zo zal zy uit oneindige zodanige delen moeten bestaan, gelijk ook uit een onëindig getal van duimen, zo zy ook met delen, zo groot als duimen, gemeten word. En dieshalven zal een enig onëindig getal twaalf malen groter zijn, dan een ander onëindig getal; 't welk niet minder ongerijmt is. Eindelijk, indien men uit een Ga naar margenoothpunt van zekere Ga naar margenootioneindige hoegrootheit twee lijnen, gelijk A B en A C, in 't begin met een zekere en Ga naar margenootkbepaalde afstant, en zich tot aan het onëindig uitstrekkende, begrijpt; 't is zeker dat d' affstant tusschen B en C geduriglijker groter, en eindelijk
van Ga naar margenootlbepaalt Ga naar margenootmonbepaalbaar zal worden, Dewijl dan deze Ga naar margenootnongerijmtheden, gelijk zy achten, hier uit volgen, dat men een Ga naar margenootoonëindige hoegrootheit Ga naar margenootponderstelt, zo besluiten zy hier uit, dat de Ga naar margenootqlighamelijke zelfstandigheit Ga naar margenootreindig moet wezen, en by gevolg niet tot Gods Ga naar margenootswezentheit behoort. Het tweede Ga naar margenoottbewijs word ook uit Gods opperste volmaaktheit gehaalt. Want dewijl, zeggen zy, God een Ga naar margenootuwezend, ten opperste volmaakt, is, zo kan hy geen lijden onderworpen wezen: maar de Ga naar margenootwlighamelijke zelfstandigheit, Ga naar margenootxdeelbaar zijnde, is lijden onderworpen; zo volgt dan dat zy niet tot Gods Ga naar margenootywezentheit behoort. Dit zijn de Ga naar margenootzbewijzen, die ik by de Schrijvers vind, door de welken zy pogen te tonen dat de lighamelijke zelfstandigheit buiten de goddelijke natuur is, en niet tot de zelfde kan behoren. Maar de geen, die wel opmerkt, zal bevinden dat ik alreê hier op geantwoord heb, dewijl hun bewijzen alleenlijk hier op gegrontvest worden, dat zy Ga naar margenootaonderstellen dat Ga naar margenootbd' uitgestrekte zelfstandigheit uit delen te zamen is gezet; 't welk ik alreê (in de twaalfde Ga naar margenootcVoorstelling, en in de Ga naar margenootdToegift van de dartiende Voorstelling in dit deel) getoont heb ongerijmt te wezen. Wijders, indien iemant de zaak wel en te recht wil overwegen, hy zal zien en bevinden dat alle | |||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||
die Ga naar margenooteongerijmtheden, (zo zy warelijk alle ongerijmtheden zijn, van 't welk ik hier niet zal spreken) uit de welken zy willen besluiten dat d' uitgestrekte zelfstandigheit Ga naar margenootfeindig is, geensins hier uit volgen, dat men een Ga naar margenootggonëindige hoegrootheit Ga naar margenoothonderstelt, maar wel hier uit, dat zy een Ga naar margenootimeetbare onëindige hoegrootheit, en uit Ga naar margenootkeindige delen te zamen gezet, onderstellen. Zy konnen dieshalven uit d' ongerijmtheden, die daar uit volgen, niets anders besluiten, dan dat d' onëindige hoegrootheit niet meetbaar is, en dat zy niet uit eindige delen te zamen gezet kan worden. Dit is het zelfde, 't welk wy hier voren (in de twaalfde Ga naar margenootlVoorstelling, en in d' anderen van dit deel) alreê bewezen hebben: in voegen dat zy met de pijlen, die zy tegen ons schieten, zich zelven treffen. Indien zy echter uit deze hun ongerijmtheit willen besluiten dat Ga naar margenootmd' uitgestrekte zelfstandigheit Ga naar margenootneindig moet wezen, zo doen zy warelijk niets anders, dan of iemant hier uit, dat hy verdicht heeft dat de Ga naar margenootokring Ga naar margenootpd' eigenschappen van een Ga naar margenootqvierkant heeft, besluit dat de kring geen Ga naar margenootrmiddelpunt heeft, uit het welk alle de Ga naar margenootslijnen, die tot aan Ga naar margenoottd' omtrek getrokken konnen worden, Ga naar margenootugelijk zijn. Want zy, om tot hun besluit te komen, bevatten dat de Ga naar margenootwlighamelijke zelfstandigheit, die niet anders, dan Ga naar margenootxonëeindig, Ga naar margenootyenig en Ga naar margenootzondeelbaar bevat kan worden, (bezie de vijfde, achtste en twaalfste Ga naar margenootaVoorstelling van dit deel) eindig is, uit Ga naar margenootbeindige delen bestaat, en Ga naar margenootcveelvoudig en Ga naar margenootddeelbaar is. Dus gaat het ook met anderen, die, na dat zy verdicht hebben dat de lijn uit punten te zamen gezet is, veel Ga naar margenootebewijzen weten te vinden, door de welken zy tonen dat de lijn niet tot in 't onëindig gedeelt kan worden. En zeker, te stellen dat de Ga naar margenootflighamelijke zelfstandigheit uit Ga naar margenootglighamen, of uit Ga naar margenoothdelen te zamen is gezet, is niet minder ongerijmt, dan dat het Ga naar margenootilighaam uit Ga naar margenootkvlakten, de vlakten uit Ga naar margenootllijnen, en de lijnen eindelijk uit Ga naar margenootmpunten te zamen gezet zijn. Alle de genen, die weten dat de klare reden onfailbaar is, moeten dit bekennen, en voornamelijk de genen, die ontkennen dat 'er Ga naar margenootnydel in de natuur is. Want indien de lighamelijke zelfstandigheit in dier voegen gedeelt kan worden, dat haar delen Ga naar margenootozakelijk onderscheiden zijn; waaröm zou dan een enig deel niet vernietigt konnen worden, terwijl d' andere delen, gelijk te voren, te zamen gevoegt blijven? en waaröm moeten zy in dier voegen geschikt worden, dat 'er geen Ga naar margenootpydel zou zijn? Warelijk, de dingen, die Ga naar margenootqzakelijk van malkander onderscheiden zijn, konnen 't een zonder 't ander wezen, en in hun staat blijven. Dewijl 'er dan geen ydel in de natuur gestelt word, (doch hier af elders) maar alle delen in dier voegen te zamen moeten komen, dat 'er | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
niets ydel blijft, zo volgt ook hier uit, dat zy niet zakelijk van malkander gescheiden konnen worden; dat is dat de Ga naar margenootrlighamelijke zelfstandigheit, voor zo veel zy zelfstandigheit is, niet gedeelt kan worden. Indien echter iemant vraagt waaröm wy van natuur zo genegen zijn tot de Ga naar margenootshoegrootheit te delen, zo zal ik aan hem antwoorden, dat wy de hoegrootheit op twee Ga naar margenoottwijzen bevatten, te weten als van de Ga naar margenootustoffe afgetrokken, gelijk wy ons de zelfde gemenelijk inbeelden, of als Ga naar margenootwzelfstandigheit, 't welk van Ga naar margenootx't verstant alleen, zonder behulp van Ga naar margenootyd' inbeelding, geschied. Indien wy dan op de Ga naar margenootzhoegrootheit merken, gelijk zy in Ga naar margenootad' inbeelding is, 't welk meermaals, en lichtelijker van ons gedaan word, zo zal zy Ga naar margenootbeindig, Ga naar margenootcdeelbaar, en uit delen te zamen gezet, bevonden worden. Maar indien wy op de zelfde, gelijk zy in Ga naar margenootd't verstant is, merken, en haar als Ga naar margenootezelfstandigheit bevatten; 't welk zelden, en zeer zwarelijk geschied: zo zal zy, gelijk wy alreê genoech getoont hebben, Ga naar margenootfonëindig, Ga naar margenootgenig en Ga naar margenoothondeelbaar bevonden worden, 't welk aan alle de genen, die onderscheit tusschen Ga naar margenootiinbeelden en Ga naar margenootkverstaan konnen maken, klarelijk genoech bekent zal zijn, voornamelijk zo men ook hier op merkt, dat de Ga naar margenootlstoffe overäl de zelfde is, en dat wy daar in geen delen onderscheiden, dan voor zo veel als wy bevatten dat de stoffe verscheidelijk Ga naar margenootmaangedaan is; om 't welk haar delen alleenlijk in de Ga naar margenootnwijze, en niet Ga naar margenootozakelijk onderscheiden worden. Tot een voorbeelt, wy bevatten dat het water, voor zo veel het water is, gedeelt, en dat zijn delen van malkander gescheiden konnen worden: maar niet voor zo veel het Ga naar margenootplighamelijke zelfstandigheit is: want voor zo veel het zodanig is, kan het niet gescheiden, noch gedeelt worden. Wijders, 't water, voor zo veel het water is, word Ga naar margenootqvoortgebracht, Ga naar margenootren vergaat: maar voor zo veel het zelfstandigheit is, word niet voortgebracht, en vergaat ook niet. Ik acht dat ik hier meê ook op het tweede Ga naar margenootsbewijs geantwoord heb; dewijl dit mede hier op gegrontvest is, dat de Ga naar margenoottstoffe, als Ga naar margenootuzelfstandigheit aangemerkt, Ga naar margenootwdeelbaar, en uit delen te zamen gezet is. En schoon dit niet dus was, zo weet ik echter niet waaröm zy niet voor de goddelijke natuur waerdig zou wezen; dewijl (volgens de veertiende Ga naar margenootxVoorstelling in dit deel) buiten God geen zelfstandigheit, van de welke zy zou konnen lijden, gestelt kan worden. Alle dingen, zeg ik, zijn in God; en alles, dat gedaan word, word alleenlijk door de wetten van Gods onëindige natuur, en die uit de Ga naar margenootynootzakelijkheit van zijn Ga naar margenootzwezentheit volgen, gelijk ik wel haast zal tonen, gedaan. Men kan dieshalven met geen reden zeggen dat Godt van iets anders zou lijden, of dat d' uitge- | |||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||
strekte Ga naar margenootazelfstandigheit, schoon men haar Ga naar margenootbdeelbaar Ga naar margenootconderstelde, voor de goddelijke natuur onwaerdig zou zijn, zo men slechs toestaat dat zy eeuwig en onëindig is. Maar hier af voor het tegenwoordige genoech. | |||||||||||||
Zestiende Ga naar margenootdVoorstelling.Uit de Ga naar margenootenootzakelijkheit van de goddelijke natuur moeten nootzakelijk Ga naar margenootfonëindige dingen op Ga naar margenootgonëindige wijzen (dat is alles, dat van een Ga naar margenoothonëindig verstant bevat kan worden) volgen. | |||||||||||||
Ga naar margenootiBetoging.Deze Ga naar margenootkVoorstelling moet aan yder bekent en openbaar zijn, zo hy alleenlijk hier op merkt, dat het Ga naar margenootlverstant uit een Ga naar margenootmgestelde bepaling van yder ding veel Ga naar margenootneigenschappen besluit, die warelijk uit deze bepaling, dat is uit de Ga naar margenootowezentheit zelve van de zaak, nootzakelijk volgen; en zo veel te meer, als de Ga naar margenootpbepaling van de zaak meer Ga naar margenootqzakelijkheit uitdrukt, dat is naar dat de wezentheit van de Ga naar margenootrbepaalde zaak meer zakelijkheit insluit. Maar dewijl de goddelijke natuur (volgens de zeste Bepaling) Ga naar margenootstoeëigeningen, die volstrektelijk onëindig zijn, insluit, van de welken yder ook een Ga naar margenoottonëindige wezentheit in haar geslacht uitdrukt, zo moeten uit de Ga naar margenootunootzakelijkheit van deze goddelijke natuur nootzakelijk Ga naar margenootwonëindige dingen op Ga naar margenootxonëindige wijzen (dat is alles, 't welk van een Ga naar margenootyonëindig verstant bevat kan worden) volgen; gelijk voorgestelt wierd. | |||||||||||||
Eerste Ga naar margenootzToegift.Hier uit volgt dat God de Ga naar margenootawerkende oorzaak van alle de dingen is, die van een Ga naar margenootbonëindig verstant bevat konnen worden. | |||||||||||||
Tweede Ga naar margenootaToegift.Ten tweeden volgt, dat God een Ga naar margenootboorzaak door zich, en niet Ga naar margenootcdoor toeval is. | |||||||||||||
Darde Ga naar margenootdToegift.Ten darden volgt, dat God Ga naar margenootevolstrektelijk Ga naar margenootfd'eerste oorzaak is. | |||||||||||||
Zeventiende Ga naar margenootgVoorstelling.Godt werkt alleenlijk uit kracht van de wetten van zijn natuur, zonder van iemant gedwongen te zijn. | |||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||
Ga naar margenoothBetoging.Wy hebben (in de zestiende Ga naar margenootiVoorstelling) getoont, dat uit de Ga naar margenootknootzakelijkheit van de goddelijke natuur alleen, of ('t welk het zelfde is) uit de wetten van Gods natuur alleen Ga naar margenootlvolstrektelijk oneindige dingen volgen: en in de vijftiende Ga naar margenootmVoorstelling van dit deel hebben wy getoont, dat 'er niets zonder God kan zijn, noch bevat worden; maar dat alles in God is. Dieshalven kan 'er buiten hem niets zijn, van 't welk hy Ga naar margenootntot werken Ga naar margenootobepaalt, of gedwongen word: maar hy werkt alleenlijk uit kracht van zijn eige natuur; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Eerste Ga naar margenootpToegiftHier uit volgt, dat 'er geen oorzaak gestelt kan worden, die God Ga naar margenootquitterlijk of Ga naar margenootrinnerlijk Ga naar margenootstot werken aanprikkelt, maar dat hy uit kracht van zijn volmaaktheit alleen een Ga naar margenoottwerkende oorzaak is. | |||||||||||||
Tweede Ga naar margenootuToegift.Ten tweeden volgt, dat God alleen een Ga naar margenootwvrije oorzaak is. Want (volgens d' elfde Ga naar margenootxVoorstelling, en de Ga naar margenootyToegift van de veertiende Voorstelling in dit deel) God alleen Ga naar margenootzis wezentlijk uit d' enige nootzakelijkheit van zijn natuur, en (volgens de voorgaande Voorstelling) Ga naar margenootawerkt uit d' enige nootzakelijkheit van zijn natuur, en is dieshalven (volgens de zevende Ga naar margenootbBepaling) alleen een Ga naar margenootcvrije oorzaak; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Ga naar margenootdByvoegsel.Anderen achten dat God een Ga naar margenootevrije oorzaak is, om dat hy, gelijk zy menen, kan maken dat die dingen, de welken, gelijk wy gezegt hebben, uit zijn natuur volgen, dat is, die in zijn macht zijn, niet voortkomen, of dat zy van hem niet voortgebracht worden. Maar dit is even zo veel, als of zy zeiden dat God kan maken dat uit de natuur van de Ga naar margenootfdriehoek niet volgt dat zijn drie Ga naar margenootghoeken met twee rechte Ga naar margenoothhoeken Ga naar margenootigelijk zijn, of dat uit de Ga naar margenootkgestelde oorzaak niet het Ga naar margenootlgewrocht volgt; 't welk ongerijmt is. Wijders, wy zullen, zonder behulp van deze Ga naar margenootmVoorstelling, tonen dat tot Gods natuur noch Ga naar margenootnverstant, noch Ga naar margenootowil behoort. Ik weet wel dat 'er veel zijn, die achten dat zy konnen tonen dat een Ga naar margenootpopperste verstant, en een Ga naar margenootqvrije wil tot Gods natuur behoren: want zy zeggen dat zy niets volmaakter kennen, 't welk zy aan God konnen toevoegen, dan dit, 't welk in ons d' opperste volmaaktheit is. Voorts, | |||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||
hoewel zy God Ga naar margenootrdadelijk ten opperste verstandig bevatten, zo geloven zy echter niet dat hy kan Ga naar margenootsuitwerken, dat alle de dingen, die hy Ga naar margenoottdadelijk verstaat, Ga naar margenootuwezentlijk zijn; want zy achten dat zy op deze wijze Gods macht vernietigen. Indien God, zeggen zy, alle de dingen, die in zijn verstant zijn, geschapen had, zo zou hy niet meer konnen scheppen: 't welk, gelijk zy geloven, tegen zijn almachtigheit strijd. Zy hebben dieshalven liever willen stellen dat God in alles Ga naar margenootwonverschillig is, zonder iets anders te scheppen, dan dat hy, door zekere Ga naar margenootxvolstrekte wil, besloten had te scheppen. Doch ik acht dat ik (bezie de zestiende Ga naar margenootyVoorstelling van dit deel) klarelijk genoech getoont heb, dat uit Gods Ga naar margenootzopperste mogentheit, of uit zijn Ga naar margenootaonëindige natuur Ga naar margenootbonëindige dingen op Ga naar margenootconëindige wijzen, dat is alles nootzakelijk, zijn gevloeit, of altijt uit de zelfde nootzakelijkheit volgen; op de zelfde wijze, als van, en in eeuwigheit uit de natuur van de Ga naar margenootddriehoek volgt, dat zijn drie Ga naar margenootehoeken met twee Ga naar margenootfrechte hoeken Ga naar margenootggelijk zijn. Gods almogentheit dan, daar door hy gezegt word alles te vermogen, is van eeuwigheit Ga naar margenoothdadelijk, of werkelijk geweest, en zal in de zelfde Ga naar margenootidadelijkheit blijven. Op deze wijze word, naar mijn oordeel, Gods almogentheit veel volmaakter gestelt: ja de tegenstrevers schijnen (indien men recht uit mag spreken) Gods almogentheit t' ontkennen. Want zy zijn gedwongen te belijden dat God Ga naar margenootkonëindige schepbare dingen verstaat, die hy echter nooit zou konnen scheppen: want anders, namelijk indien hy alles schiep, dat hy schepbaar verstaat, zou hy, volgens hun stelling, zijn almogentheit uitputten, en zich onvolmaakt maken. Om dan God volmaakt te stellen, worden zy hier toe genootzaakt, dat zy te gelijk moeten stellen, dat hy niet alles, tot het welk zijn macht zich uitstrekt, kan doen: doch ick zie niet dat men iets ongerijmder, of dat Gods almogentheit meer tegenstreeft, kan verdichten. Wijders, om hier ook iets van het Ga naar margenootlverstant, en van de Ga naar margenootmwil te zeggen, die wy gemenelijk aan God toeëigenen, indien zy, te weten het verstant, en de wil, tot Gods eeuwige Ga naar margenootnwezentheit behoren, zo moet men warelijk by deze beide Ga naar margenoototoeëigeningen iets anders verstaan, dan gemenelijk van de menschen daar by verstaan word. Want het verstant, en de wil, die Gods wezentheit zouden stellen, zouden zo verre, als de hemel van d' aarde af is, van onz verstant, en van onze wil verschillen, en in geen ding, dan in de naam, overëen konnen komen; te weten niet anders dan de hont, die een Ga naar margenootphemelteken is, met de hont, een Ga naar margenootqbassend dier, overëenkoomt; 't welk ik dus bewijs. Indien | |||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||
het Ga naar margenootrverstant tot de goddelijke natuur behoort, zo zal het niet, gelijk onz verstant, Ga naar margenootsna, gelijk veel willen, of Ga naar margenoottte gelijk in natuur met de Ga naar margenootuverstanelijke dingen wezen; dewijl God (volgens d' eerste Ga naar margenootwToegift van de zestiende Ga naar margenootxVoorstelling) in Ga naar margenootyoorzakelijkheit Ga naar margenootzeerder dan alle dingen is. Maar men moet nootzakelijk stellen, dat de waarheit, en de Ga naar margenootavormelijke wezentheit der dingen daaröm dus of zo is, om dat Gods verstant de zelfde zodanig, Ga naar margenootbals zy zijn, begrepen heeft. Gods verstant dan, voor zo veel het bevat word Gods Ga naar margenootdwezentheit te stellen, is warelijk Ga naar margenooted' oorzaak zo wel van de Ga naar margenootfwezentheit, als van de Ga naar margenootgwezentlijkheit der dingen; 't welk, gelijk het schijnt, ook van de genen is gemerkt, die gezegt hebben dat Gods verstant, wil en macht een en de zelfde zaak is. Dewijl dan Gods verstant d' enige oorzaak der dingen is, te weten (gelijk wy getoont hebben) zo wel van hun wezentheit, als van hun wezentlijkheit, zo moet het zelfde nootzakelijk, zo wel ten opzicht van Ga naar margenoothwezentheit, als ten opzicht van Ga naar margenootiwezentlijkheit, van hen verschillen. Want het Ga naar margenootkveröorzaakte verschilt van zijn Ga naar margenootloorzaak Ga naar margenootmbestiptelijk hier in, dat het van zijn oorzaak heeft, daaröm het een Ga naar margenootngewrocht van zulk een oorzaak gezegt word. Tot een voorbeelt, een mensch is wel oorzaak van de Ga naar margenootowezentlijkheit van een ander mensch, maar niet van des zelfs Ga naar margenootpwezentheit, die een eeuwige waarheit is: en dieshalven konnen zy in wezentheit wel gantschelijk overëenkomen; maar Ga naar margenootqin wezentlijk te zijn moeten zy verschillen. Dieshalven, indien de wezentlijkheit van d' een vergaat, zo zal daaröm die van d'ander niet vergaan. Maar indien de wezentheit van d' een vernietigt, en valsch kon worden, zo zou ook de wezentheit van d'ander vernietigt en valsch worden. De zaak dan, die Ga naar margenootroorzaak zo wel van de Ga naar margenootswezentheit, als van de Ga naar margenoottwezentlijkheit van enig Ga naar margenootugewrocht is, moet, zo wel ten opzicht van wezentheit, als ten opzicht van wezentlijkheit, van zodanig gewrocht verschillen. Maar Gods verstant is d' oorzaak zo wel van de wezentheit, als van de wezentlijkheit van onz verstant. Gods verstant dan, voor zo veel men bevat dat het goddelijke wezentheit stelt, verschilt van onz verstant, zo ten opzicht van de wezentheit, als van de wezentlijkheit, en kan nergens anders in, dan in de naam, met het zelfde overëenkomen; gelijk wy voorgestelt hebben. Wat Gods wil aangaat, van de zelsde word op de zelfde wijze gehandelt, gelijk yder lichtelijk kan zien. | |||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||
Achtiende Ga naar margenootwVoorstelling.God is een Ga naar margenootxinblijvende, en geen overgaande oorzaak van alle dingen. | |||||||||||||
Ga naar margenootyBetoging.Alles, dat 'er is, (volgens de vijftiende Ga naar margenootzVoorstelling) is in God, en moet door God bevat worden. Dieshalven, (volgens d' eerste Ga naar margenootaToegift van de zestiende Voorstelling) God is oorzaak van alle dingen, die in hem zijn. Dit is 't eerste. Wijders, buiten God kan 'er geen Ga naar margenootbzelfstandigheit zijn; (volgens de veertiende Voorstelling van dit deel;) dat is, volgens de darde Ga naar margenootcBepaling) iets, 't welk buiten God in zich is. Dieshalven, God is geen oorzaak van iets, dat buiten hem is; 't welk het tweede is, dat wy voorgestelt hebben. | |||||||||||||
Negentiende Ga naar margenootdVoorstelling.God, of alle Gods Ga naar margenootetoeëigeningen zijn eeuwig. | |||||||||||||
Ga naar margenootfBetoging.Want God (volgens de zeste Ga naar margenootgBepaling) is een Ga naar margenoothzelfstandigheit, die (volgens d' elfde Ga naar margenootiVoorstelling van dit deel) nootzakelijk Ga naar margenootkwezentlijk is; dat is (volgens de zevende Voorstelling van dit deel) tot welks natuur wezentlijk te zijn behoort, of, 't welk het zelfde is, uit welks bepaling volgt dat hy wezentlijk is, en dieshalven (volgens d' achtste Bepaling) eeuwig. Wijders, by Gods Ga naar margenootltoeëigeningen moet (volgens de vierde Ga naar margenootmBepaling) het geen verstaan worden, 't welk de Ga naar margenootnwezentheit van de goddelijke Ga naar margenootozelfstandigheit uitdrukt; dat is, het geen, 't welk tot de zelfstandigheit behoort; dit zelfde, zeg ik, moet van de toeëigeningen ingesloten worden; en d' eeuwigheit behoort tot de natuur van de zelfstandigheit, gelijk wy nu terstont uit de zevende Ga naar margenootpVoorstelling betoont hebben: dieshalven, yder der Ga naar margenootqtoeëigeningen moet d' eeuwigheit Ga naar margenootrinsluiten; en zo zijn zy alle eeuwig; 't welk te betogen stond. | |||||||||||||
Ga naar margenootsByvoegsel.Deze Ga naar margenoottVoorstelling blijkt ook zeer klarelijk uit de Ga naar margenootuwijze, door de welke ik (in d' elfde Voorstelling) Godts Ga naar margenootwwezentlijkheit heb betoogt. Uit deze Ga naar margenootxbetoging, zeg ik, blijkt dat Gods wezentlijkheit, gelijk zijn Ga naar margenootywezentheit, een eeuwige waarheit is. Wijders, in de negentiende Voorstelling van Kartesius Ga naar margenootzbeginselen heb ik ook op een andere wijze Gods eeuwigheit betoogt; en dieshalven is 't niet nodig deze betoging hier weêr by te brengen. | |||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||
Twintigtste Ga naar margenootaVoorstelling.Gods Ga naar margenootbwezentlijkheit, en zijn Ga naar margenootcwezentheit zijn een en 't zelfde. | |||||||||||||
Ga naar margenootdBetoging.God (volgens de voorgaande Ga naar margenooteVoorstelling) en alle zijn Ga naar margenootftoeëigeningen zijn eeuwig; dat is (volgens d' achtste Ga naar margenootgBepaling) dat yder van zijn toeëigeningen Ga naar margenoothwezentlijkheit uitdrukt. Dieshalven, de zelfde toeëigeningen van God, die (volgens de vierde Ga naar margenootiBepaling) Gods eeuwige Ga naar margenootkwezentheit uitdrukken, drukken te gelijk ook zijn eeuwige Ga naar margenootlwezentlijkheit uit: dat is het zelfde, 't welk Gods wezentheit stelt, stelt te gelijk zijn wezentlijkheit. Dieshalven, zijn wezentlijkheit, en zijn wezentheit zijn een, en 't zelfde; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Eerste Ga naar margenootmToegift.Hier uit volgt dat Gods Ga naar margenootnwezentlijkheit, gelijk zijn Ga naar margenootowezentheit, een eeuwige waarheit is. | |||||||||||||
Tweede Ga naar margenootpToegift.Ten tweeden volgt, dat God, of alle Gods Ga naar margenootqtoeëigeningen onveränderlijk zijn. Want indien zy, ten opzicht van hun Ga naar margenootrwezentlijkheit, veränderden, zo moesten zy ook, (volgens de voorgaaude Ga naar margenootsVoorstelling) ten opzicht van hun Ga naar margenoottwezentheit, veränderen; dat is (gelijk uit zich bekent is) van waar valsch worden: 't welk ongerijmt is. | |||||||||||||
Eenentwintigste Ga naar margenootuVoorstelling.Alle de dingen, de welken uit de Ga naar margenootwvolstrekte natuur van enigen van Gods Ga naar margenootxtoeëigeningen volgen, hebben altijt, en Ga naar margenootyoneindig Ga naar margenootzwezentlijk moeten wezen, of zijn door de zelfde toeëigening eeuwig en onëindig. | |||||||||||||
Ga naar margenootaBetoging.Indien gy dit ontkent, zo Ga naar margenootbbevat, is 't mogelijk, dat 'er in enige Ga naar margenootctoeëigening van God, uit kracht van zijn Ga naar margenootdvolstrekte natuur, iets volgt, 't welk Ga naar margenooteeindig is, en een Ga naar margenootfbepaalde wezentlijkheit, of Ga naar margenootgduring heeft; tot een voorbeelt, het Ga naar margenoothdenkbeelt van God in de denking. Nu, dewijl de Ga naar margenootidenking Ga naar margenootkonderstelt word een Ga naar margenootltoeëigening van God te zijn, zo is zy nootzakelijk, (volgens d' elfde Ga naar margenootmVoorstelling van dit deel) uit haar natuur onëindig. Maar voor zo veel zy | |||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||
Gods Ga naar margenootodenkbeelt heeft, word zy onderstelt Ga naar margenootpeindig te wezen. Doch zy kan (volgens de tweede Ga naar margenootqBepaling) niet eindig bevat worden, 't en zy dat zy door de Ga naar margenootrdenking zelve Ga naar margenootsbepaalt word. Maar dit geschied niet door de denking zelve, voor zo veel zy Gods Ga naar margenoottdenkbeelt stelt; want dus verre word zy Ga naar margenootuonderstelt Ga naar margenootweindig te wezen: dieshalven door de Ga naar margenootxdenking, voor zo veel zy Gods Ga naar margenootydenkbeelt niet stelt, 't welk echter (volgens d' elfde Ga naar margenootzVoorstelling van dit deel) nootzakelijk Ga naar margenootawezentlijk moet wezen. En dieshalven is 'er een denking, die Gods denkbeelt niet stelt: in voegen dat uit des zelfs natuur, voor zo veel zy een Ga naar margenootbvolstrekte denking is, niet nootzakelijk Gods Ga naar margenootcdenkbeelt volgt: want men bevat haar als het geen, dat Gods denkbeelt stelt, en niet stelt; 't welk tegen Ga naar margenootdd' onderstelling is. Dieshalven, indien Gods denkbeelt in de Ga naar margenootedenking, of iets anders (want het is even veel wat men neemt, dewijl de Ga naar margenootfbetoging Ga naar margenootgalgemeen is) in enige Ga naar margenoothtoeeigening van God uit de Ga naar margenootinootzakelijkheit van de Ga naar margenootkvolstrekte natuur van zijn toeëigening volgt, zo moet het nootzakelijk Ga naar margenootlonëindig zijn; 't welk het eerste van onze Ga naar margenootmVoorstelling is. Wijders, het geen, dat uit de nootzakelijkheit van de natuur van, enige Ga naar margenootntoeëigening op deze wijze volgt, kan geen Ga naar margenootobepaalde wezentlijkheit, of during hebben. Indien gy dit ontkent, zo Ga naar margenootponderstel een zaak, die uit de nootzakelijkheit der natuur van enige Ga naar margenootqtoeeigening volgt, te weten, dat 'er in enige toeëigening van God, tot een voorbeelt, Gods Ga naar margenootrdenkbeelt in de Ga naar margenootsdenking, gestelt word, en Ga naar margenoottonderstel dat het zelfde t' eniger tijt niet geweest heeft, of niet zal wezen. Maar dewijl men onderstelt dat de denking een toeëigening van God is, zo moet zy nootzakelijk en eeuwiglijk onveränderlijk wezen; volgens d' elfde Ga naar margenootuVoorstelling, en de tweede Ga naar margenootwToegift van de twintigste Voorstelling. Dieshalven zal de Ga naar margenootxdenking buiten de Ga naar margenootypalen der Ga naar margenootzduring van Gods Ga naar margenootadenkbeelt, (want men onderstelt dat Gods denkbeelt t' enige tijt niet geweest heeft, of niet zal wezen,) zonder Gods denkbeelt moeten wezen. Maar dit is tegen Ga naar margenootbd' onderstelling: want men onderstelt dat uit de Ga naar margenootcgestelde denking nootzakelijk Gods denkbeelt volgt. Zo kan dan Gods denkbeelt in de denking, of iets anders, dat nootzakelijk uit de Ga naar margenootdvolstrekte natuur van enige van Gods Ga naar margenootetoeëigeningen volgt, geen Ga naar margenootfbepaalde during hebben, maar moet, uit kracht van de zelfde toeëigening, eeuwig zijn; 't welk het tweede is, dat te betogen stond. Hier staat aan te merken dat het zelfde van yder ding, 't welk in enige van Gods toeëigeningen uit Gods volstrekte natuur nootzakelijk volgt, bevestigt moet worden. | |||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||
Tweeentwintigste Ga naar margenootgVoorstelling.Al 't geen, dat uit een van Gods Ga naar margenoothtoeëigeningen, voor zo veel zy met een Ga naar margenootiwijze is Ga naar margenootkaangedaan, die uit kracht van deze toeëigening onëindig en eeuwig is, volgt, moet ook nootzakelijk eeuwig en onëindig wezen. | |||||||||||||
Ga naar margenoot1Betoging.De Betoging van deze Voorstelling gaat op de zelfde wijze voort, als die van de voorgaande Voorstelling. | |||||||||||||
Drieentwintigste Ga naar margenootmVoorstelling.Alle Ga naar margenootnwijze, die nootzakelijk en eindig is, heeft nootzakelijk moeten volgen, of uit de Ga naar margenootovolstrekte natuur van een van Gods Ga naar margenootptoeëigeningen, of uit een van Gods toeëigeningen, voor zo veel de zelfde met een Ga naar margenootqwijze is Ga naar margenootraangedaan, die ook nootzakelijk en onëindig is. | |||||||||||||
Ga naar margenootsBetoging.Ga naar margenoottWijze in iets anders is het geen, door 't welk het Ga naar margenootubevat moet worden; volgens de vijfde Ga naar margenootwBepaling: dat is (volgens de vijftiende Ga naar margenootxVoorstelling van dit deel) iets, 't welk in God alleen kan zijn, en door God alleen verstaan worden. Indien men dan begrijpt dat een Ga naar margenootywijze nootzakelijk Ga naar margenootzwezentlijk en Ga naar margenootaonëindig is, zo moet men nootzakelijk dit beide besluiten, of door een van Gods Ga naar margenootbtoeeigeningen bevatten, voor zo veel men bevat dat de zelfde Ga naar margenootconeindigheit, en Ga naar margenootdnootzakelijkheit van Ga naar margenootewezentlijkheit, of, 't welk (volgens d' achtste Ga naar margenootfBepaling) het zelfde is, eeuwigheit uitdrukt: Ga naar margenootgdat is (volgens de zeste Bepaling, en de negentiende Voorstelling van dit deel) voor zo veel zy Ga naar margenoothvolstrektelijk aangemerkt word. De Ga naar margenootiwijze dan, die nootzakelijk en onëindig is, heeft nootzakelijk uit de Ga naar margenootkvolstrekte natuur van enige van Gods Ga naar margenootltoeëigeningen moeten volgen; en dit of Ga naar margenootmonmiddelijk, (bezie hier af d' eenëntwintigste Ga naar margenootnVoorstelling) of Ga naar margenootodoor middel van enige Ga naar margenootpwijze, die uit de volstrekte natuur van een van zijn toeëigeningen volgt: dat is (volgens de voorgaande Voorstelling) die ook nootzakelijk en onëindig is; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||
Vierentwintigste Ga naar margenootqVoorstelling.De Ga naar margenootrwezentheit der dingen, die van God voortgebracht zijn, Ga naar margenootssluit geen Ga naar margenoottwezentlijkheit in. | |||||||||||||
Ga naar margenootuBetoging.Dit blijkt uit d' eerste Ga naar margenootwBepaling. Want het geen, welks natuur (te weten in zich aangemerkt) Ga naar margenootxwezentlijkheit Ga naar margenootyinsluit, is oorzaak van zich zelf; en is alleenlijk uit kracht van zijn eige natuur Ga naar margenootzwezentlijk. | |||||||||||||
Ga naar margenootaToegift.Hier uit volgt dat God niet alleenlijk Ga naar margenootboorzaak is, van dat de dingen beginnen Ga naar margenootcwezentlijk te zijn, maar ook van dat zy volharden wezentlijk te wezen: want het zy de voort gebrachte dingen wezentlijk zijn, ofniet, wy bevinden, zo dikwils als wy op hun Ga naar margenootdwezentheit merken, dat deze wezentheit noch Ga naar margenootewezentlijkheit, noch Ga naar margenootfduring insluit. En dieshalven kan hun during wezentheit geen oorzaak van hun wezentlijkheit, noch van hun during wezen; gelijk ook niets anders, behalven God, tot welks natuur alleen (volgens d' eerste Ga naar margenootgToegift van de veertiende Voorstelling) behoort Ga naar margenoothwezentlijk te zijn. | |||||||||||||
Vyfentwintigste Ga naar margenootiVoorstelling.God is niet alleenlijk een Ga naar margenootkwerkende oorzaak van de Ga naar margenootlwezentlijkheit, maar ook van de Ga naar margenootmwezentheit der dingen. | |||||||||||||
Ga naar margenootnBetoging.Indien gy dit ontkent, zo is God geen oorzaak van de Ga naar margenootowezentheit der dingen, en zo kan men (volgens de vierde Ga naar margenootpKundigheit) de wezentheit der dingen zonder God bevatten. Maar dit is ongerijmt; (volgens de vijftiende Ga naar margenootqVoorstelling van dit deel) zo is dan God ook d'oorzaak van de wezentheit der dingen; gelijk te bewijzen stond. | |||||||||||||
Ga naar margenootrByvoegsel.Deze Ga naar margenootsVoorstelling volgt klarelijker uit de zestiende Voorstelling van dit deel. Want daar uit volgt zeer klarelijk dat uit de Ga naar margenoottgestelde goddelijke natuur nootzakelijk zo wel de Ga naar margenootuwezentheit, als de Ga naar margenootwwezentlijkheit der dingen besloten moet worden; en, om weinig woorden te maken, in de zelfde zin, daar in men zegt dat God oorzaak van zich is, moet hy ook d'oorzaak van alle dingen gezegt worden; 't welk noch klarelijker uit de volgende Toegift zal blijken. | |||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||
Ga naar margenootxToegift.De bezondere dingen zijn niets anders, dan Ga naar margenootyaandoeningen van Gods Ga naar margenootztoeëigeningen, of Ga naar margenootawijzen, door de welken Gods toeëigeningen op een zekere en bepaalde wijze uitgedrukt worden. Het Ga naar margenootbbewijs blijkt klarelijk uit de vijftiende Voorstelling, en uit de vijfde Ga naar margenootcBepaling van dit dee. | |||||||||||||
Zesentwintigste Ga naar margenootdVoorstelling.Een zaak, die Ga naar margenootetot iets te werken Ga naar margenootfbepaalt is, is nootzakelijk van God dus bepaalt geweest; en de gene, die van God niet is bepaalt, kan zich zelve niet tot werken bepalen. | |||||||||||||
Ga naar margenootgBetoging.Het geen, door 't welk de dingen Ga naar margenoothtot iets te werken Ga naar margenootibepaalt gezegt worden, moet nootzakelijk iets Ga naar margenootkstellig wezen; gelijk uit zich zelf blijkt. Dieshalven, God is, uit de nootzakelijkheit van zijn natuur, de Ga naar margenootlwerkende oorzaak, zo wel van zijn Ga naar margenootmwezentheit, als van zijn Ga naar margenootnwezentlijkheit; volgens de zestiende en vijfentwintigste Ga naar margenootoVoorstelling van dit deel. Dit was het eerste van de Voorstelling, uit het welk ook het tweede; dat wy voorgestelt hebben, zeer klarelijk volgt. Want indien enig ding, 't welk van God niet Ga naar margenootpbepaalt is, zich zelf kan Ga naar margenootqbepalen, zo zou 't eerste deel van deze voorstelling valsch wezen: 't welk ongerijmt is; gelijk wy getoont hebben. | |||||||||||||
Zevenentwintigste Ga naar margenootrVoorstelling.Een zaak, die van God Ga naar margenootsbepaalt is Ga naar margenootttot iets te werken, kan zich zelve niet Ga naar margenootuonbepaalt maken. | |||||||||||||
Ga naar margenootwBetoging.Deze Voorstelling blijkt uit de darde Ga naar margenootxKundigheit. | |||||||||||||
Achtentwintigste Ga naar margenootyVoorstelling.Yder bezonder ding, of dat Ga naar margenootzeindig is, en een Ga naar margenootabepaalde wezentlijkheit heeft, kan niet Ga naar margenootbwezentlijk zijn, noch Ga naar margenootctot werken Ga naar margenootdbepaalt worden, zo het niet van een andere Ga naar margenooteoorzaak, die ook eindig is, en een bepaalde wezentlijkheit heeft, bepaalt word tot wezentlijk te zijn, en tot te werken. Wijders, deze oorzaak kan ook niet wezentlijk zijn, noch tot werken bepaalt worden, zo zy niet van een andere, die ook | |||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||
eindig is, en een bepaalde wezentlijkheit heeft, tot wezentlijk te zijn, en tot te werken bepaalt word: en dus tot aan 't onëindig. | |||||||||||||
Ga naar margenootfBetoging.Alles, dat Ga naar margenootgbepaalt is Ga naar margenoothtot wezentlijk te zijn, en Ga naar margenootitot te werken, is van God dus bepaalt; volgens de zesëntwintigste Ga naar margenootkVoorstelling, en de Ga naar margenootlToegift van de vierëntwintigste Voorstelling in dit deel. Maar 't geen, dat Ga naar margenootmeindig is, en een Ga naar margenootnbepaalde wezentlijkheit heeft, kan niet van de Ga naar margenootovolstrekte natuur van enige van Gods Ga naar margenootptoeëigeningen voortgebracht wezen: want al 't geen, dat uit de volstrekte natuur van enige van Gods toeëigeningen volgt, is Ga naar margenootqonëindig en eeuwig; volgens d' eenëntwintigste Ga naar margenootrVoorstelling van dit deel. Het heeft dieshalven uit God, of uit enige van zijn toeëigeningen, voor zo veel zy met enige Ga naar margenootswijze Ga naar margenoottaangedaan aangemerkt word, moeten volgen: want daar is niets buiten de Ga naar margenootuzelfstandigheit, en de Ga naar margenootwwijzen; volgens d' eerste Ga naar margenootxKundigheit, en de darde en vijfde Ga naar margenootyBepaling. En de wijzen (volgens de Ga naar margenootzToegift van de vijfëntwintigste Voorstelling in dit deel) zijn niets anders, dan Ga naar margenootaaandoeningen van Gods Ga naar margenootbtoeëigeningen. Maar het heeft ook uit God, of uit enige van zijn toeëigeningen, voor zo veel zy met Ga naar margenootcwijziging Ga naar margenootdaangedaan is, die eeuwig en Ga naar margenooteonëindig is, niet konnen volgen; volgens de tweeëntwintigste Ga naar margenootfVoorstelling van dit deel. Het heeft dan van God, of van enige van zijn Ga naar margenootgtoeëigeningen, voor zo veel deze Ga naar margenoothtoeëigening Ga naar margenootigewijzigt is met een Ga naar margenootkwijziging, die eindig is, en een Ga naar margenootlbepaalde wezentlijkheit heeft, moeten volgen, of tot Ga naar margenootmwezentlijk te zijn, en Ga naar margenootntot te werken Ga naar margenootobepaalt worden; 't welk eerst voorgestelt is. Wijders, deze Ga naar margenootpoorzaak, of deze Ga naar margenootqwijze heeft ook (volgens de zelfde reden, door de welke wy nu terstont het eerste deel van deze Ga naar margenootrVoorstelling getoont hebben) van een andere oorzaak, die ook Ga naar margenootseindig is, en een Ga naar margenoottbepaalde wezentlijkheit heeft, bepaalt moeten worden, en deze leste weêr (volgens de zelfde reden) van een andere oorzaak, en dus (volgens de zelfde reden) altijt voort tot aan 't onëindig; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Ga naar margenootuByvoegsel.Dewijl enige dingen Ga naar margenootwonmiddelijk van God hebben moeten voortgebracht worden, te weten de genen, die nootzakelijk uit zijn Ga naar margenootxvolstrekte natuur volgen, en anderen door middel van deze eersten, die echter niet zonder God konnen wezen, noch zonder | |||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||
hem bevat worden; zo volgt hier uit, voorëerst, dat God Ga naar margenootyvolstrektelijk de Ga naar margenootznaaste oorzaak der dingen is, die Ga naar margenootaonmiddelijk van hem voortgebracht zijn. Ik zeg volstrektelijk de naaste oorzaak, en niet Ga naar margenootbin zijn geslacht, gelijk men zegt: om dat Gods Ga naar margenootcgewrochten in dier voegen in hem blijven, en van hem Ga naar margenootdafhangen, dat hun Ga naar margenooteoorzaak geensins zonder God kan wezen, noch verstaan worden. Bezie de vijftiende Ga naar margenootfVoorstelling, en de Ga naar margenootgToegift van de vierëntwintigste Voorstelling in dit deel. Ten tweeden volgt, dat God niet Ga naar margenootheigentlijk Ga naar margenootid' afgelege oorzaak der bezondere dingen gezegt mag worden, 't en waar misschien om deze oorzaak, te weten, op dat wy dezen van die, de welken hy Ga naar margenootkonmiddelijk voortgebracht heeft, of eerder, die uit zijn Ga naar margenootlvolstrekte natuur volgen, zouden onderscheiden. Want by afgelege oorzaak verstaan wy een zodanige oorzaak, die geensins met haar Ga naar margenootmgewrocht te zamen gevoegt is. Doch alle dingen, die zijn, zijn in God, en hangen in dier voegen van God af, dat zy zonder hem niet konnen wezen, noch bevat worden. | |||||||||||||
Negenentwintigste Ga naar margenootnVoorstelling.In de natuur is geen Ga naar margenootogebeurelijkheit: maar alle dingen zijn uit de Ga naar margenootpnootzakelijkheit van de goddelijke natuur Ga naar margenootqbepaalt tot op zekere Ga naar margenootrwijze Ga naar margenootswezentlijk te zijn, en te Ga naar margenoottwerken. | |||||||||||||
Ga naar margenootuBetoging.Alles, dat'er is, is in God; volgens de vijftiende Voorstelling van dit deel. Maar God kan niet een Ga naar margenootwgebeurelijk ding gezegt worden. Want (volgens d' elfde Ga naar margenootxVoorstelling van dit deel) hy is Ga naar margenootywezentlijk, niet Ga naar margenootzop een gebeurelijke wijze, maar Ga naar margenootanootzakelijk. Wijders, de Ga naar margenootbwijzen van de goddelijke natuur zijn (volgens de zelfde Voorstelling) ook nootzakelijk, en niet gebeurelijk, uit de zelfde gevolgt; volgens de zestiende Voorstelling van dit deel: en dit of voor zo veel de goddelijke natuur Ga naar margenootcvolstrektelijk, (volgens d' eenëntwintigste Voorstelling van dit deel) of voor zo veel zy op zekere Ga naar margenootdwijze Ga naar margenootctot werken Ga naar margenootfbepaalt, (volgens de zevenëntwintigste Voorstelling van dit deel) aangemerkt word. Voorts, God is niet alleenlijk Ga naar margenootgd' oorzaak van deze Ga naar margenoothwijzen, voor zo veel zy Ga naar margenootienkelijk; (volgens de Ga naar margenootkToegift van de vierëntwintigste Ga naar margenootlVoorstelling in dit deel) maar ook (volgens de zesëntwintigste Voorstelling van dit deel) voor zo veel zy Ga naar margenootmtot iets te werken bepaalt aangemerkt worden. Want indien zy (volgens de zelfde Voorstelling) van | |||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||
God niet bepaalt zijn, 't is Ga naar margenootnonmogelijk, en niet Ga naar margenootogebeurelijk, dat zy zich zelven zullen Ga naar margenootpbepalen. In tegendeel, (volgens de zevenëntwintigste Voorstelling van dit deel) indien zy van God bepaalt zijn, 't is onmogelijk, en niet gebeurelijk, dat zy zich zelven als onbepaalt zouden schikken. Alle dingen dan zijn uit de Ga naar margenootqnootzakelijkheit van de goddelijke natuur Ga naar margenootrbepaalt, niet alleenlijk Ga naar margenootstot te zijn, maar ook tot op zekere wijze te wezen, en Ga naar margenoottte werken; en daar is niets Ga naar margenootugebeurelijk; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Ga naar margenootwByvoegsel.Eer ik wijder voortga, heb ik goetgevonden hier te verklaren, wat wy by de Ga naar margenootxnaturende natuur, en wat by de Ga naar margenootygenatuurde natuur te verstaan hebben, of liever zulks te vermanen: want ik acht dat het zelfde genoech uit het voorgaande blijkt; te weten, dat wy by naturende natuur het geen moeten verstaan, dat in zich is, en door zich bevat word, of zodanige Ga naar margenootztoeëigeningen van de Ga naar margenootazelfstandigheit, die een eeuwige en onëindige Ga naar margenootbwezentheit uitdrukken; dat is (volgens d' eerste Ga naar margenootcToegift van de veertiende Voorstelling, en de tweede Toegift van de zeventiende Voorstelling in dit deel) God, voor zo veel hy als een Ga naar margenootdvrije oorzaak aangemerkt word. Maar by de Ga naar margenootegenatuurde natuur versta ik dit alles, 't welk uit de nootzakelijkheit van Gods natuur, of van yder van Gods Ga naar margenootftoeëigeningen volgt, dat is alle de Ga naar margenootgwijzen van Gods toeëigeningen, voor zo veel zy als dingen aangemerkt worden, die in God zijn, en die zonder God niet konnen wezen, noch bevat worden. | |||||||||||||
Dartigste Ga naar margenoothVoorstelling.Een Ga naar margenootidadelijk verstant, dat eindig, of onëindig is, moet Gods Ga naar margenootmtoeëigeningen, en Gods Ga naar margenootnaandoeningen, en Ga naar margenootoniets anders, Ga naar margenootpbevatten. | |||||||||||||
Ga naar margenootqBetoging.Een waar Ga naar margenootrdenkbeelt moet met de zaak, daar afhet een denkbeelt is, overëenkomen, volgens de zeste Ga naar margenootsKundigheit; dat is (gelijk door zich blijkt) het geen, dat in 't verstant Ga naar margenoottvoorwerpelijk begrepen word, moet nootzakelijk in de natuur zijn: maar (volgens d' eerste Ga naar margenootuToegift van de veertiende Ga naar margenootwVoorstelling in dit deel) in de natuur is niet meer, dan een enige Ga naar margenootxzelfstandigheit, namelijk God, en (volgens de vijftiende Voorstelling van dit deel) geen andere Ga naar margenootyaandoeningen, dan die in God zijn, en die (volgens de zelfde Voorstelling) niet zonder God konnen wezen, noch bevat worden. Dieshalven, een Ga naar margenootzdadelijk verstant, 't zy eindig of onëindig, moet Gods Ga naar margenootbtoeëigeningen, | |||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||
en Gods Ga naar margenootcaandoeningen, en niets anders begrijpen; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Eenendartigste Ga naar margenootdVoorstelling.Het Ga naar margenootedadelijk verstant, 't zy het eindig, of onëindig is, gelijk ook de wil, begeerte, liefde, en d' anderen, moeten tot de Ga naar margenoothgenatuurde natuur, en niet tot de Ga naar margenootinaturende natuur, betrokken en toegepast worden. | |||||||||||||
Ga naar margenootkBetoging.By Ga naar margenootlverstant (gelijk door zich bekent is) verstaan wy geen Ga naar margenootmvolstrekte denking, maar alleenlijk zekere Ga naar margenootnwijze van denken; welke wijze van anderen, te weten van begeerte, liefde, enz. verschilt. En dieshalven moet (volgens de vijfde Ga naar margenootoBepaling) het zelfde door de volstrekte denking begrepen worden: dat is, het moet (volgens de vijftiende Ga naar margenootpVoorstelling, en de zeste Ga naar margenootqBepaling van dit deel) door enige van Gods Ga naar margenootrtoeëigeningen, die een eeuwige en onëindige Ga naar margenootswezentheit van Ga naar margenoottdenking uitdrukt, in dier voegen bevat worden, dat het nootzakelijk zonder de zelfde noch zijn, noch bevat zou konnen worden. Het moet dan (volgens het Ga naar margenootuByvoegsel van de negenëntwintigste Voorstelling in dit deel) tot de Ga naar margenootwgenatuurde, en niet tot de Ga naar margenootxnaturende natuur betrokken en toegepast worden; gelijk ook alle d' andere Ga naar margenootywijzen van denken, gelijk voorgestelt is. | |||||||||||||
Ga naar margenootzBetoging.De reden, om de welke ik hier van Ga naar margenootadadelijk verstant spreek, is niet om dat ik toesta dat 'er enig Ga naar margenootbverstant in Ga naar margenootc't vermogen is, gelijk men zegt: maar dewijl ik gaerne alle verwarring zou mijden, zo heb ik alleenlijk van een ding, 't welk zeer klarelijk van ons bevat word, willen spreken; te weten van de Ga naar margenootdverstaning zelve, boven de welke wy niets klarelijker bevatten. Want wy konnen niets Ga naar margenooteverstaan, of het is aan ons dienstig tot volmaakte Ga naar margenootfkennis van de Ga naar margenootgverstaning. | |||||||||||||
Tweeendartigste Ga naar margenoothVoorstelling.De Ga naar margenootiwil kan geen Ga naar margenootkvrije, maar alleenlijk een Ga naar margenootlnootzakelijke oorzaak genoemt worden. | |||||||||||||
Ga naar margenootmBetoging.De Ga naar margenootnwil is, gelijk het Ga naar margenootoverstant, alleenlijk zekere Ga naar margenootpwijze van denken. Dieshalven, (volgens d' achtëntwintigste Ga naar margenootqVoorstelling van dit deel) yder Ga naar margenootrwilling kan niet Ga naar margenootszijn, noch Ga naar margenootttot werken bepaalt worden, zo zy niet van een andere Ga naar margenootuoorzaak, en deze weêr van een ande- | |||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||
re, en dus tot aan 't onëindig, Ga naar margenootwbepaalt word. Indien men de wil Ga naar margenootxonëindig Ga naar margenootyonderstelt, zo moet hy ook van God tot zijn, en tot werken bepaalt worden; van God, zeg ik, niet voor zo veel hy een Ga naar margenootzzelfstandigheit, Ga naar margenootavolstrektelijk onëindig, is, maar voor zo veel hy een Ga naar margenootbtoeeigening heeft, die een onëindige en eeuwige Ga naar margenootcwezentheit van denking uitdrukt; volgens de drieëntwintigste Ga naar margenootdVoorstelling van dit deel. De Ga naar margenootewil dan, op welke wijze hy ook Ga naar margenootfbevat word, 't zy Ga naar margenootgeindig, of Ga naar margenoothonëindig, verëischt een oorzaak, de welke hem tot Ga naar margenootite zijn, en tot Ga naar margenootkte werken Ga naar margenootlbepaalt: en kan dieshalven (volgens de zevende Ga naar margenootmBepaling) geen Ga naar margenootnvrije, maar alleenlijk een Ga naar margenootonootzakelijke, ofgedwonge oorzaak gezegt worden; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Eerste Ga naar margenootpToegift.Hier uit volgt, dat God niet uit de Ga naar margenootqvrijheit van wil werkt. | |||||||||||||
Tweede Ga naar margenootrToegift.Ten tweeden volgt, dat de Ga naar margenootswil, en Ga naar margenoott't verstant zodanig tot Gods natuur zijn, als de Ga naar margenootubeweging en Ga naar margenootwstilte, en Ga naar margenootxvolstrektelijk als alle naturelijke dingen, die (volgens de negenëntwingste Ga naar margenootyVoorstelling van dit deel) van God Ga naar margenootztot te zijn, en Ga naar margenootatot de werken op zekere Ga naar margenootbwijze Ga naar margenootcbepaalt moeten worden. Want de wil (gelijk ook d' andere dingen) verëischt oorzaak, van de welke hy tot te zijn, en te werken op zekere wijze bepaalt word. En hoewel uit de Ga naar margenootdgestelde wil, en uit het verstant onëindige dingen volgen, zo kan men echter daaröm niet meer zeggen dat Godt uit Ga naar margenootevrijheit van wil werkt, als men zou konnen zeggen dat God uit vryheit van beweging en stilte werkt, om dat uit deze twee ook onëindige dingen volgen. De wil dan behoort niet meer, dan d'andere dingen, tot Gods natuur: Maar hy is tot des zelfs natuur gelijk de Ga naar margenootfbeweging en stilte, en alle d' andere dingen, die, gelijk wy getoont hebben, uit de nootzakelijkheit van de goddelijke natuur volgen, en van de zelfde op zekere wijze tot te zijn, en te werken bepaalt worden. | |||||||||||||
Drieendartigste Ga naar margenootgVoorstelling.De dingen hebben op geen andere Ga naar margenoothwijze, noch in geen andere Ga naar margenootiordening van God voortgebracht konnen worden, dan zy voortgebracht zijn. | |||||||||||||
Ga naar margenootkBetoging.Want alle dingen zijn nootzakelijk uit Gods Ga naar margenootlgestelde natuur gevolgt, (volgens de zestiende Ga naar margenootmVoorstelling van dit deel) en uit de nootzakelijkheit van Gods natuur Ga naar margenootnbepaalt Ga naar margenoototot op zekere wijze te | |||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||
zijn, en te werken; volgens de negenëntwintigste Voorstelling van dit deel. Indien dan de dingen van een ander natuur hadden konnen zijn, of op een andere Ga naar margenootpwijze tot werken bepaalt worden, om dus in een andere Ga naar margenootqordening malkander te volgen, zo zou Gods natuur ook anders konnen wezen, dan zy nu is: en dieshalven zou (volgens d' elfde Voorstelling van dit deel) de zelfde ook moeten zijn: en by gevolg zouden 'er twee, of meer goden konnen wezen; 't welk (volgens d' eerste Ga naar margenootrToegift van de veertiende Voorstelling) ongerijmt is. Dieshalven konnen de dingen op geen andere Ga naar margenootswijze, noch in enige andere Ga naar margenoottordening voortgebracht worden; gelijk voorgestelt is. | |||||||||||||
Eerste Ga naar margenootuByvoegsel.Dewijl ik hier door klarelijker, dan de middagzon, getoont heb dat 'er in de dingen Ga naar margenootwvolstrektelijk niets is, om de welken zy Ga naar margenootxgebeurelijk gezegt konnen worden, zo zal ik nu met weinig woorden verklaren wat wy by gebeurelijk té verstaan hebben; maar eerst wat men by Ga naar margenootynootzakelijk, en by Ga naar margenootzonmogelijk te verstaan heeft. Enig ding word nootzakelijk gezegt, of ten opzicht van zijn Ga naar margenootawezentheit, often opzicht van zijn Ga naar margenootboorzaak. Want de Ga naar margenootcwezentlijkheit van enig ding volgt nootzakelijk of uit des zelfs wezentheit en Ga naar margenootdbepaling, of uit een Ga naar margenootegestelde werkende oorzaak. Wijders, om deze oorzaken word enige zaak onmogelijk gezegt, namelijk, om dat haar Ga naar margenootfwezentheit en Ga naar margenootgbepaling Ga naar margenoothtegenzeggelijkheit Ga naar margenootiinsluit, of om dat'er geen Ga naar margenootkuitterlijke oorzaak tot zodanig een ding voort te brengen Ga naar margenootlbepaalt is. Maar geen ding word om enige andere oorzaak Ga naar margenootmgebeurelijk gezegt, dan ten opzicht van 't gebrek onzer kennis. Want die zaak, van welks Ga naar margenootnwezentheit wy niet weten of zy Ga naar margenoototegenzeggelijkheit insluit, of van de welke wy wel weten dat zy geen tegenzeggelijkheit insluit, en van welks Ga naar margenootpwezentlijkheit wy echter niets zekerlijk konnnen Ga naar margenootqbevestigen, om dat Ga naar margenootrd' ordening der oorzaken voor ons verborgen is, kan nooit aan ons Ga naar margenootsnootzakelijk, noch Ga naar margenoottonmogelijk schijnen; en dieshalven noemen wy haar of Ga naar margenootugebeurelijk, of Ga naar margenootwmogelijk. | |||||||||||||
Tweede Ga naar margenootxByvoegsel.Uit het voorgaande volgt klarelijk dat de dingen naar hun Ga naar margenootyopperste volmaaktheit van God voortgebracht zijn; vermits zy uit de Ga naar margenootzgestelde volmaaktste natuur van God nootzakelijk zijn gevolgt. Dit wijst in God ook geen onvolmaaktheit aan: want zijn volmaaktheit heeft ons gedwongen dit te bevestigen: ja uit het tegendeel hier af (gelijk ik alreê getoont heb) zou klarelijk volgen, dat God niet ten opperste volmaakt is. Want indien de dingen op een an- | |||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||
dere Ga naar margenootawijze voortgebracht waren, zo zou men ook aan God een andere natuur, verscheiden van de gene, die wy, uit aanmerking van zijn Ga naar margenootbvolmaaktste wezend, gedwongen zijn aan hem toe t' eigenen, moeten toeschrijven. Doch ik twijffel niet hier aan, dat veel dit gevoelen, als ongerijmt, zullen verwerpen, zonder het zelfde eens te willen overwegen; en dit om geen andere oorzaak, dan om dat zy gewent zijn een andere vryheit, verscheiden van de gene, die wy (in de zeste Ga naar margenootcBepaling) aan God toegeschreven hebben, aan hem toe t' eigenen, te weten een Ga naar margenootdvolstrekte wil. Ik twijffel ook niet hier aan, dat, zo zy de zaak wel willen bedenken, en het gevolg onzer Ga naar margenootebetogingen recht en wel overwegen, zy eindelijk zodanige vryheit, als zy nu aan God toeëigenen, niet alleenlijk als beuzelächtig, maar ook als een grote hinderpaal tot de wetenschap, gantschelijk zullen verwerpen. 't Is ook niet nodig dat ik de dingen, die in het Ga naar margenootfByvoegsel van de zeventiende Ga naar margenootgVoorstelling in dit deel gezegt zijn, hier herhaal. En nochtans zal ik, om hen te believen, hier weêr tonen dat, schoon men toestond dat de wil tot Gods Ga naar margenoothwezentheit behoort, uit zijn Ga naar margenootivolmaaktheit echter volgt dat de dingen op geen andere Ga naar margenootkwijze, en in geen andere Ga naar margenootlordening van God geschapen hebben konnen worden. Men zal dit lichtelijk konnen tonen, zo wy eerst het geen, dat zy zelven toestaan, overwegen: te weten dat alleenlijk van Gods Ga naar margenootmbesluit en Ga naar margenootnwil Ga naar margenootoafhangt dat yder ding het geen is, dat het is; want anders zou God niet Ga naar margenootpd' oorzaak van alle dingen wezen: daar na, dat alle Gods besluiten van alle eeuwigheit van God zelf ingestelt zijn; want andersins zou hy van onvolmaaktheit en onstantvastigheit overtuigt worden. Maar dewijl in d' eeuwigheit geen wanneer, voor, noch na is, zo volgt hier uit, te weten uit Gods volmaaktheit alleen, dat God nooit iets anders kan, of heeft konnen Ga naar margenootqbesluiten, of dat God voor zijn Ga naar margenootrbesluiten niet heeft geweest, en zonder de zelfden niet zijn kan. Maar (zullen zy zeggen) hoewel men Ga naar margenootsonderstelde dat God een andere natuur, of van eeuwigheit een ander besluit van de natuur, en van haar Ga naar margenoottordening gemaakt had, zo zou daar uit geen onvolmaaktheit in God volgen. Indien zy dit zeggen, zo staan zy ook toe dat God zijn besluiten kan veränderen. Want indien God een ander besluit van de natuur, en van haar ordening gemaakt had, dan hy 'er af gemaakt heeft, dat is, dat hy de natuur anders had gewilt, en anders had begrepen, zo zou hy nootzakelijk een ander Ga naar margenootuverstant, en een andere Ga naar margenootwwil, dan hy nu heeft, gehad hebben. Maar indien men een ander verstant, en een andere wil aan | |||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||
God mag toeëigenen, zonder zijn Ga naar margenootxwezentheit en Ga naar margenootyvolmaaktheit te veränderen; waaröm zou hy dan ook zijn Ga naar margenootzbesluiten omtrent de Ga naar margenootageschape dingen niet konnen veränderen, en echter even volmaakt blijven? want met zijn verstant en wil omtrent de geschape dingen, en hun ordening is het, ten opzicht van zijn wezentheit en volmaaktheit, evenëens, op wat wijze de zelfde ook bevat word. Wijders, alle de Ga naar margenootbWijsbegerigen, die ik gezien heb, staan toe dat in God geen Ga naar margenootcverstant in vermogen, maar alleenlijk Ga naar margenootdin daat is: en dewijl zijn verstant en wil niet van zijn Ga naar margenootewezentheit onderscheiden word, gelijk zy alle ook toestaan; zo volgt dan hier ook uit, dat, zo God een ander Ga naar margenootfverstant in daat, en een andere wil had gehad, zijn wezentheit nootzakelijk ook anders zou zijn. Dieshalven (gelijk wy in 't begin besloten hebben) indien de dingen anders, dan zy nu zijn, van God voortgebracht waren, zo zou ook Gods verstant, en zijn wil, dat is (gelijk toegestaan word) zijn Ga naar margenootgwezentheit, anders, dan zy nu is, moeten wezen; 't welk ongerijmt is. Dewijl dan de dingen op geen andere wijze, noch in geen andere ordening van God hebben konnen voortgebracht worden, en dewijl dit uit Gods opperste volmaaktheit volgt; zo kan warelijk geen gezonde reden ons overreden te geloven dat God alle de dingen, die in zijn verstant zijn, met de zelfde volmaaktheit, daar meê hy hen verstaat, niet heeft willen scheppen. Maar, zullen zy zeggen, in de dingen zelven is noch volmaaktheit, noch onvolmaaktheit. Doch het geen, 't welk in hen is, om 't welk zy volmaakt, of onvolmaakt, goed, of quaad gezegt worden, hangt alleenlijk van Gods wil af: en dieshalven zou God, indien hy gewilt had, gemaakt konnen hebben dat het geen, 't welk nu volmaaktheit is, de hoogste onvolmaaktheit geweest zou hebben, en dat het geen, 't welk nu in de dingen een onvolmaaktheit is, het volmaaktste geweest zou zijn: zeker, wat zou dit anders zijn, als opentlijk te zeggen, dat God (die 't geen, dat hy wil, nootzakelijk verstaat) door zijn wil kan maken dat hy de dingen op een andere wijze verstaat, dan hy hen verstaat; 't welk, gelijk ik nu getoont heb, een grote ongerijmtheit is. Ik kan dan dit Ga naar margenoothbewijs tegen hen omkeeren, op deze wijze. Alle dingen Ga naar margenootihangen van Gods macht af. Indien dan de dingen anders zouden wezen, zo moest nootzakelijk Gods wil ook anders wezen: maar Gods wil (gelijk wy nu uit Gods volmaaktheit zeer klarelijk getoont hebben) kan niet anders zijn: zo konnen dan de dingen ook niet anders wezen. Ik beken echter dat dit gevoelen, 't welk alle dingen zekere onverschillende wil van God onderwerpt, en stelt | |||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||
dat alles van Gods welbehagen afhangt, minder van de waarheit afdwaalt, dan dat van de genen, die stellen dat God alles in opzicht van 't goede doet. Want deze schijnen iets buiten God te stellen, 't welk van God niet afhangt, op 't welk hy, Ga naar margenootkin zijn werking, als op een Ga naar margenootlvoorschrift merkt, of naar 't welk hy, als naar zeker doelwit, mikt: dat warelijk niets anders is, als God het Ga naar margenootmnootlot Ga naar margenootnt' onderwerpen, boven 't welk men niets ongerijmder van God kan stellen, van God, zeg ik, die, gelijk wy getoont hebben, d'eerste en enige vrije oorzaak aller dingen, zo wel van hun Ga naar margenootowezentheit, als van hun Ga naar margenootpwezentlijkheit, is. Ik zal dieshalven geen tijt spillen met deze ongerijmtheit te wederleggen. | |||||||||||||
Vierendartigste Ga naar margenootqVoorstelling.Gods Ga naar margenootrvermogen is niets anders, dan zijn Ga naar margenootswezentheit zelve. | |||||||||||||
Ga naar margenoottBetogingWant uit d'enige Ga naar margenootunootzakelijkheit van Gods wezentheit volgt, (volgens d' elfde Voorstelling van dit deel) dat God Ga naar margenootwd' oorzaak van zich, en (volgens de Zestiende Voorstelling van dit deel, en der zelfder Ga naar margenootxToegift) ook d' oorzaak van alle dingen is. Dieshalven, Gods vermogen, door 't welk hy, en alle dingen zijn, en werken, is zijn Ga naar margenootywezentheit zelve; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Vyfendartigste Ga naar margenootzVoorstelling.Al 't geen, dat wy begrijpen in Gods Ga naar margenootamacht te zijn, is nootzakelijk. | |||||||||||||
Ga naar margenootbBetoging.Want al 't geen, dat in Gods macht is, moet (volgens de voorgaande Voorstelling) in zijn Ga naar margenootcwezentheit in dier voegen begrepen zijn, dat het nootzakelijk daar uit volgt; en dieshalven is 't nootzakelijk; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Zesendartigste Ga naar margenootdVoorstelling.Daar is niets, uit welks natuur niet enig Ga naar margenootegewrocht volgt. | |||||||||||||
Ga naar margenootfBetoging.Alles, dat 'er is, drukt op een zekere en bepaalde Ga naar margenootgwijze Gods Ga naar margenoothnatuur, of Ga naar margenootiwezentheit uit: (volgens de Ga naar margenootkToegift van de vijfëntwintigste Voorstelling in dit deel) dat is (volgens de vierëndartigste Voorstelling van dit deel) al 't geen, 't welk is, drukt op een zekere en bepaalde wijze Gods Ga naar margenootlvermogen uit, dat d' oorzaak | |||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||
van alle dingen is. Dieshalven, (volgens de zestiende Voorstelling van dit deel) uit al 't geen, dat is, moet enig Ga naar margenootmgewrocht volgen; gelijk te betogen stond. | |||||||||||||
Ga naar margenootaAanhangsel.Wy hebben hier meê Gods natuur, en zijn Ga naar margenootbeigenschappen verklaart; namelijk, dat hy nootzakelijk Ga naar margenootcwezentlijk is, dat hy Ga naar margenootdenig is, dat hy uit d'enige nootzakelijkheit van zijn natuur is en werkt, dat hy de Ga naar margenootevrije oorzaak aller dingen is, en hoe alle dingen in God zijn, en in dier voegen van hem Ga naar margenootfafhangen, dat zy zonder hem niet konnen zijn, noch Ga naar margenootgbevat worden: eindelijk, dat alle dingen van God Ga naar margenoothvoorbepaalt zijn, niet uit Ga naar margenootivrijheitvan wil, of Ga naar margenootkvolstrekt welbehagen, maar uit Gods Ga naar margenootlvolstrekte natuur, of Ga naar margenootmonëindig vermogen. Wijders heb ik overäl, daar my gelegentheit voorgekomen is, getracht de Ga naar margenootnvooröordeelen, die beletten zouden konnen mijn Ga naar margenootobetogingen te bevatten, wech te nemen. Maar dewijl 'er noch niet weinig vooröordeelen zijn, de welken grotelijks zouden konnen beletten dat de menschen de Ga naar margenootpsamenschakeling der dingen op die wijze, op de welke ik hen verklaart heb, zouden aanneemen, zo heb ik dienstig geächt de zelfden hier t'onderzoeken. En vermits alle de Ga naar margenootqvooröordeelen, die ik onderneem hier aan te wijzen, van dit alleen af hangen, te weten, dat de menschen gemenelijk Ga naar margenootronderstellen dat alle naturelijke dingen, gelijk zy zelven, om zeker einde werken, ja voor zeker stellen dat God zelf alles naar enig zeker einde Ga naar margenootsstiert; want zy zeggen dat God alle dingen om de menschen, en de menschen op dat zy God zouden dienen, heeft gemaakt: zo zal ik dit enige eerst overwegen; te weten met vooreerst t' onderzoeken waaröm veel zich in dit Ga naar margenoottvooröordeel gerust houden, en alle van natuur zo geneigt zijn tot het zelfde t'omhelzen. Daar na zal ik de valsheit daar af tonen; en eindelijk hoe hier uit alle de vooröordeelen van goet en quaat, van verdienste en zonde, van lof en laster, van ordening en verwarring, van schoonheit en lelijkheit, en van andere diergelijke dingen zijn gesproten. Doch dit is de plaats niet, om zulks van de natuur der menschelijke Ga naar margenootuziel af te leiden. 't Zal genoech zijn dat ik hier het geen, dat van alle menschen toegestaan en beleden moet worden, tot Ga naar margenootwgrontvest neem; te weten dit, Dat alle menschen in d' oorzaken der dingen Ga naar margenootxonkundig geboren worden, en dat zy alle Ga naar margenootybegeerte hebben om 't geen, dat niet voor hen is, te zoeken; daar af zy bewust zijn. Want hier uit volgt, Vooreerst, dat de menschen wanen dat zy vry zijn; vermits zy van hun Ga naar margenootzwillin- | |||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||
gen, en van hun Ga naar margenootabegeerten bewust zijn, zonder op d' oorzaken, van de welken zy Ga naar margenootbgeschikt worden Ga naar margenootctot te begeren, en te willen, dewijl zy onkundig daar in zijn, te denken, ja zelfs niet in hun dromen. Ten tweeden volgt, dat de menschen alles tot zeker einde doen; te weten om 't nut, dat zy begeren. Hier uit spruit het dat zy altijt Ga naar margenootdd' eindelijke oorzaken der Ga naar margenootegedane dingen trachten te weten, en, als zy de zelfden verstaan hebben, zich gerust stellen, zonder daar door enige gelegentheit van wijder te twijffelen te nemen. Indien zy de zelfden niet uit anderen konnen horen, zo is voor hen niets overig, dan dat zy zich tot zich zelven keren, en hun gedachten tot Ga naar margenootfd' einden wenden, van de welken zy gemenelijk tot diergelijke dingen Ga naar margenootgbepaalt worden; en dus zijn zy gedwongen eens anders verstant naar 't hunne t' oordeelen. Wijders, dewijl zy in zich en buiten zich niet weinig middelen vinden, die niet weinig dienstig zijn tot hun nu te verkrijgen, gelijk (om een voorbeelt by te brengen) d' ogen om te zien, de tanden om te knaauwen, de kruiden en beesten tot voedsel, de zon om te lichten, de zee om visch te voeden, en dus byna met alle andere dingen, van welker naturelijke oorzaken zy geen oorzaak om te twijftelen hebben; zo aanmerken zy alle deze naturelijke dingen als middelen, om hun nuttigheit te verkrijgen, En dewijl zy weten dat zy deze middelen wel bedacht, maar niet toegestelt hebben, zo hebben zy hier uit oorzaak genomen om te geloven dat 'er iemant anders is, die deze middelen tot hun gebruik bereid heeft. Want na dat zy deze dingen als middelen hebben aangemerkt, zo hebben zy niet konnen geloven dat zy de zelfden gemaakt hadden: maar uit de middelen, die zy, om hun einde te bereiken, gewent zijn voor zich te werk te stellen, hebben zy moeten besluiten dat 'er een, of enige Ga naar margenoothstierders der natuur zijn, met menschelijke vrijheit begaaft, die alle dingen voor hen bevordert, en alles tot hun gebruik gemaakt hebben. Zy hebben ook het verstant van dezen, dewijl 't by hen ongehoort was, naar hun verstant moeten oordeelen. En dieshalven hebben zy vast gestelt dat de goden alles tot gebruik der menschen stieren, op dat zy de zelfden aan hen zouden verbinden, en by hen in de hooghste eer gehouden zouden worden. Hier uit is gesproten dat yder uit zijn Ga naar margenootivernut verscheide Ga naar margenootkwijzen van God te dienen bedacht heeft; op dat God hem boven d' anderen zou beminnen, en de gehele natuur na de wensch van zijn blinde begeerlijkheit, en van zijn onverzadelijke gierigheit schikken. In dezer voegen is dit Ga naar margenootlvooröordeel in Ga naar margenootmwaangeloof verändert, en heeft diepe wortelen in de geeft geschoten; 't welk veröorzaakt heeft dat yder | |||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||
met zeer grote naerstigheit getracht heeft Ga naar margenootnd' eindelijke oorzaken en 't ooggemerk van alle dingen te verstaan, en hen te verklaren. Maar hoewel zy getracht hebben te tonen dat de natuur niets te vergeefs (dat is 't welk niet tot het gebruik der menschen dient) doet, zo schijnen zy echter niets anders getoont te hebben, dan dat de natuur, en de goden, even gelijk de menschen, Ga naar margenootohollen, en buiten 't speur lopen. Zie, ik bid u, hoe verre de zaak eindelijk is gekomen. Onder zo veel Ga naar margenootpgemakken der natuur hebben zy ook niet weinig Ga naar margenootqongemakken moeten beproeven; te weten stormen, aardbeevingen, ziekten enz. En zy hebben gestelt dat deze dingen daarom gebeuren, om dat de goden (die zy van een zelfde aart als de hunne oordeelen) versteurt waren, uit oorzaak van 't ongelijk, door de menschen hen aangedaan, of om de zonden, in hen te dienen bedreven. En hoewel; d' ervarentheit dagelijks hier tegenspreekt, en door onëindige voorbeelden toont dat de gemakken en ongemakken zo wel den vromen, als den onvromen zonder onderscheit overkomen, zo hebben zy echter niet van dit oud en ingewortelt Ga naar margenootrvooröordeel afgelaten: want zy hebben dit lichtelijker onder d' andere onbekende dingen, daar af 't gebruik, en de nuttigheit aan hen onbekent was, konnen stellen, en dus hun tegenwoordige en ingebore stant van onwetenheit behouden, dan dit geheel gebou om verre werpen, en een nieu uitvinden. Zy hebben dieshalven voor vast en zeker gestelt, dat d' oordeelen der goden de menschelijke bevattingen zeer verre overtreffen; 't welk warelijk d' enige oorzaak geweest zou hebben van dat de waarheit in eeuwigheit voor 't menschelijk geslacht verborgen zou zijn, zo de Ga naar margenootsWiskunde, die niet met Ga naar margenoottd' einden, maar alleenlijk met de Ga naar margenootuwezentheden en Ga naar margenootweigenschappen der Ga naar margenootxgestalten bezich is, niet een ander Ga naar margenootyregel en richtsnoer van waarheit aan de menschen had getoont. En behalven de Ga naar margenootzWiskunde kan men noch andere oorzaken, onnodig om hier opgetelt te worden, aanwijzen, door de welken de menschen (doch zeer weinig, ten opzicht van 't geheel menschelijk geslacht) deze gemene vooröordeelen hebben konnen bemerken, en tot de ware kennis der dingen gebracht worden. Door 't geen, dat tot nu toe gezegt is, heb ik dit, dat ik voor 't eerste belooft heb, genoech verklaart. Maar om nu te tonen dat de natuur geen Ga naar margenootavoorgestelt einde heeft, en dat alle Ga naar margenootbeindelijke oorzaken niets anders zijn, dan menschelijke Ga naar margenootcverdichtselen; hier toe zijn weinig woorden nodig: want ik geloof dat dit klarelijk genoech blijkt, zo uit de Ga naar margenootdgrontvesten en Ga naar margenooteoorzaken, daar uit dit | |||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||
Ga naar margenootfvooröordeel zijn oorsprong getrokken heeft, gelijk ik getoont heb, als uit de zestiende Ga naar margenootgVoorstelling, en uit de Ga naar margenoothToegift van de tweeëndartigste Voorstelling in dit deel; en wijders uit alle die dingen, door de welken ik getoont heb dat alles naar zekere eeuwige nootzakelijkheit der natuur, en naar de hoogste volmaaktheit voortgaat. Ik zal 'er echter noch dit by voegen, dat deze Ga naar margenootileering van 't einde de gehele natuur omwerpt: want zy aanmerkt als een Ga naar margenootkgewrocht het geen, dat warelijk een Ga naar margenootloorzaak is, en in tegendeel, het geen als een oorzaak, 't welk een gewrocht is. Wijders, zy maakt het geen, dat in de natuur Ga naar margenootmeerder is, Ga naar margenootnlater, en eindelijk dat, 't welk het opperste en volmaakste is, 't onvolmaakste: want (ik zal de twee eersten achterlaten, om dat zy door zich bekent zijn) dat Ga naar margenootogewrocht, 't welk Ga naar margenootponmiddelijk van God voortgebracht word, is het volmaaktste, gelijk uit d' een-twee-en drieëntwintigste Ga naar margenootqVoorstellingen blijkt, en hoe iets meer Ga naar margenootrtusschenmiddelige oorzaken behoeft, om voortgebracht te worden, hoe het onvolmaakter is. Maar indien de dingen, die Ga naar margenootsonmiddelijk van God voortgebracht zijn, om die oorzaak waren voortgebracht, dat God zijn Ga naar margenootteinde en ooggemerk zou bereiken, zo zouden nootzakelijk de lesten, om welker oorzaak d' eersten gemaakt zijn, de voortreffelijksten van alle wezen. Wijders, deze Ga naar margenootulering neemt ook Gods volmaaktheit wech. Want indien God om zeker einde werkt, zo begeert hy nootzakelijk iets, dat aan hem ontbreekt. En hoewel de Ga naar margenootwGodgeleerden, en Ga naar margenootxd' Overnatuurkundigen onderscheit tusschen einde van Ga naar margenootyontbreeking, en einde van Ga naar margenootzweldadigheit maken, zo belijden zy echter dat God alles om zich, en niet om de dingen, die te scheppen waren, gemaakt heeft: om dat zy voor de Ga naar margenootaschepping niets, behalven God, om 't welk God zou werken, konnen aanwijzen: in voegen dat zy nootzakelijk gedwongen zijn te belijden, dat God die dingen, om de welken hy middelen heeft willen bereiden, gederft, en de zelfden begeert heeft, gelijk klarelijk uit zich blijkt. Wijders staat hier aan te merken dat de Ga naar margenootbnavolgers van deze Ga naar margenootclering, die hun schranderheit hebben willen tonen, in aan yder ding zijn Ga naar margenootdeinde en ooggemerk aan te wijzen, een nieuwe wijze van Ga naar margenooteredeneren, om deze hun lering te bewijzen, ingevoert hebben, te weten niet met hun toevlucht tot onmogelijkheit, maar tot onkunde te nemen; 't welk aanwijst dat 'er geen andere middel voor deze lering geweest heeft. Want indien, tot een voorbeelt, een steen van enige hoogte op iemants hooft is gevallen, en hem gedoot heeft, zo zullen zy op deze wijze trachten te betogen dat deze steen gevallen is om de mensch te doden. Want indien hy niet door Gods wil tot dit Ga naar margenootfeinde | |||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||
en ooggemerk gevallen was, hoe zouden zo veel Ga naar margenootgomstandigheden (dewijl 'er dikwijls veel te zamen komen) by geval konnen voorkomen? Gy zult misschien antwoorden, om dat het hard waaide, en de man langs die weg ging. Maar, zullen zy u tegenvoeren, waaröm waaide 't hard in die tijt? en waaröm ging de man in de zelfde tijt langs die weg? Indien gy weêr aanwoord dat het toen hard waaide, om dat in de voorgaande dag, terwijl het noch stil weêr was, de zee ongestuimig begon te worden, en de man van zijn vrient genodigt was; zo zullen zy (dewijl 'er geen einde aan 't vragen is) weêr hier op aanparssen, waaröm de zee ongestuimig wierd, en waaröm deze man juist in die tijt genodigt was. In dezer voegen zullen zy niet ophouden van naar Ga naar margenoothd' oorzaak der oorzaken te vragen, tot dat gy uw toevlucht tot Gods wil, de schuilplaats der onweetentheit, genomen zult hebben. In dezer voegen zijn zy ook verbaast, als zy 't gebou van 't menschelijk lighaam zien; en om dat zy in d' oorzaken van dit kunstig gebou onkundig zijn, zo besluiten zy daar uit dat het zelfde niet door Ga naar margenootiwerkdadige, maar door goddelijke, of Ga naar margenootkbovennaturelijke kunst gemaakt, en op zodanige wijze geschikt is, dat het een deel 't ander niet beschadigt. En hier uit spruit het dat de genen, die de ware oorzaken der Ga naar margenootlwonderdaden navorsschen, en die trachten de naturelijke dingen als wijzen te verstaan, en niet als zotten daar over verwondert te zijn, deurgaans van de genen, die van 't gemeen als tolken en verklaarders van de natuur, en van de goden geächt zijn, voor ketters gehouden, en van hen daar voor uitgekreten worden. Want de zodanigen weten dat, als men d' onwetenheit, of liever botheit wechneemt, dan de Ga naar margenootmverwondering, of verbaastheit, dat is, d' enige middel, die zy hebben, om hun redenering, en hun gezach te verdedigen, wechgenomen word. Doch ik geef aan hen zelven t' oordeelen wat kracht in zodanig Ga naar margenootnredeneren is. Laat ons nu tot het geen voortgaan, 't welk ik ten darden voorgenomen heb te verhandelen. Na dat de menschen aan zich zelven vroed gemaakt hebben dat alles, 't welk geschied, om hen geschied, zo hebben zy in yder ding dit, 't welk nutste aan hen was, het voornaamste moeten oordeelen, en al 't geen, van 't welk zy op 't aangenaamste Ga naar margenootoaangedaan wierden, voor het voortreffelijkste achten. Zy hebben dan hier uit deze Ga naar margenootpkundigheden moeten maken, door de welken zy de naturen der dingen verklaren: te weten, goet, quaat; ordening, verwarring; kout, warm; schoonheit en lelijkheit. En dewijl zy zich vry hielden, zo zijn daar uit meer kundigheden gesproten, namelijk lof en laster, zonde | |||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||
en verdienste. Doch wy zullen deze lesten hier na, als wy van de menschelijke ziel zullen handelen, maar d' eersten hier kortelijk verklaren. Zy noemen al 't geen, dat tot de gezontheit, en tot Gods dienst dienstig is, goet, en 't geen, dat daar tegen is, quaat. En dewijl de genen, die de natuur der dingen niet verstaan, maar de dingen alleenlijk Ga naar margenootqinbeelden, en in deze Ga naar margenootrinbeelding rusten, en haar voor, Ga naar margenootsverstant nemen, zo geloven zy, onkundig in de dingen, en in hun natuur zijnde, vastelijk dat 'er ordening in de dingen is.Ga naar margenoott Want als zy in dier voegen zijn gestelt, dat wy, als zy door de Ga naar margenootxzinnen aan ons vertoont worden, hen lichtelijk konnen Ga naar margenootyinbeelden, en by gevolg lichtelijk onthouden, en daar aan gedenken, zo zeggen wy van hen dat zy in goede Ga naar margenootzordening, of in ordening zijn; maar indien het tegendeel, dat zy in quade ordening, of verwart zijn. En dewijl die dingen, de welken wy lichtelijk konnen Ga naar margenootainbeelden, boven d' anderen aangenaam aan ons zijn, zo hebben de menschen d' ordening boven de verwarring gestelt, als of d' ordening iets in de dingen was, buiten d' opzicht van onze inbeelding. Zy zeggen ook dat God alle dingen in ordening geschapen heeft; en in dezer voegen eigenen zy, zonder dat zy 't weten, aan God Ga naar margenootbinbeelding toe, 't en zy dat zy mistchien willen zeggen, dat God, in de menschelijke inbeelding verzorgende, alle dingen op zodanige wijze heeft geschikt, dat zy de zelfden zeer lichtelijk zouden inbeelden, en dat dit aan hen niet zou hinderen dat 'er veel dingen gevonden worden, die onze inbeelding verre overtreffen, en ontellijken, die de zelfde, uit oorzaak van haar zwakheit, verwarren. Maar al genoech hier af. Wijders d' andere Ga naar margenootcKundigheden, zijn ook niets, dan Ga naar margenootdwijzen van inbeelden, door de welken Ga naar margenooted' inbeelding verscheidelijk Ga naar margenootfaangedaan word. En echter worden zy van d' onkundigen als de voornaamste Ga naar margenootgtoevoegingen der dingen aangemerkt; om dat zy, gelijk wy alreê gezegt hebben, geloven dat alle dingen om hen gemaakt zijn, en zeggen dat de natuur van yder ding goet of quaat, gezont, of verrot en bedorven is, naar dat zy van de zelfden Ga naar margenoothaangedaan worden. Tot een voorbeelt, indien de Ga naar margenootibeweging, die de Ga naar margenootkzenuwen van de Ga naar margenootlvoorwerpen, door d' ogen vertoont, ontfangen, tot de gezontheit dienstig is, zo zullen zy, de voorwerpen, van de welken zy veröorzaakt word, schoon, en de genen, die een strijdige beweging voortbrengen, lelijk noemen. Wijders, de voorwerpen, die door middel van de neusgaten het Ga naar margenootmgevoel bewegen, worden van hen welriekend, of stinkend genoemt: de genen, die door de tong bewegen, | |||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||
hebben de naam van zoet of bitter, smakelijk of onsmakelijk, enz. Eindelijk, de Ga naar margenootnvoorwerpen, die door d' oren de zenuwen raken, worden gezegt geluit, gedruis, of Ga naar margenootoaangename klank te geven, door de welke de menschen zo verre van 't speur zijn afgeweken, dat zy geloven dat God ook vermaak in Ga naar margenootpaangename klank heeft: ja men vind Ga naar margenootqWijsbegerigen zelven, die zich Ga naar margenootrvroedgemaakt hebben dat de Ga naar margenootshemelsche bewegingen een zoete overëenstemming maken: alle welke dingen klarelijk genoech tonen dat yder mensch van de dingen, naar de Ga naar margenoottgesteltheit van zijn brein, geöordeelt, of liever dat hy Ga naar margenootudaandoeningen van Ga naar margenootwd'inbeelding voor de dingen zelven aangezien heeft. 't Is dieshalven geen wonder, (om dit ook in 't voorbygaan t'aanmerken) dat onder de menschen zo veel Ga naar margenootxverschillen, als wy bevinden, ontstaan zijn, daar uit ook eindelijk het Ga naar margenootytwijffeldom is gesproten. Want hoewel de menschelijke lighamen in veel dingen overëenkomen, zo verschillen zy echter in zeer veel anderen. En dieshalven, 't geen, dat aan d' een goet schijnt, word van d'ander quaat geächt, dat by d'een wel in ordening is, word vah d'ander verwart gehouden, en 't geen, dat by d' een aangenaam schijnt, is by d' ander onäangenaam: en dus met veel andere dingen, van de welken ik hier niet zal spreken, zo om dat dit de plaats niet is, om daar af voordachtelijk te handelen, als om dat alle menschen dit genoech ondervonden hebben. Hier uit spruiten ook deze spreekwoorden, zo veel hoofden, zo veel zinnen; dat yder meent dat zijn uil een valk is, en dat 'er niet minder verschil in de verstanden, dan in de smaken is. Deze spreuken tonen genoech dat de menschen naar de gesteltheit van hun harssenen van de dingen oordeelen, en dat zy de dingen eerder Ga naar margenootzinbeelden, dan Ga naar margenootaverstaan. Want indien zy de dingen hadden verstaan, zo zouden zy alle (ik neem de Ga naar margenootbWiskunde tot getuige) daar af, indien niet aangelokt, ten minsten overtuigt zijn. Wy zien dan dat alle de Ga naar margenootckundigheden, door de welken het gemeen gewent is de natuur te verklaren, alleenlijk Ga naar margenootdwijzen van inbeelden zijn, en niet de natuur van enig ding, maar alleenlijk de Ga naar margenootegesteltenis van Ga naar margenootfd' inbeelding verklaren. En dewijl zy namen hebben, als van Ga naar margenootgwezenden, die buiten d' inbeelding Ga naar margenoothwezentlijk zijn, zo noem ik hen Ga naar margenootiwezenden, niet van Ga naar margenootkreden, maar van Ga naar margenootlinbeelding: en dieshalven konnen de bewijzen, die men door diergelijke Ga naar margenootmkundigheden tegen ons bybrengt, lichtelijk afgedreven worden. Want veel zijn gewent hun Ga naar margenootnbewijzen dus te stellen: Indien alle dingen volgens de nootzakelijkheit van Gods volmaaktste | |||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||
natuur zijn gevolgt en voortgebracht; waar uit zijn dan zo veel onvolmaaktheden in de natuur gesproten? te weten het bederf der dingen, zelfs tot stinkens toe, de lelijkheit, die ons doet walgen, de verwarring, het quaat, de zonde, enz. Maar men kan hen, gelijk ik gezegt heb, lichtelijk wederleggen. Want de volmaaktheit der dingen, moet naar hun natuur en vermogen alleen geächt worden; en de dingen zijn daaröm niet meer, of min volmaakt, om dat zy aan de. Ga naar margenootomenschelijke zinnen aangenaam zijn, of de zelfden quetsen, noch ook daaröm, dat zy voor de menschelijke natuur dienstig zijn, of de zelfde tegenstreven. Maar aan de genen, die vragen waaröm God alle menschen niet zodanig heeft geschapen, dat zy door 't beleit van de reden alleen bestiert worden? zal ik niet anders antwoorden, dan om dat aan hem geen Ga naar margenootpstoffe heeft ontbroken om alles van de hoogste tot de laegste trap van volmaaktheit te scheppen, of, om eigentlijker te spreken, om dat de wetten van zijn natuur zich zo wijt uitgestrekt hebben, dat zy genoegsaam waren om alles voort te brengen, dat van enig Ga naar margenootqonëindig verstant bevat kan worden; gelijk ik in de zestiende Ga naar margenootrVoorstelling van dit deel betoogt heb. Dit zijn de Ga naar margenootsvooröordeelen, die ik ondernomen heb hier aan te tekenen. Indien' er noch enige diergelijken overig zijn, zy zullen van yder met kleine moeite, en matige overdenking verbetert worden: en dieshalven vind ik geen reden om op deze dingen langer te blijven, enz.
Einde van 't eerste Deel. |
|