Leerzaame zinnebeelden
(1714)–Adriaan Spinniker– Auteursrechtvrij
[pagina 42]
| |
De verkeerde gedienstigheid.Beter is een arm en wys jongeling, dan een oud en zot koning, die niet weet van meer vermaand te worden. Pred.iv.13. Overspeelders en overspeelderessen, weet gy niet, dat de vriendschap der waereld eene vyandschap Gods is? Zo wie dan een vriend der waereld wil zyn, die word een vyand Gods gesteld. Jakob.iv.4. | |
[pagina 43]
| |
Op het XIde zinnebeeld.Wie is 'er meer beroofd van zinnen,
De dwaas, of die den dwaazen vleit,
En zoekt door slaafse dienstbaarheid
En smeeken zyne gunst te winnen?
Gewis, indien dit iemand zag,
Hy zou met reden zich versteuren,
En zulken mens uitzinnig keuren,
In twyfel staande, of zyn gedrag
Beweenen waard was, of bespotten:
Want wat waardeering van het goed
(Dus zou hy denken in 't gemoed)
Heeft immer plaats in 't hert der zotten?
Zo weinig als een blindeman
't Verschil der verwen kan beduiden,
Of de onderscheiding der geluiden
In 't oor des dooven vallen kan.
Maar gy, wien billyk deeze handel
Een afkeer in de ziel verwekt,
Zie, of dit wanbedryf niet strekt
Ten spiegel van uw' eigen wandel.
Laat uw gemoed in ernst bevroên,
Of uw onwaardelyk mispryzen
Niet tevens bondig ko[rt] te wyzen
Het vonnis van uw [ei]gen doen.
Het meeste deel der stervelingen
Legt al zyn poogen en bestaan,
Legt all' zyn' vlyt en arbeid aan,
Om in des waerelds gunst te dringen;
Zoekt haar gestadig door 't beleid
Van zyne werken te behaagen,
Haar' lof en achting te bejaagen
| |
[pagina 44]
| |
Door allerlei gedienstigheid.
O! vind gy u al meê hier onder,
Dat dan het vleijen, aan een' dwaas
In 't werk gesteld, u niet verbaaz',
Als waar 't een overzeldzaam wonder.
Gy zyt de man, die onbedocht
Te koste legt alle uw' betrachting,
Op dat gy in de gunst en achting
Van eenen dwaas geraaken mogt.
Want wat is toch de booze waereld,
Hoe zeer zy haaren aard verbloemt,
Hoe hoog zy op haar' wysheid roemt,
Hoe ze opgesmukt is, en bepaereld,
Wat is zy anders in der daad,
Als eene dwaaze, die onaardig
Keurt allen roem en eere waardig,
Het geen veeleer m[o]est zyn versmaad;
Die als oneerlyk durft verwyzen,
't Geen meest met eer moet zyn gekroond,
En dus op 't allerklaarst vertoont
In haar verheffen en mispryzen,
Hoe 't haar ontbreekt aan goed beleid,
En kracht van oordeel, om te dringen
Tot in het wezen van de dingen,
En naar een keurig onderscheid
Een billyk vonnis uit te spreeken!
Dat blykt, als zy de godsvrucht hoont,
En haare gunst en achting toont
Aan snoode zonden en gebreken.
Dat blykt, wanneer zy met den voet
Verstoot het eeuwig en onendig,
En kiest het nietig onbestendig
Van deezen tyd voor 't hoogste goed.
Is 't ongerymd dan, dat een wyze
| |
[pagina 45]
| |
Een' dwaazen liefkoost, vliet, en streelt,
En als iets wenslyks zich verbeeld,
Dat die hem gunst betoone, en pryze,
Dat dan uw hert en oog niet meer
Op 's waerelds achting blyven staaren,
Maar laat die dwaaze heenen vaaren
Met haare vriendschap, gunst, en eer:
Op dat u 't woord niet staa te vreezen,
Van Jezus dienaar voortgebragt,
Die naar des waerelds vriendschap tracht,
Zal als Gods vyand zyn verweezen.
En 't zy die dwaaze u pryst, of laakt,
Laat enkel uwe zorge letten,
Dat gy naar 't richtsn[o]er van Gods wetten
Gestadig rechte gangen maakt.
Zoek dus by hem in gunst te raaken,
Die over iders kwaad of goed
Alleen het oordeel vellen moet,
En 't best naar waarheid op kan maaken.
Zoek eer by hem, wiens wys beleid
Alleen 't eerwaardige eer kan geeven;
Wiens eer niet eindigt met dit leven,
Maar strekt zich uit in de eeuwigheid.
|
|