| |
| |
| |
7 De Uruguees.
De voetbalcompetitie was alweer achter den rug en ‘Jong Leven’ had het 'n klas hooger weten te brengen. Vroolijk was 't feit befuifd, doch met wat huiver dachten de jongelui aan 't komende seizoen, waarin zij verre reizen zouden moeten maken en gevaarlijker tegenstanders zouden ontmoeten. Pure amateurs, enkel voetballend voor ontspanning en lichamelijke vorming, hadden zij geen pogingen gedaan zich 'n aanhang te verzekeren, die de club geldelijke middelen fourneerde. Bovendien waren enkele oudere spelers in hun laatste academische studiejaren gekomen, en spraken zij er over den voetbal voortaan te laten rusten. Zoo waren er dus wat moeilijkheden in de club en werd hare promotie of liever werden de gevolgen daarvan slechts met gemengde gevoelens overwogen.
Voorloopig echter maakten zij zich niet te veel zorg. Er waren andere zaken op sportgebied, die hun belangstelling trokken. Al maanden en maanden hadden de couranten volgestaan over de voorbereidingen voor 't groote festijn, dat de aandacht van gansch de sport- | |
| |
wereld tot zich trok: de achtste Olympiade, te Parijs. De Nederlandsche Voetbalbond was al maanden in touw met de allerbeste spelers uit te zoeken, om 'n elftal te kunnen formeeren, dat werkelijk Nederland waardig zou vertegenwoordigen, en haar grooten naam op voetbalgebied zou bestendigen.
Want waarlijk: Nederland telde als voetbal-natie mee. In internationale wedstrijden had haar elftal getoond 'n spel te bezitten, dat ieder Europeesch elftal tot verliezer kon maken. En op de voorgaande Olympiade-feesten was 't telkens met roem uit de rijen der naties te voorschijn getreden.
Londen had in 1908, toen voor 't eerst voetbal bij de Olympische spelen werd ingelascht, 't kleine land aan de Noordzee den derden prijs zien behalen. Engeland, de pionierster van 't voetbal, had den eersten prijs behaald.
Vier jaar later, te Stockholm, was de sportwereld in vervoering geraakt over 't sublieme spel van Göbel en de Korver. Sterren van de eerste grootte waren 't, die Nederland's roem als voetbal-natie glorieus handhaafden. Wederom behaalde Nederland den derden prijs, en wederom waren alleen Engeland en Denemarken het voor.
Twee jaren na deze grootsche, geweldige Stockholmsche Olympiade, was de oorlog uitgebroken. 'n Gruwzame bespotting der vredesgedachte, die de wereldspelen meenden te komen vestigen in de harten der menschen......
Toch, in 1920, toen Europa langzaam bekwam van z'n bloedende wonden, trokken opnieuw de naties, uitgezonderd Duitschland, naar Antwerpen, om vreedzaam te kampen om de sport-eer. En ten derden male
| |
| |
was Nederland nummer drie van de vele, vele landen die hun elftallen hadden afgevaardigd.
Nederland gold dus voor de sportwereld als onversaagde, dappere Olympiade-held.
Zou Parijs eindelijk de kroon zien zetten op het roemvolle verleden? Zou deze Olympiade, de achtste na het herstel door den idealistischen baron Pierre de Coubertin, die de menschheid wilde verbroederen, haar zelftucht leeren en levensgeluk schenken door 't ‘mens sana in corpore sano’, zou deze Olympiade eindelijk Nederland de eerepalm op voetbalgebied zien wegdragen?
De teekenen waren gunstig. Nog pàs had ons elftal tegen België, den kampioen der Olympiade 1920, 'n grandiozen wedstrijd gespeeld, die onverdiend eindigde met 'n 1-1 uitslag. Engeland met z'n beroepsvoetbal was uitgesloten, en Duitschland, de geduchtste tegenstander van 't continent deed niet mee. Er was reden om dus groote verwachtingen te hebben, en met opgewekte geestdrift werd de Olympiade begroet. Men was er van overtuigd: Nederland zou deze maal het kampioenschap behalen, tenminste het zeker méér benaderen dan in 't roemvol verleden.
Zeventien spelers, 't puikje der duizenden en duizenden Hollandsche voetballers, reisden vol moed, gesteund door de hartelijke belangstelling van gansch voetbal-Nederland naar Parijs om voor ons kleine land nieuwen sportroem te verwerven.
De 1e ronde bracht onze jongens tegen die van Carmen Sylva, de edele Roemeensche koningin, en gemakkelijk werden die slachtoffer onzer grootere capaciteiten. Met 6-0 wonnen de oranjehemden en plaatsten zij zich in de 2e ronde. Groote geestdrift was er
| |
| |
niet. 't Was 'n onbeteekenende strijd geweest, die geen waarborgen bood omtrent den vorm van ons elftal. Integendeel: er was ondanks dit succes wat angstige zorg gekomen in de harten der duizenden, die door middel van kranten en radio-pers-bulletins de verrichtingen met spanning volgden. België, onze geduchte tegenstander, onze evenknie, was verpletterd door Zweden, met maar liefst 8-1. Zou Zweden z'n spel in alle stilte hebben ontwikkeld tot 'n super-klasse? Zweden! Zweden! Dat werd door deze geweldige overrompeling van België de spelbreker in de optimistische verwachtingen der Nederlanders.
Er dreigde echter nog 'n gevaar. 't Kwam van 'n kant, vanwaar niemand het verwachtte, en 't kwam opzetten, langzaam maar resoluut.
Van uit 'n klein lapje van 't groote Zuid-Amerika was 't aan komen zetten; onschuldig lijkend en argeloos. Er was wat prettige sensatie geweest om den moed en de vooruitstrevendheid van 't kleine landje aan de Rio de la Plata, met dien vroolijk klinkenden naam: Uruguay. Er was 'n giechelige pret om 't nooit-geziene, dat 't elftal zelfs 'n paar negers in z'n midden had. 't Was voor de Parijzenaars 'n bijzondere attractie voor 't eerst dat Zuid-Amerikaansche volkje in z'n stadion te zien. Men was benieuwd, wat zij, tot nog toe even onbekend op voetbalgebied als de Eskimo's in panamahoeden-fabricage, voor den dag zouden brengen. Vooral die negers wilde men wel 'ns zien. Zouden die niet, als stieren op 'n rooden lap, op hun tegenstanders invliegen? Men verwachtte 'n amusante vertooning, en daar dat Uruguay - wat 'n leuke naam - zeker in z'n voorronde alreeds zou worden gewipt, wilde men dat eerste en natuurlijk láátste optreden
| |
| |
niet missen, en toog plezierig, vroolijk Parijs naar Uruguay-Zuid-Slavië. 't Zou leuk worden! Al bij voorbaat verkneukelde men zich op de vroolijke vertooning.
Máár...... de match was gekomen, en aldra was 't sympathiek meelij-gevoel voor deze jochies op voetbalgebied veranderd in...... verbazing. Dat lenige, kalme stelletje voetballers vertoonde 'n spel, als Parijs nog niet had gezien. 't Ging zóó makkelijk en rustig, zoo zonder eenige vermoeidheid, dat Parijs met stomme blikken zat te gapen naar die wonderlijke athleten. En de negers! De negers! waarover 't zich reeds bij voorbaat vermaakt had, bleken voetballers te zijn van zeldzame allure. Lenig, als uitrekbaar, wierpen zij zich op den bal met 'n soepele veerkracht, dat 't leek of zij katten waren. En zwijgend, ernstig, zich bekommerend om niemand, speelden deze vreemden daar in Parijs 'n match, die 'n openbaring werd. Zuid-Slavië, och arme, was de dupe. Met 'n 7-0 nederlaag kon het elftal naar z'n jonge landje terugtrekken.
Het publiek was in extase, en het vond toch nog de vroolijkheid waarop zij gevlast had; het vond dit in de onstuimige omhelzingen en kussen, waarmee de Urugueezen na elken goal elkander gelukwenschten.
De pers wist niet hoe ze 't had. En nog maar flauwtjes roemde ze 't spel der Uruguayers, verzoekend rekening te houden met de zwakke tegenpartij. De komende wedstrijden zouden moeten bewijzen of deze club kleurlingen en Spanjoolachtige blanken, werkelijk over de capaciteiten beschikte, die zij in deze match deden vermoeden. Zeer zeker hadden de spelers, waaronder uitblonken de neger Andrade en Petrone, Scarone en de fiere back Nasazzi, vele goede eigenschappen, doch
| |
| |
't was de vraag of zij die tegen betere tegenstanders óók gebruiken konden.
Men nam 'n afwachtende houding aan, en smoorde z'n vrees met 'n luchtig optimisme. Doch, de eerste ronde kwam en Uruguay handhaafde zich tegen Amerika met 3-0. De strijd was heviger geweest, Amerika had kranig tegenweer geleverd, doch Uruguay had 'n spel geleverd, dat hooger stond dan in den eersten strijd. 'n Enthousiasme, 'n geestdriftige bewondering sloeg op. In één slag was Uruguay nu populair. Nooit nog had Parijs dergelijk voetbal gezien. De Engelsche profs zelfs zouden tegen deze ploeg van blank en bruin de nederlaag moeten lijden. ‘De Ster uit het Westen’ was over Europa gekomen! De discipline der ploeg werd door alle bladen geprezen om 't meest; dit was team-work van bijzonder gehalte, en de spelers waren alle geroutineerde, beheerschte voetbalvirtuozen, die met den bal de wonderbaarlijkste capriolen uitvoerden. Geen der elf spande zich merkbaar in. Nasazzi, de geweldenaar, zuiverde zijn veld met kalme, correcte trappen naar de halfs, en onder die was 't vooral de neger Andrade, die opviel door zijn subliem, soepel en gemakkelijk spel. Men noemde hem den wonder-neger, den man van elastiek, den uitrekbare. Men spande zich in om typeerende benamingen te vinden voor dezen curieuzen voetbal-virtuoos. Met zijn groot, soepel lichaam bewoog hij schijnbaar loom en onverstoorbaar kalm over 't veld, maar geen tegenstander die langs hem kwam. En gebeurde 't al 'ns, dat 'n speler den bal kreeg, terwijl Andrade in geen velden of wegen te zien was, dan dook plots, niemand wist van waar en hoe, 't groote negerlichaam op, 't rekte zich even en of er magnetisme in zijn voeten zat, trok
| |
| |
hij den bal voor den tegenstander weg en goochelde hij hem met niet te volgen bewegingen en draaiïngen juist buiten diens bereik. Hij duwde niet, misbruikte zijn lichaam niet, doch stelde zich op, verplaatste zich met zoo'n verrassende snelheid en zuiverheid, dat Andrade, de nikker, overal was, overal. Met z'n lange, gespierde beenen liep hij zonder eenige moeite, en met 'n onverstoorbaarheid, als had hij tijd in overvloed. En steeds was hij op tijd, precies op tijd, om 't gevaar te bezweren. Vlak daarna dook hij dan weer op achter de aanvalslinie, steunde deze, gaf haar gelegenheid tot 'n nieuwe belegering. Daar waren de helden Petrone en Scarone en Cea en de eenhandige Castro, spelers van 't allerzuiverste gehalte, goochelaars, politici, schakers met den bal. Zij zwenkten links en sprongen plots naar rechts, zij draaiden om tegenstanders heen, kopten zuiver en leverden short- en longpassing in de perfectie. Voetbal was 't om van te watertanden.
Parijs was in verrukking. 't Kleine landje aan de Rio de la Plata had Parijs, had Europa veroverd.
En toch...... toch...... was er nog hoop, dat oud Europa zich tegen deze jongens zou staande houden; dat Nederland of Zwitserland de supprematie zou weten te behouden tegen deze gladde, ongenaakbare kerels van overzee. Zelfs waren er, maar dit waren de chauvinisten, die Frankrijk in de kwart-finale, nog kans gaven. 'n Stampvol stadion moedigde zijn spelers aan, die vochten, vochten als leeuwen tegen die tergendknappe duivels, die voetbalden met 'n zuivere berekening, als was voetbal 'n wiskundesom. Frankrijk speelde met 'n moed en energie, die 't publiek in geestdrift bracht, doch Uruguay brak van stuk tot stuk alle aanvallen af, en bouwde kalm, overlegd, meetkundig
| |
| |
zuiver de hare op. Met 5 - 1 werd Frankrijk gekraakt.
En het Fransche volk, verrukt over den schoonen strijd van geestdrift tegen kunst, juichte beide partijen onstuimig toe. Het was alreeds 'n moreel succes, dat het Fransche team het éérst Mazali, den ongenaakbaren prachtkeeper van Uruguay, had weten te passeeren. Dit deed 't nationale hart goed. Maar bovendien: de Uruguayers waren meerendeels Latijnen! Latijnen als zij. Broeders van één stam! En gansch Frankrijk hing nu den prachttroep voetballers aan. 't Was Uruguay op de boulevards, in de trams en in de Métro, in de foyers der Opera's en op Montmartre. Uruguay en Andrade en Scarone en Petrone en Nasazzi waren 't gesprek van den dag.
En tegen dit elftal lootte, na in moeizamen, futloozen strijd van twee volle uren, Ierland verslagen te hebben met 2 - 1, Holland.
Klein, maar roemrijk Holland, dat tot nu toe in deze Olympiade met veel geluk zich tot de demi-finale gewerkt had.
Er was weinig hoop. De ploeg scheen 'n inzinking te hebben, er was niet de brandende geestdrift van vroeger jaren, er was niet de wil, de onverzettelijke wil om te winnen.
Holland zou smadelijk verliezen, vond ieder.
De match kwam. Uruguay werd bij 't binnentreden begroet met 'n uitbundig-Zuidelijke hartelijkheid. Holland had 'n zwak applausje van enkele trouwe aanhangers, die ondanks alles, hun jongens wilden bemoedigen in hun hopeloozen strijd tegen de populaire, machtige Urugueezen. Er was weinig hoop in hun hart, zij voelden de vijandelijkheid der omgeving, zij waren doordrongen van eigen minderwaardigheid, maar hun
| |
| |
jongens, Denis en Pijl en de Natris en Vermeulen en zoovele andere Hollandsche sporthelden wilden zij niet verlaten. Nù zeker niet. En zij applaudisseerden zoo hard ze konden. Het elftal moest weten, dat er toch enkelen waren, enkelen die hen aanmoedigden tusschen al de duizenden en duizenden die juichten voor Uruguay. Maar hun applausje verklonk in de geweldige ruimte van 't Colombes-Stadion en werd aldra overstemd door de Fransche luidruchtigheid.
Toen gaf Mr. Vallat, 'n Franschman, het sein om te beginnen...... Van stonde af aan vlogen de Urugueezen op het Hollandsche doel aan. Het publiek gnuifde: wat zou Holland verpletterd worden! ‘Eh Uruguay! En avant!’ Maar de eerste aanval werd door Denis gebroken, en de Hollanders trokken ten aanval. Meelijdend lachte 't publiek. Wat dachten die kaaskoppen? Och...... kijk, Uruguay gaf hen kans, wilde zeker met hen spelen als de kat met de muis? 'n Vinnig schot van de Natris ving Mazali klemvast op, en met 'n verren trap joeg hij den bal 't veld in. Nu zouden die Urugueezen 'ns laten zien wat ze konden! Nu hadden ze Holland de beleefdheid geschonken om 'n schotje te mogen lossen, en konden ze dus vrijuit de oranjespelers gaan vernietigen. Let op! En heel het stadion rekte zich uit in blijde spanning op het meesterspel, dat ze nu zouden gaan zien...... Maar, hé...... Teleurgesteld viel alles terug op de banken...... Holland had den bal opgevangen, trad wéér op. Maar, o, daar was Nasazzi, die prachtheld van 'n back, en hij zette zijn ploeg in actie. Nu zou je 't zéker krijgen, dat overrompelende, prachtig sluitende voetbalspel. Daar ging 't, tik...... tik...... tik...... van voet naar voet laveerde de Zuid-Amerikaansche voorhoede zich door de Neder- | |
| |
landsche verdediging, Petrone, de gevaarlijke schutter, heeft den bal, het Stadion zwijgt in opperste spanning; de enkele Hollanders zitten klein en bang tusschen de verwachtingsvolle massa's. 'n Knal... duizel-snel vliegt de bal naar den hoek van de goal...... 'n menschenfiguur springt door de lucht..... valt...... en heeft den bal...... v.d. Meulen heeft gered. De supporters van 't lage landje der zee juichen in vervoering. Het stadion zit verstomd. Het voelt: er is iets gaande. De prettigaanvoelende zekerheid van 'n ‘Latijnsche’ overwinning begint wat te wankelen. Benauwd kijkt 't Fransche publiek toe, als die razend-vlugge linksbuiten van ‘la
petite Hollande’ 'n voorzet geeft, uitgemeten als 'n lasso-gooi van 'n cowboy. De bal komt...... ah! attention!...... voor de voeten van 'n anderen Hollander. Hij staat vrij, absoluut vrij, op geen vijf meter van 't Urugueesche doel. Zijn been heft zich, hij wil schieten, maar de bal glijdt onder z'n voeten door, hij mist. 'n Zucht van verlichting gaat over heel 't Stadion. Alleen 't handjevol Hollanders zit teleurgesteld.
Uruguay valt dan weer aan, maar komt niet ver.
Onthutst, ontdaan kijken de toeschouwers elkaar aan. Het gaat niet vandaag. Uruguay is niet in vorm, schijnt 't. ‘En avant, Uruguay, en avant!’ Het loeit, brult, brandingt over alle rangen. 'n Orkaan van aanmoedigingskreten wervelt van alle kanten op de Zuid-Amerikanen in. Ze zetten de tanden opeen, zwoegen als paarden, voeren de vreemdste trucs uit...... maar 't gaat niet. Die Hollanders zitten aan hun lijf als klissen. Ze kunnen er zich niet van los maken. 't Lijkt of niet elf, maar twintig Oranje-spelers de tegenstanders zijn. En het publiek blijft brullen om 'n goal. Het spel wordt vinnig, ruw zelfs. Doch Holland, klein,
| |
| |
dapper Holland wijkt niet. Het staat als 'n muur. De Fransche toeschouwers zijn dol van opwinding. Ze brullen, krijschen, gillen om 'n goal. En die komt......
De handige, duivelsche linksbuiten rent naar voor, passeert meesterlijk den neger Andrade, daarna den toestormenden back. Andrade, snel, lenig als 'n paard, holt achter hem aan, zal zich vóór hem werpen. Doch te laat...... Juist heeft de Natris den bal scherp voorgezet. Pijl stormt toe, weet net vóór keeper Mazali bij den bal te komen, en loopt dezen in het net. 1 - 0 voor Nederland! Het ongelooflijke is geschied. Uruguay staat àchter. Dat lapte hem het kleine, pittige Holland.
Onstuimig moedigen de rangen haar favorieten aan. Nu zullen die 'ns hun echte spel gaan toonen. Razendknap stormen ze op 't Nederlandsche doel aan, maar Denis redt. Holland valt weer aan, blijft overheerschen. Ze breken het spel der Zuid-Amerikaansche meesters, die geniale goochelaars en knappe tactici tot den grond toe af, en houden toch nog kracht om hun eigen spel op te bouwen tot geestdriftige aanvallen en belegeringen. Het Stadion zit geslagen. ‘Wáár, wáár,’ vraagt het zich ontsteld af, ‘is de onoverwinnelijkheid, de alles-dwingende macht van onze helden?’
En klein, goed Holland strijdt heldhaftig voort. Elf jonge, sterke helden, die hier vechten met brandende geestdrift voor de sporteer van hun land. 'n Heroïke strijd van moed en wilskracht en eergevoel. Grootsch als het gevecht van Roelant in 't dal van Ronceval. Zij vallen aan, vallen aan met niet te temmen enthousiasme. Schot op schot knalt, doch de keeper redt schitterend. Andrade, de geweldenaar, slingert en draait en kronkelt zich; Nasazzi, de technicus, de pracht-athleet, duikt overal op; Mazali de eminente keeper bukt en
| |
| |
valt en springt, maar tegenhouden kunnen zij Nederland niet. Het blijft aanvallen, sterk, machtig. Om te bezwijken, zóó overdonderend.
Gelukkig...... de scheidsrechter fluit rusten! En voor het eerst in het wereldtournooi trekken de Zuid-Amerikanen moe en uitgeput naar de kleedlokalen terug. Somber trekken ze er binnen.
Ook de Hollanders zijn afgetobd. Hoe kon 't anders na zóó'n uiterste inspanning, zoo'n taaie onverzettelijkheid. Maar er is hoop, verwachting, en razend-sterke moed! O! er is zoo'n moed! En zoo'n wìl! 1-0 voor Holland. Eén - nul. In Holland weten ze 't al reeds. De telegraafdraden seinden het als 'n juichende boodschap. Heel het land bouwt nu z'n verwachtingen op die elf dapperen.
In 't kleedlokaal is 'n kneukelende opwinding. De trainer werkt zich in 't zweet met masseeren; enkele spelers verbinden zich stukgetrapte schenen, de officials zijn bruisende bronnen van bewondering en geluk; de spelers zitten echter stil en vermoeid uit te rusten van hun alle zenuwen en spieren eischenden kamp. Hun oogen echter schitteren van wilskracht.
Lang mogen ze niet rusten. 't Fluitje van den scheidsrechter roept hen voor de tweede helft van 't titanen-gevecht.
Energiek, moedig vallen de Hollanders weer aan. Maar...... het Colombes-stadion merkt het met heftige ontroering: Uruguay is in allerhoogsten top-vorm! De Zuid-Amerikanen zwoegen met 'n nooit gezien élan; zij buiten alle trucs uit, die ze kennen, en dat zijn er ontelbare; ze voeren hun snelheid, hun zekerheid, tot 't uiterste op, gebruiken hun solide, stevige lichamen om de Nederlanders onder den voet te loopen. Geweldig
| |
| |
spelen ze. Van vermoeidheid is geen spoor te zien; hun zelfbewustheid is weer fier opgericht. Ze zijn ongenaakbaar. 'n Heerlijke demonstratie van voetbal in aller-subliemste perfectie wordt het, ontsierd nu en dan helaas door grof lichaamsgeweld. Maar virtuosen zijn het. 'n Spel om koud te worden van bewondering: soepel, lenig, vast, zuiver, vol variatie van knap gevonden oplossingen en staaltjes techniek.
Arm Holland! De geweldige inspanning van vóór rust vergde te veel van de physiek der spelers. Enkelen slechts kunnen het tempo bijhouden. Maar toch: opgeven doen ze 't niet. Ze zwoegen, sjouwen, zoo hard ze nog kunnen. Ze willen niet wijken. De oude heldenmoed, de stugge moed van roemrijk Nederland is in hen gevaren. Ze willen niet wijken, wìllen niet. Al trillen hun spieren, al schrijnen hun stuk-getrapte schenen, branden hun voeten, en hijgen hun longen naar adem, ze moèten volhouden, mogen Nederland, dat vol spanning afwacht, niet teleurstellen. En v.d. Meulen, die zoo de spelers vóór zich ziet ploeteren, die ziet hoe beklemmend-manmoedig zij zich teweer stellen tegen 'n overwicht, wordt geprikkeld tot 'n activiteit, die het Stadion in laaiende geestdrift brengt. De venijnigste schoten, de meest onverwachte voorzetten, de verraderlijkste kopballen, weet hij te onderscheppen. 'n Duivel wordt hij, ontembaar, lenig, slank, met handen die grijpen als klauwen. 'n Machtige extase vervoert 't gansche stadion: hier is 'n strijd van onvergelijkbare hoogte, van bovenmenschelijke dapperheid en schoonheid. 'n Strijd, die 'n sport-legendarische grootschheid zal krijgen.
Daar valt Uruguay voor de zooveelste maal aan. Wiskunstig-berekend, onvatbaar-zuiver. Cea krijgt
| |
| |
vlak voor de goal den bal, 'n tik en het is 1-1. Uruguay heeft gelijk gemaakt! Heel Colombes staat overeind. Het is 'n satanisch-dolle chaos van kreten en roepen en andere geluiden. Cea wordt omhelsd, gekust, op de schouders gedragen. 'n Wilde opwinding zindert door ieders zenuwen en aderen...... Alleen de Hollandsche kolonie, klein en nietig, zit stom-terneergeslagen.
En de spelers! Ze zien elkaar aan, vinden in elkaars oogen de onverzettelijkheid, den brandenden moed. Ze richten hun wil op, schurken hun dapperheid overeind en als tijgers binden ze alle zedelijke en lichamelijke krachten òp. Zij behouden zich zelf. Géén, die inzinkt, géén die moedeloos wordt.
Als dijkwerkers, die 't gat in den dijk moeten stoppen, al bruist 't water machtig er dóór, zóó werken zij in stugge dapperheid, in trillende weerbaarheid.
Zij houden het! Zij houden het!
Andrade, dat wonderbaarlijk mechaniek van uitrekbare, schroef-draaiende beenen, dat tegelijk soepel stel spieren, dat heerscht over iedere beweging; die man, die overal is, overal, en wiens loopen en trappen en koppen is zonder eenige matheid, zonder eenige onnauwkeurigheid, als kent hij geen vermoeienis, geen zenuwachtigheid, Andrade, dat wonder van 'n voetballer beheerscht gansch het veld. Hij is de gevaarlijke, hij is de vernietiger. Steeds maar stuwt hij zijn voorhoede op, steeds maar vernietigt hij de aanvallen van Holland. Doch v.d. Meulen en Denis en Tetzner houden zich kranig.
Minuut na minuut verstrijkt. Nog twéé minuten zijn te spelen. 'n Aanval op de Nederlandsche goal.
v.d. Meulen redt, wil wegtrappen, doch 'n fluitsignaal van den scheidsrechter laat hem zijn beweging
| |
| |
terugdwingen. Rustig ziet hij den referee aan, wacht kalm diens aanwijzing af. De Urugueezen wenden zich al om, om zich van de goal terug te trekken, Dan opeens... wijst de scheidsrechter naar de penalty-punt... Strafschop!!
Groote verwondering overal. Schrik. Ontstelling. Waarom? Waarom? Er wordt geprotesteerd. Er is heftig gediscussieer tusschen de Nederlanders en den Franschen leider. De Urugueezen wachten kalm, gelaten af. Er is geen zichtbare opwinding. Op de tribunes zit het publiek in drukke verwarring.
De heer Vallat blijft bij zijn beslissing......
Geslagen, vernietigd, verpletterd trekken de Hollanders, die negentig minuten bijkans, al hun moed, al hun durf, al hun kracht van lichaam en geest gegeven hebben, zich terug. v.d. Meulen, onze glorieuze keeper staat alleen onder de lat. Op hem drukt nu gansch de verantwoordelijkheid, al de zwaarte van onzen nationalen roem als sportland.
Scarone, de venijnige schutter,
| |
| |
plaatst zich achter den bal. Het is dood-, dóódstil. Er bestaat niets meer voor al die duizenden en duizenden dan die bal, dat roerloos-liggende ronde ding op die witte vlek.
Dan gilt 't fluitje. Akelig-fel.
'n Korte loop, 'n knal...... en suizend boort de bal zich in het net......
Dolzinnig springt, host en zwaait het publiek om dit Urugueesche doelpunt. De spelers omhelzen elkaar in uitbundig enthousiasme.
v.d. Meulen neemt langzaam den bal uit 't net, trapt hem terug 't veld in, waar de onzen staan, lamgeslagen, verpletterd, hun groot, onstuimig hart plots bekneld tot 'n klein, stil ding, vol droefheid en weemoed.
Op de tribune sluipen de enkele Hollanders stil weg uit de onbedaarlijke dolzinnigheid van 't Fransche publiek. Het tumult verbrijzelt hun hart, alle verwachting, alle hoop.
Zoo eindigt de roemruchte strijd van deze twee dappere landjes, met 'n onrechtvaardigheid.
'n Demi-finale van den grootsten wedstrijd op voetbalgebied is beslist door 'n onrechtvaardigen strafschop, toen de stand gelijk was.
Eerloos besluit van 'n heldenstrijd, 'n strijd zooals Europa nimmer op 'r sportveld aanschouwde...... Maar Nederlands roem, Nederlands eer bleef onbevlekt. Hun sneuvelen was geweest van 'n heroïsche grootschheid.
* * *
Het elftal was diep ontgoocheld. Moreel had het 'n knak gekregen als 'n neergehageld, jong korenveld.
Wijselijk bracht de elftal-commissie 'n heel ander elftal in 't veld voor den strijd om de derde plaats, die ging tegen het al-oude Zweden. Meest jonge spelers
| |
| |
waren 't. En zij hadden uit den gigantischen strijd der eerste ploeg gezien wat wilskracht en geestdrift konden bereiken. Het vuur der ouden was in hen gevaren. En opnieuw verbaasde Holland vriend en vijand door te toonen dat het in staat was twee bijna gelijkwaardige Olympische ploegen af te vaardigen. Holland als sportnatie bleek belangrijk. Met 1-1 hielden de jongeren stand tegen de Zweden. Opnieuw was er hoop en kans op 'n plaats in de rij der zegevierende landen. De hoofdspelers waren na enkele dagen uitgerust, hun verwondingen hersteld, dus nu kon Nederland weer zijn sterkste ploeg in 't veld zetten om Zweden te verslaan en ten minste den derden prijs te bemachtigen.
Helaas. Te zeer was 't moreel der spelers geknakt, te fel had de ontmoediging hun psychische krachten doorschud. Met 3-1 werd Holland, eerlijk en verdiend, geslagen. Zonder prijs kwam 't elftal in Holland terug, maar toch beladen met eer en grootheid. Het had 'n wedstrijd gespeeld, zóó geweldig, zoo vervoerend, tegen een zóó machtige ploeg, dat nooit, nooit deze strijd uit 't geheugen zou raken van allen die hem volgden, van dichtbij of van uit 't geestdriftig meelevend vaderland. Er was getoond, dat de jongens uit laag, vlak Holland 't bloed hadden en 't merg en de pit, waar helden uit bestaan en veroveraars.
En in Amsterdam, in Amsterdam over vier jaren, vier jaren van intense oefening, zouden zij glorieus revanche nemen op de virtuosen uit Uruguay. Dàt stond boven water, als de bezem van Piet Hein!! Zij zouden dan 'n eind maken aan 't wereldkampioenschap, dat deze meesters met één slag verworven hadden. Zwitserland hadden zij in den eindstrijd met 3-0 geslagen, en onder wilde vreugdekreten had Parijs hen
| |
| |
toegejuicht, doch...... vier jaar nog slechts...... en Amsterdam zou de wraak aanschouwen! 'n Heldhaftige, loyale wraak...... zonder oneerlijkheid!! ‘Tot op de Olympiade in Amsterdam,’ was de troostroep aan onze elf dapperen.
* * *
Het was in de begindagen der Olympische spelen, toen de roem van Uruguay, de lof over hun spel, de bewondering voor hun techniek, in alle kranten uiting vond, dat Wouter Duynstee met ‘Jong Leven’ op 'n dorp in de buurt deelnam aan serie-wedstrijden.
Met alle energie wierp Wouter zich weer op 't spel. De temperatuur was heel normaal, al was 't Juni; 'n zachte zon goudde door de lucht, 'n milde wind schuifelde door de lucht. Rijk was de wereld aan klaarte en wijdheid. Wouter voelde weer al 't bloed sterk in hem ruischen, als 'n sneeuw-rivier die dondert van de bergen in midden-zomer.
Jong, lenig, met 'n hart als 'n klok, en longen als 'n machtig orgel, stond hij op 't veld en speelde hij zich uit.
O! hij voelde zijn lichaam als 'n vreugdevol geschenk van God.
En hij speelde, speelde! Dat 't zinderde van kracht en lust.
Rond 't veld stonden de toeschouwers in stomme bewondering. Weinig gewend, vergaapten ze zich aan 't sprankelende, vonkende spel van Wouter Duynstee.
‘Die kent 't, krimmeneele.’
‘Verdorrie, da's d'r ééntje van de bovenste plank.’
‘Hai j' et ooit zóó gezien?’ luchtten ze in leuk dialect hun bewondering.
| |
| |
‘Jong Leven’ won z'n eerste match glansrijk. 'n Paar uren later speelden ze de finale, en wéér was Wouter in volle actie. Zijn kerngezond, getraind lichaam wist van geen vermoeienis.
En 't boersch publiek stond opnieuw in spontaan-rebbelend enthousiasme.
‘Hai!’ riep er een - hij kòn niet sprakeloos blijven bij zoo'n geweldig spel - ‘Hai, verdorrie, da's 'nen Urugwees. Da's 'nen Urugwees. Wait 't, oit Parijs!’ En in 'n ommezien ging 't langs de lijn: ‘Hai Urugwees, hup, hup!’
De ‘Jong Leven’ spelers hadden eerst nog geen erg in die vreemde aanmoedigingskreten, maar toen 't
| |
| |
maar blééf klinken, drong 't tot hen door, en begrepen ze ook spoedig dat 't Wouter gold. Ze hadden pret in die kinderlijke opgetogenheid der dorpelingen, en al gauw riepen ze even lustig mee: ‘Hup, Uruguees, hup Uruguees,’ telkens als Wouter den bal had.
‘Zeg, wees nou wijzer,’ schudde die lachend de eer van zich af.
‘Ze zeggen 't toch, dat hoor je,’ motiveerde Karel Lanfers zijn geschreeuw. En weer terug in 't spel, liet hij er op volgen: ‘Pas op! Daar komt de bal......’ En weghollend om zich vrij te maken, kreet hij: ‘Hup Uruguees, hier!!’ En brullend viel 't publiek bij: ‘Hup Uruguees, hup Uruguees.’
Glansrijk won ‘Jong Leven’ den eersten prijs.
Omstuwd door 'n bende dorpsjoggies trokken ze naar 't stationnetje. Wouter was de held van 't dorp. ‘Kaik,’ wezen de kleine boertjes, ‘dat is ie! Dáár, die! Zie je 'm...... Hai! Urugwais!’ En joviaal zwaaiden ze tegen hem in lachende bewondering.
Met 'n prachtigen beker kwam ‘Jong Leven’ in de stad terug.
Maar ze brachten nog méér mee, en vertelden 't allen die 't hooren wilden.
't Was 'n virtuoos uit 't kleine landje aan de Rio Plata, 'n virtuoos van 't edel voetbalspel. 'n Ras-echt Uruguees!
Van toen af heette Wouter Duynstee ‘De Uruguees’.
|
|