| |
| |
| |
5 De club in actie.
Joops vertrek uit ‘Jong Leven’ bracht in de vereeniging geen verandering. 'n Enkeling, die wat zorg had over de prestaties van het elftal, werd gauw door de anderen getroost met: ‘Maar in zijn plaats hebben we nu Wouter Duynstee.’
‘En bovendien,’ vonden velen, ‘voor den geest van 't elftal is 't zelfs goed, dat ie weg is. Wat heb je aan zoo'n lakschen, futloozen kerel, die alleen voor zich zelf speelt. Als ie niet uit zich zelf gegaan was, zou ik hebben voorgesteld hem flink te straffen. 't Is geen manier om zóó maar zonder eenig bericht weg te blijven.’
Wouter echter vond 't beroerd, dat Joop zonder eenig bewijs van hartelijkheid, z'n club in den steek had gelaten.
‘'t Is toch niet mijn schuld?’ vroeg ie 'ns in 'n vertrouwelijk oogenblikje aan een zijner nieuwe kennissen, toen ze het over de voetbalclub hadden.
‘Jouw schuld?’
‘Ja, dat ie...... om mìj is weggegaan......’
| |
| |
‘Wel nee; Joop zocht niets anders dan zich zelf. Hij is nooit echt in de club geweest, nooit. 't Was altijd juist of ie er zoo maar tusschen stond om 'ns 'n uurtje te kunnen voetballen.’
Wouter begreep dat. Hij zelf, in bijzijn van Joop, had ook altijd dat gevoel van met 'n vreemde te spreken. Hartelijkheid kende hij niet.
Nu Joop in ‘H.V.C.’ speelde, voelde Wouter zich nog verder van 'm afstaan. Zelden nog spraken ze elkaar. Joop zocht meestal de lui op, die net als hij, lid waren van ‘H.V.C.’, en Wouter hield z'n zelfde vrinden.
Iederen Dinsdagavond trok hij naar de gymnastiekles, oefende daar zijn mooigebouwde, maar nog niet genoeg ontwikkelde lichaam, aan rek, brug en ringen. In vrije- en staaf-oefeningen blonk hij aldra uit. Zijn lenig, slank lichaam, met den frisschen, blonden jongenskop, was 'n lust om te zien.
In 't begin was alles nog wat stuntelig gegaan, slordig en plomp. Hij stond toen dan ook in een der achterste rijen. Het goede voorbeeld van de voorwerkers en den leeraar prikkelde hem echter tot inspanning en controleering van al zijn spieren. 't Was 'n blijde ontdekking voor hem toen hij op 'n avond, zoo maar plots, de schoonheid zag van 'n mooi-in-tel uitgevoerde oefening. Hij had nooit gedacht, dat vrije oefeningen zooveel schoons zouden openbaren. Van toen af werd zijn belangstelling voor dat soort gymnastiek intenser, en als 'n oefening werd voorgedaan, keek hij nauwlettend naar houding en beweging van ieder lichaamsdeel.
Spoedig werd Wouter dan ook door meneer Kroone, die ook deze lessen gaf, naar voren gehaald, en behoorde hij tot de vóórwerkers. Van zijn energiek stralende
| |
| |
oogen, zijn gerekt-slanke figuur en pittige, gedecideerde bewegingen ging 'n kracht uit van jeugd, wil en schoonheid, waarin èn de leeraar èn de andere gymnasten 'n vreugde vonden. Wouter zelf vond er 'n sterk geluk in.
O! hoe staalde zich zijn wil! Hij kreeg zelf-beheersching, en voelde de kracht van zijn jonge, frisch-gezonde lichaam. Longen en hart voelde hij werken in zich als levenwekkende, zuivere bronnen. O! de vreugde van 'n sterke gezondheid!
Zijn geest leefde op tot nòg frisscher leven; 'n levenskracht tintelde in hem, parelde en flonkerde, als 'n fontein in zon. Hij lééfde! Frisch. Jong. Sterk. Niet enkel naar het lichaam, doch even sterk naar hart en geest.
Zijn belangstelling werd wijder, zijn wil meer gespannen, zijn verstand helderder.
Het werk op school kon hem niet neerdrukken. Hij vocht zich taai en fiksch door alles heen. Iederen avond, 's Dinsdags vóór de les, 's Zaterdags vóór de ‘Jong Leven’ vergadering, zat hij thuis te werken, even energiek als in de gymnastieklessen. Het eind-examen naderde en zou hem paraat vinden. Meer paraat dan ieder ander. Want: de Zaterdag-avonden met de lezingen op allerlei gebied, breidden zijn kennis en inzicht merkwaardig uit. De verschillende onderwerpen op gebied van kunsten en wetenschappen, naar voren gebracht door ernstige studenten en besproken in diepgaande debatten, vulden veel aan, dat hij op de school niet dan slechts oppervlakkig behoefde te kennen. Interessante bijzonderheden, speciale gevallen verhelderden zijn algemeene inzichten, die hij na de lezingen nog zuiverder trachtte te stellen door 'ns met de sprekers te gaan praten. Hij voelde zich in ‘Jong
| |
| |
Leven’ zóó ingeburgerd, dat hij allen zonder schroom durfde naderen, en de vele gesprekken met studenten van allerlei faculteit vermeerderden zijn kennis en beschaving.
Wouter voelde ‘Jong Leven’ als 'n genade. Hij werd er rijker door, voller, meer mensch.
De Zondagmiddagen brachten de blije, ruime vreugde der open voetbalvelden. Daar speelde hij al de door school en huis en werk ingehouden levenskracht uit Hij werkte, rende, sprong met 'n onvermoeidheid en lenigheid, die heel de ploeg in geestdrift zette. Vanaf zijn komst in de voetbal-club was er 'n vernieuwd enthousiasme in gevaren. Iedere Zondag bracht succes; de club steeg en steeg op 't competitie-laddertje; het
aantal supporters, dat in prettige belangstelling mee ten wedstrijd toog, groeide met de week. 'n Lustige, vroolijke schare ‘Jong Levens’-lui trok elken Zondagmiddag naar buiten, naar de omliggende dorpen en bracht daar 'n leuke drukte van zingende en lachende heertjes. Ze omstuwden het elftal met 'n rumoerige belangstelling, als gold het iederen wedstrijd 'n wereldkampioenschap.
Ze overdreven hun
| |
| |
gejuich, hun bijval, hun teleurstelling, maar het leukst was, dat ze die overdrijving zelf voelden. De voetbalclub werd gebruikt om uiting te geven aan de jongensachtige levenslust, die ondanks studie of kantoorleven in hen allen nog spartelde en wrong om naar buiten te kunnen. En daarom galmden ze hun clublied geestdriftig door de dorpen, dáárom voerden ze vlaggetjes mee en claxons, daarom dansten ze na 'n overwinning de zotste, grilligste lichaams-kronkelingen en beenen-slagen rondom het dolzinnig befuifde elftal. Vreugde, uitslaande vreugde van jonge, levensblije menschen.
En Wouter voelde zich in ‘Jong Leven’ omringd door hartelijkheid, ernst en lustigheid.
In Mei kwam aan die prettige rij Zondagen 'n einde. De competitie was afgeloopen. Als nummer twee eindigde ‘Jong Leven’ in haar afdeeling. 'n Paar verloren wedstrijden in 't begin der competitie waren oorzaak dat zij het kampioenschap niet meer kon halen. Dat was echter geen reden voor de supporters geweest, om tòch maar langs de lijn te schreeuwen: ‘Hup kampioenen.’
Dat juist op 't nippertje geen kampioen zijn, gaf 'n nieuwe, leuke
| |
| |
emotie, die zij uitbuitten naar allen kant. Zelfs organiseerden zij 'n prettig fuif-avondje ter gelegenheid van 't bìjna behaalde kampioenschap. Het werd 'n avond van dolle, dwaze pret, van lachen en zingen in uitbundig jolijt.
't Was 'n goed en vroolijk vriendenstel. 'n Echte club!
* * *
Den Zondag, volgende op Joop Verzijls eersten trainings-avond bij H.V.C., was het eerste elftal der club vrij van competitie-wedstrijd. De elftal-commissie, vol toewijding en zorg om, met het oog op de prachtige promotie-kans, haar 1e elftal zoo sterk mogelijk te maken, gebruikte dezen wedstrijdloozen dag om enkele nieuwe leden, waaronder ook Joop Verzijl, 'n proef te laten afleggen van hun capaciteiten. Zij begreep, dat in deze omstandigheden alles moest worden geprobeerd om 't elftal te versterken; te meer, daar zij vooral over Joop's kunnen zeer goede berichten had gekregen.
In 't begin echter, in de dagen dat Verzijl op de voordracht stond, had zij niet te veel waarde gehecht aan die informaties. Als oud-voetballers, kenden zij de overdreven loftuiting, die H.B.S.'ers gewoonlijk op hun voetbalhelden uitbazuinen, en daarom verwachtten ze niet anders of Verzijl was 'n doodgewoon speler, zooals zij er al twintig, misschien wel dertig in hun lagere elftallen hadden rondzwerven. Dat hij in aanmerking zou komen voor het eerste elftal, durfden ze zelfs niet eens hopen. Tamelijk onverschillig waren zij dien Dinsdag-avond dan ook naar 't veld gekuierd, om 'ns te kijken wat hun nieuwe lid van de oefeningen zou terecht brengen. Zeer critisch, zelfs wat bevooroordeeld, hadden ze in 't allereerst zijn werk bekeken,
| |
| |
doch gaandeweg had hun onverschilligheid plaats gemaakt voor belangstelling, die zelfs was aangezwollen tot niet te bedwingen vreugde en voldoening.
‘Hé,’ had een hunner zich laten ontsnappen, toen Joop met 'n pracht-sprong 'n schijnbaar niet meer te bereiken bal in de juiste richting had getikt. ‘Dat is keurig.’
‘Ik krijg er vertrouwen in!’ had zich 'n ander lid geuit.
Scherp kijkend naar Verzijls oefenen, hadden de drie anderen instemmend geknikt.
Keer op keer nu, had Joop aan de heeren 'n betuiging van bewondering of blijdschap ontlokt, zoodat deze ten laatste 'n geanimeerd gesprek voerden over de ontdekte eigenschappen van den jongen, slanken H.B.S.-student.
‘Ik geloof, dat we 't moeten probeeren,’ was 't oordeel geweest, toen Joop 't veld verlaten had en huistoe was getrokken.
‘Wat speelt ie eigenlijk?’
‘Hij heeft zich opgegeven als binnenspeler,’ wist er een.
‘Links of rechts?’
‘Hij trapt met beide beenen even gemakkelijk, wordt verteld. Trouwens, ik heb er op gelet toen ie daarstraks 'n paar keer 'n bal trapte.’
‘Dan moeten we 'ns even praten,’ vonden ze.
Onderling overlegden ze al welke verandering in hun voorhoede de meest verkieslijke was, totdat Mr. Honley, klaar met de oefeningen, door de heeren werd in den arm genomen om zijn oordeel te zeggen.
Mr. Honley was ook content over 't geen z'n nieuwe discipel vertoond had. Hij vond 'm alleen nog wat erg jong en tenger, was bang, dat hij tegen 'n stevige achter- | |
| |
hoede geen kans zou maken. 'n Proefneming was echter, gezien ook de huidige zwakke bezetting der linksbinnenplaats, alleszins gerechtvaardigd.
‘Dan moet er Zondag 'n oefenwedstrijd gespeeld worden,’ besloten zij eenparig.
Dienzelfden avond nog werd den club-secretaris opgedragen 'n vereeniging uit te noodigen voor 'n vriendschappelijke match.
Gelukkig, na veel getelefoneer en getelegrafeer, werd 'n sterke tweede klasser bereid gevonden, en zoo kwam 't, dat vijf dagen na Joops intreden in de club, hij reeds in 't eerste elftal op het veld stond.
Uiterlijk gewoon, doch inwendig trotsch en hoogmoedig, voelend de oogen van honderden op zich gevestigd, stond hij vóór den wedstrijd zich met de anderen wat los te trappen. Niets was er in hem, dat verried, dat hij voor 't eerst hier speelde, dat hij eigenlijk 'n vreemde was.
Rustig, even beheerscht en kalm als altijd, loom bijna en nonchalant-kijkend, trapte hij de ballen, die hij kreeg toegespeeld.
Langs 't lijntje was alle aandacht voor hem, en al gauw wekte hij door zijn zuiver schieten, links en rechts, goede verwachtingen.
Daar begon de match. En Joop speelde, speelde zoo zeker, zoo kalm als altijd. Hij vermoeide zich niet
| |
| |
meer dan noodig was, trapte niet harder dan vereischt was. Alles aan hem was koele berekening en bestudeerde
nauwkeurigheid.
De H.V.C.-aanhang was in de wolken.
De spelers waren opgetogen. De elftalcommissie verkneukelde zich, en Mr. Honley zoog fijntjes op z'n pijp, en glimlachte tevreden in zijn mondhoeken.
H.V.C. had 'n aanwinst.
Van dezen eersten wedstrijd af was Joop Verzijl, nauwelijks 18 jaar, en nog H.B.S.'er, speler van 't eerste elftal van H.V.C., dat promotie-kansen had.
De jongste speler van 't elftal.
Onverschillig, koel, ontving ie al de hulde, al de bewondering, maar binnen-in werd z'n trots nog stugger, nog harder dan eerst.
Iederen Zondag stond Joop Verzijl voortaan op 't veld om de kansen der H.V.C. te verdedigen. De club voer wèl met hem. Geen match of Joop scoorde, en aldra was hij de favoriet van 't elftal. Uit louter genegenheid, uit poes-lieve adoratie, kweelden de jongedames langs 't lijntje: ‘Jopie! Hup Jopie.’ Dezen nieuwen vorm van hulde droeg hij met al even koele hooghartigheid en uiterlijke onbewogenheid als de onstuimige toejuichingen der juniores.
Bijna lusteloos betrad hij 't veld; onverschillig groette hij 'ns neerbuigend naar 'n hem toeroepend vereerder,
| |
| |
en even lusteloos, even onverschillig leek zijn spel. Er lag iets mats over, 't miste eiken gloed van jeugd en overmoed. Doch dit gaf juist in de oogen der toeschouwers, die enkel keken naar zijn fijn en knap, steeds berekend spel, een bijzondere bekoorlijkheid. 'n Enkeling merkte op, dat achter die kalmte 'n leelijke karaktertrek verborgen lag, en dat al die roem, al die bewierooking den jongen veel kwaad deden.
Geen medespeler, geen bestuurslid echter, die er aan dacht méér in Joop te zien dan 'n goed voetballer. Hij maakte goals; dank zij hèm was de voorhoede nu 'n eenheid. Dat was de hoofdzaak. Er bestond voor club, trainer en aanhang maar één doel: eerste-klasse worden.
Als kampioen hunner afdeeling eindigde de H.V.C.!!
Er was brooddronken vreugde, die 'n uitweg zocht in gezang, gehos en lawaai. Op de schouders der supporters werden de spelers het veld afgedragen; er werden kransen aangeboden en speechen afgestoken. Voor niets anders leek meer belangstelling dan voor het kampioenschap der H.V.C. In 't club-lokaal heerschte 'n rumoerige, warrelige vreugde. Aan alle tafeltjes zaten zingende, vroolijke groepjes, die over en weer schreeuwden, en gezamenlijk club- en voetballiederen aanhieven, dat 't heel de straat oversloeg en massa's mensch, vooral straatjochies, voor de ramen riep. H.V.C. had jool, uitbundige jool.
Verzijl zat kalm, vriendelijk-gestemd, tusschen al die luidruchtigheid. Dan van den een, dan van den ander moest hij iets gebruiken. Doch Joop weigerde zoo veel mogelijk; vooral sterken drank. Hij had zich voorgenomen géén sterken drank te drinken: dit zou hem als sportsman schade doen. En wat Joop zich eenmaal
| |
| |
had in 't hoofd gezet, bleef er in. Geen duizend uitbundige, lofzwaaiende supporters kregen er dat uit. ‘Als we eerste-klasse zijn,’ antwoordde hij op 't enthousiast aandringen der sportmakkers. En hij voelde, dat hij er door steeg in de achting der aanhangers. Ze vonden 'm 'n echten sportsman.
Aan 't feestdiner deed Joop niet mee. Hij moest zorgen dat pa, die toch al 'n hekel had aan dat gevoetbal, niet nog erger er tegen gekant werd. Wrevelig, maar oogenschijnlijk welgemoed, verliet ie tegen zessen, toen de vroolijkheid breed en hoog uitsloeg, het tierigdrukke clubhuis. Van alle kanten werd hij toegeroepen; men trok hem aan den arm om hem te dwingen nog wat te blijven; ‘Io vivat's’ en ‘Lang zal hij leven's’ werden met opgeheven glazen hem toegezongen. Hij stond te midden van opgewonden, geestdriftig zingende jongelui, die met wijd-gespalkte monden en oogen al hun enthousiasme stonden uit te blèren. Zij drongen hem terug van de deur, barricadeerden haar met stoelen en tafels; 'n paar glazen rinkelden tegen den grond stuk, en een stoel bezweek onder de zwaarte van 'n dikken supporter, die, pathetisch-ontroerd, den ‘jongsten’ speler uitnoodigde de vreugde niet te verlaten. Zijn rood-dik hoofd glom van jolijt en hij gesticuleerde met z'n korte, propperige armen om de emotie te kunnen uitvieren. Juist onder 'n zeer schoone zinsnede, waarin ie het had over: ‘club-trouw en vriendschap’ (zelf was ie pas 'n paar maanden aanhanger van H.V.C., omdat zijn neef er in speelde) bezweek zijn spreek-tribune en rolde hij zwaar en met 'n vetten angst op 't gezicht, boven op enkele luisteraars. 'n Nieuwe uitbarsting van jool schalde door 't berookte, naar drank en eten geurende lokaal. Er werd 'n rondedans ge- | |
| |
houden rond Joop Verzijl, die, koffertje en hoed in de hand, nog steeds klaar stond om te vertrekken. Halverwege de zotte springpartij trachtte hij uit den kring te komen, doch hij werd telkens met 'n vroolijke plagerij teruggedrongen. Ten laatste schoot 'n bestuurslid hem te hulp. ‘Allo, lui. Luister nu! Als Joop naar huis wil, moet je hem laten gaan. Allo, 't is nu mooi geweest.’
‘Nee! hij blijft!’ protesteerde de uitgelaten bende, die in haar pret geen afwijking wenschte van 't feestprogram.
Het bestuurslid lachte vroolijk om dat drukdoende, massale verzet. Toen drong hij Joop kalm door de menigte heen. Degenen, die zich nog verzetten, wist ie met 'n verstandig of luchtig woordje tot andere gedachten te brengen.
Joop raakte zoo, dank zij 't bestuurslid, veilig en wel buiten, en kwam nog juist op tijd aan tafel.
In 't clubhuis zette de pret zich voort. Even, na Joop's heengaan, werd er gemokt en geruzied om dat flauwe gedoe van Van Haaften om Joop buiten te brengen, maar lang duurde 't niet. Alle ontevredenheid en afkeuring wist deze afdoende te smoren met de opmerking: ‘Als z'n vader nu ronduit weigert 'm te laten spelen, omdat ie te laat thuis komt, wat dan?’
Ieder zag nu in, dat Van Haaften wijs gehandeld had. ‘Allo, drink 'n borrel van me. Sans rancune.’ En dra bruiste de vreugd weer krachtig op.
H.V.C. was met dat al echter nog geen eerste-klasser. Er stond haar nog vinnige strijd te wachten tegen de kampioenen der andere tweede klas-afdeeling: de sterke, oud-eerste klasser Velox. Vorig jaar was deze gedegradeerd, maar dank zij trouwe club-liefde en
| |
| |
energieke leiding had zij zich heel 't seizoen gegeven voor het ideaal: zoo spoedig mogelijk de plaats in de eerste klas te herwinnen. Maand op maand had het elftal zich geweerd met 'n taaie vasthoudendheid; oude ervaren voetbalrotten waren hun oude club weer komen helpen, waaronder er zelfs een was, die elken Zaterdag 'n reis uit Hamburg voor z'n geliefde club overhad. Deze, telkens met opgewektheid herhaalde daad gaf het elftal 'n sterken, moreelen steun. De jongeren werden er door bezield tot intense inspanning; de ouderen werden er door geprikkeld tot hernieuwing van hun verbleekte sportlust. De club, alom geliefd in 't land om haar oude glorie, haar zuiversportieve opvattingen en haar rijke traditie - zij leverde de beste Nederlandsch elftal-spelers en was één der pioniersters der voetbalsport - werd gedurende heel dat zware tweedeklas-seizoen, waarin zij streed om 't leven te behouden en de eer te herstellen, met buitengewone belangstelling door gansch voetballievend Nederland gevolgd.
Kranten en sportbladen gaven iedere week verslag van haar wedstrijden, schreven opgewekte artikelen over ‘the good old Velox’, dat bewijs leverde van onverwoestbare levenskracht en onuitroeibare clubliefde. Haar tweede klas-kampioenschap werd dan ook met uitbundige vreugde door iedereen begroet: ‘Velox wil niet ondergaan in 't degradatiemoeras!’ schreef men. ‘Het wil niet verstikken en sterven. Het voelt weer vasten grond onder zich; nog één sprong, nog even alle spieren en zenuwen gespannen, en Velox, club van roem en groot verleden, is gered. Geweldig zal het spannen in den strijd tegen de jonge, pittige H.V.C.'ers. De oude, groote figuren uit de voetbal- | |
| |
wereld zullen zich in geestdrift-wekkende trouw en aanhankelijkheid scharen langs de lijn om de club aan te moedigen, die zij zoo vaak tot Nederlandsch kampioen wisten te promoveeren, en die zij zoo vaak vertegenwoordigden in Engeland, Duitschland, Frankrijk, ja tot in Spanje toe. “Velox” màg niet ondergaan. Te rijk is haar verleden, te glorieus zijn de namen harer spelers, en te veel deed zij in 't verleden om 't voetbal te populariseeren. Herinner u de roemruchtige dagen van Kopenhagen, waarin naast Göbel de Velox-spelers Nederland op zoo eminente wijze vertegenwoordigden op het wereld-sportfeest der Olympiade. Denk aan Houtrust, toen Engeland voor 't eerst geslagen werd in Europa. Dat deed Holland, klein, dapper Holland! En 't beslissende schot kwam van 'n Velox-man.
Zou die club nu moeten blijven tobben, zwoegen in de tweede klas.
Neen! Nog eens: néén.
Thans is er de kans, de groote kans, dat het oude, trouwe “Velox”, met zijn bijna legendarisch geworden groote wedstrijden, zich de haar toekomende plaats herovert. De kans is er. Aan 't elftal nu de daad om de kans te gebruiken.
Cheer up, oud, braaf Velox.’
In dezen zin hadden al de kranten en sportbladen voorbeschouwingen gegeven over den grooten wedstrijd H.V.C. - Velox. Er was dan ook 'n geweldige belangstelling, zoodat op den wedstrijd-Zondag van heinde en ver de voetballiefhebbers waren komen opdagen, en 't op 't H.V.C.-veld 'n nooit-gehoorde prettige opgewondenheid was van duizenden en duizenden toeschouwers, die dicht opeen gerijd 't veld omhaagden. Het al-oude ‘Velox’ had 'n groote macht van zijn aanhang meege- | |
| |
bracht, die in hooge verwachting met vlaggetjes, claxons en scheepshoorns gewapend was.
'n Tumult brak los, toen de elftallen 't veld opkwamen. Ieder juichte, brulde om 't hardst om zijn favorieten te laten hooren, dat zij het middelpunt waren van 'n heftige belangstelling.
De strijd begon. Zenuwachtig. Gejaagd. Bang.
Alleen Joop was weer de oude.
Hem agiteerde die opgewondenheid schijnbaar niet 't minst. Kalm, zeker als altijd, met dezelfde gemakkelijke sloomheid, speelde hij. Dank zij hem, herstelde de jonge club zich 't eerst, kreeg ze overwicht, en wist met 'n zacht, doch 18-karaats zuiver schot van Joop Verzijl, een 1-0 voorsprong te bereiken. 'n Bezeten vreugde brak los. Er werd gedanst, gebruld, met stokken en hoeden gezwaaid, en de juniores, die vóór den afsluit-draad zaten, buitelden van toomelooze lustigheid door 't gras. Van alle zijden kwamen zijn medespelers hem feliciteeren. Joop drukte met 'n slap beweginkje hun de hand terug, glimlachte 'ns flauwtjes.
Toen zetten de oude voetbal-rotten van 't roemrucht ‘Velox’ de tanden opeen. Ze vochten, vochten met 'n lust, dat de wedstrijd steeg tot 'n demonstratie van bruisende wilskracht en hardnekkigen moed. De jongeren in hun elftal werden door de laaiende geestdrift opgejaagd tot een felle inspanning, en onstuimig zetten de Velox-mannen aan. Het werd 'n glorieuze kamp, die de toeschouwers in vervoering bracht. Hier was jeugd, levenskracht, spanning en onverwoestbare club-liefde. 't Ging thans om het behoud hunner groote club. Langs de lijn stonden in uiterste spanning de helden van vroeger, gedoemd tot machteloosheid. O! hoe tintelde 't hun in de beenen, hoe daverde hun 't hart, hoe trilde
| |
| |
iedere vezel in emotioneele beleving. De spelers voelden 't. En 't was of al de energie die daar samengebunkerd zat in die oude grooten van 't verleden, in hen overvoer. Velox herleefde, werd opeens de onweerstaanbare club van vroeger.
H.V.C. verdedigde zich wanhopig. Gansch het middentrio, ook Joop, was mee gaan verdedigen. Tot de rust toe wist het elftal zich te handhaven; de meest verstokte H.V.C.-man moest echter toegeven, dat 't onverdiend was.
Onder 'n zware stilte verlieten de H.V.C.'ers 't veld; ‘Velox’ echter werd ovatie-achtig toegejuicht. De eersten voelden dat zij de moreele verliezers waren. Zij werden er korzelig onder, nukkig, en in de kleedkamer brak 't los. Verwijten vlogen van links naar rechts; vinnige discusies brachten de gemoederen in nog driftiger stemming; met bezweete gezichten, fonkelende oogen stonden zij tegenover elkaar en gesticuleerden en krijschten in onbeheerschten hartstocht. Alleen Joop dronk kalm zijn thee, waschte zich frisch, kamde zich correct, zei niets. Probeerde al 'ns iemand hem te betrekken in die herrie van oneenigheid, dan zei ie zonder opwinding, onder een kalme beweging met handdoek of kam: ‘werken, niet praten.’
De trainer liet al dat tumult langs zich gaan, ging kalm zijn gang met masseeren of verbinden van 'n licht blessuurtje. Pas toen 't scheidsrechtersfluitje waarschuwde voor 't begin der tweede helft, zei ie: ‘Now, hieren, no more...... det fudigiens-play, mair...... oanfel...... How de kop koel...... niet wild...... kalm...... as our Joup! Dink er um.’
De voorzitter, die al dien tijd met zachtmoedige onderonsjes gepoogd had, de gemoederen te kalmee- | |
| |
ren - succes had hij er echter niet mee bereikt - durfde nu krachtiger aan te dringen op kalmte en eensgezindheid. ‘Ja, jongens,’ ried hij hen aan, toen zij 't kleedlokaal verlieten, ‘laat je niet overdonderen. Je moet gewoon door blijven spelen, juist als bij 't begin.’ En zenuwachtig, met niet te verbergen angst in z'n stem, liet ie er op volgen: ‘Denk aan 't eerste klasseschap, lui!’
Veel invloed op 't spel hadden de raadgevingen niet. De een voor den ander vertrouwde niet op zijn medespeler, en van eenheid was geen sprake. Ieder ploeterde, sjouwde om zijn taak zoo goed mogelijk te verrichten, maar van 'n geheel was geen schim te onderkennen. Het elftal was door al de onderlinge veeten opgelost in elf spelers. De H.V.C.-supporters zagen met stijgenden onrust, hoe hun club hoe langer hoe meer werd teruggedrongen. Zij vreesden 't ergste, brulden om ‘samenspel’ en ‘aanvallen’; riepen naar ieder raadgevingen en aanmoedigingen. Vergeefs. 't Elftal was zoek.
‘Velox’ speelde weer zijn agressieve, felle partij. Het was te zien: de gelijkmaker moest komen. Keer op keer stokte 't in de harten der H.V.C.-aanhangers van angst en benauwdheid; keer op keer ook waren de Velox-supporters in verwachtingsvolle spanning.
Minuut na minuut verstreek. Wat velen hoopten, anderen vreesden, gebeurde niet. De keeper der H.V.C.'ers was in top-vorm, hield de wonderlijkste ballen uit z'n goal. Tòch: er moest gedoelpunt worden. 't Moest. En ja! Eindelijk! Vier minuten vóór tijd, zag de linkshalf, ver opgedrongen, 'n gaatje. 'n Fel, strak schot! En nog vóór de keurige keeper zich had laten vallen, vloog de bal in 't net 1-1.
| |
| |
De Velox-menschen waren in dwaze uitgelatenheid. Tot 't einde toe duurde hun gehos, hun gezang; claxons en hoorns schreeuw-gilden over 't veld; vlaggetjes zwaaiden hun kleurige golving tusschen de grijze menschenmassa. Rang, stand, leeftijd, ernst waren weg. Men feliciteerde elkaar, sloeg elkaar in uitweg-zoekend enthousiasme op den schouder, men begon achter de hagen toeschouwers alreeds overwinnigsdansen. 't Was 'n uitslaande, ontembare brand van vreugde.
Met 1-1 kwam 't einde.
De H.V.C.'ers dropen langzaam weg.
Velox werd gevierd. Op de schouders droeg men z'n spelers naar binnen. En den linkshalf, den oudinternationaal,
die week op week z'n reis van Hamburg maakte voor z'n goed, trouw Velox, werd 'n ovatie gebracht, zoo warm, zoo dankbaar, als hij nog nooit ondervond. In 't kleedlokaal was 't 'n prettige drukte van oud-spelers, bestuurders en voetbal-autoriteiten, die kwamen feliciteeren. 'n Hartelijke, vriendschappelijke genegenheid bond allen in dit heerlijke oogenblik van nieuwe hoop, oude vriendschap en hechte club-trouw.
| |
| |
Velox had zich hersteld. De thuis-wedstrijd zouden zij zeker winnen, en dan! Dan was voetbal-Holland niet meer verminkt; dan was de groote traditie weer hersteld.
H.V.C. zat in den put. Was zonder vertrouwen, zonder onderlingen band door dezen eersten, grooten tegenslag. In 't clublokaal zaten de aanhangers met bedrukte gezichten bijeen en becritiseerden spel en spelers. Niets deugde er meer van. Alleen de keeper en Joop hadden zich in de gunst gehandhaafd.
* * *
In den nachttrein naar Hamburg reisde dien avond 'n ernstig man terug naar zijn zware bezigheden als scheeps-ingenieur. Hij was de dertig al lang voorbij, en wist dat het leven moeilijk is en vol zorgen. Maar nu was 't in z'n hart licht en goed. Hij trachtte zich wijs te maken, dat 't bespottelijk was, zich zoo zacht-gelukkig te voelen. Maar 't lukte 'm niet en met 'n tevreden glimlach keek ie uit in 't donker buiten, waar de sterren stonden en lichtjes verrieden waar menschen woonden. Gelukkig-weemoedig staarde hij maar, staarde...... en ontdekte dat 't kind nog leefde in hem. 't Kind, dat in iederen mensch zóó lang moet blijven, als maar kan, wil hij gelukkig zijn en vol kleine vreugden.
Acht dagen later reisde diezelfde man weer in denzelfden trein. Nu was z'n gezicht bedrukt en hij staarde niet uit 't raampje naar de zoete rust van den lichtjesbespikkelden nacht. Hij keek vóór zich, somber en neerslachtig. Hij trachtte zich wijs te maken, dat 't bespottelijk was, dat hij, rijp mensch, in dezen toestand was, maar 't lukte hem niet. De drukkende weemoed week niet. Hij treurde om wat voorbij was, om al wat
| |
| |
hij aan vriendschap, aan trouw, aan jonge levenslustigheid had ondervonden in zijn goede, fiere Velox. 't Was voorbij. ‘Velox’ was ten doode gedoemd. De prachtige kans was langsgeschoten en zijn roemruchte club, waar hij zoo vaak in bruisende levenskracht voor gestreden had, die hij zoo vaak in 't buitenland als internationaal had vertegenwoordigd, waarvoor hij nu een heel seizoen zijn week-end geofferd had, moest opnieuw 'n jaar in de tweede klas worstelen om 't behoud.
't Was bespottelijk 't zich zoo aan te trekken. Hij wist 't. Maar 'n mensch hecht aan dat, wat hem vreugde geeft, vriendschap, ontspanning.
‘Velox zou nu wel verloren zijn,’ dacht hij bedrukt.
Hij nam zijn portefeuille, zocht er wat portretten uit, die hij lang bekeek. Een voor een gaven ze hem herinneringen van sportgenot, van kameraadschap en onbezorgde levensvreugd. En dankbaar herdacht hij de club die hem zooveel gegeven had. En hij betreurde het, dat zijn poging om haar met zijn routine en tactiek, terug te brengen naar haar oude omgeving, gefaald had.
Arm Velox!
En met 'n stil glimlachje bedacht hij, hoe 'n mensch toch hangen kan aan traditie, herinnering en oude vriendschap, en hoe 'n menschenhart plaats kan hebben voor zulke kleine dingen als 'n voetbalclub...... Kinderen, die we zijn......
|
|