| |
| |
| |
II
ER viel die avond sneeuw. In wilde, striemende buien waren kleine vlokken neergeslagen, nu en dan gevolgd door een kalmer, meer dromerig gedwarrel van grote vlokken.
In Sorry Street nr. 22 kwamen achtereenvolgens de genodigden aan. Zij gleden vóór in hun besneeuwde koetsen en lieten zich door de levende sneeuwmannen, die zich op de bok en achterop hadden gevormd, naar buiten en vervolgens naar binnen, het huis in geleiden. De straat had er iets feestelijks door gekregen: witte voertuigen bewogen zich over het witte wegdek en door het wit gedwarrel, witte mannen trokken portieren open en sloegen ze weer dicht en daar dwars doorheen
| |
| |
bewogen zich waardig als in een toneelstuk de zwarte heren uit de koetsen en fladderden haastig de kleuriger dames het huis in. Door de frisse sneeuwgeur huiverde soms een geraffineerd parfum en verdween dan weer achter de massief eiken deur van nr. 22.
De gastvrouwen waren Misses Harrisson, Agatha en Mary. Agatha was vier en vijftig jaar oud; ze was een tikje gezet, een tikje boers, maar zeer opvallend door haar toiletten, die meestal paars waren en door haar theorieën, die velen decadent noemden.
‘Paars,’ had zij eens op een soirée van literatoren gezegd, ‘paars is de kleur van het fin de siècle en niet geel en niet groen. Het groen overheerst uw werk nog te veel mijne heren, en hier en daar vindt men grote gele plekken. Het roept de sfeer op van die natuur, die gij zegt zo te verafschuwen, het werkt u tegen, wanneer u probeert zo gekunsteld mogelijk te zijn .Laat het groen groeien waar het wil, aan de bomen, in het gras, in het mos, laat de gele boterbloemen staan, maar laat u paarse orchideeën overhandigen. Alle decadentie is paars tot de meest verfijnde zonde toe.’ En zij had een gezicht getrokken, alsof zij daar alles van wist.
| |
| |
De andere zuster was belangrijk jonger en belangrijk aantrekkelijker. Ofschoon ze acht en dertig jaar moest zijn, zag zij er veel jeugdiger uit. Ze was lang, slank en blond, sprak weinig, doch kon zeer geestig zijn. Evenals haar zuster hield zij van het gezelschap van kunstenaars, maar zij was waardiger en natuurlijker, hield er ook van alleen te zijn, te wandelen langs kleine, verloren paadjes in de bossen, te lezen in haar boudoir bij een warm vuur.
Deze keer waren de gasten niet zeer talrijk. Er was voor een goed diner gezorgd, er kon behoorlijk gedronken worden, maar het was een intiem feest en de genodigden waren met zorg gekozen.
Er was allereerst generaal Oglethorpe, een oom van de dames. Hij was oud en grijs, had een vervaarlijke snor, waarvan de punten krijgshaftig omhoog staken en droeg vele eretekenen op zijn uniform, die grotendeels niemand kende en waarvan men ook niet wist, hoe hij eraan kwam. De carrière van den generaal was namelijk een zeer ongelukkige geweest. Elke keer wanneer het vaderland hem had geroepen, wanneer een buitenlandse campagne zijn aanwezigheid noodzakelijk maakte, was
| |
| |
hij ziek geworden. Was het geen bronchitis, dan was het longontsteking en reeds vrij jong hadden jichtaanvallen hem het strijden belet. Hij was echter trouw op parades verschenen en was door zijn knap, krijgshaftig uiterlijk daarbij zo opgevallen, dat de Koningin hem altijd met de grootste eerbied had behandeld en zijn soldaten hem niet zonder spot, maar zeker met de nodige achting, generaal ‘Parade’ noemden.
Er was de jonge schilder Kerry, die nog geen twintig jaar was, maar over wien heel Londen sprak. Hij schilderde in hoofdzaak portretten, was sterk geïnspireerd door Toulouse Lautrec en was berucht om zijn vele avonturen. Hij had een jong gezicht met een grote, fraaie, doch eigenwijze neus, sprak langzaam als was zijn stem gesluierd en zei afwisselend scherpe en vriendelijke dingen, waarmede hij de mensen kwetste en weer voor zich innam. Men vergaf hem veel, omdat hij jong, knap en begaafd was en omdat hij de naam had een groot zondaar te zijn. ‘Den puritein wordt niets vergeven,’ had Wilde eens gezegd, ‘vooral zijn reinheid niet. Den zondaar vergeven wij alles.’
| |
| |
Van de dames was zeker de meest opvallende figuur Miss Margaret Humbug. Zij was niet jong en niet oud, maar uitgesproken onaantrekkelijk, zo uitgesproken zelfs, dat zij daardoor alleen al een opvallende verschijning was. Zij schreef romans, die handelden over romantische liefden, over eer en eerloosheid en viel met een bewonderenswaardige hartstocht de Kerk aan. Zij ging prat op haar uitgesproken gevoel voor humor, doch was in werkelijkheid zo vreselijk ernstig, dat zij geen grapje begreep. Was zij op een diner of op een feest, dan rustte zij niet voor zij de geestigste man uit het gezelschap te pakken had, doch had zij hem te pakken, dan sloeg zij zijn geestigheid kapot met een onverdragelijk onbegrip en de afschuwelijke neiging alles uitgelegd te willen zien. Die avond was zij de tafeldame van Oscar Wilde, terwijl aan haar andere zijde de triviale Mr. Henry Essers moest zitten.
Er waren nog meer gasten. Er was de bankier Horace Wills met zijn echtgenote, een gezet man met een tengere vrouw. Hij was een voornaam mens in deze kringen, omdat hij in gulle buien als maecenas optrad en omdat hij een goed drinker
| |
| |
was, wiens humeur onder de invloed der drank steeds beter werd. Hij was een bibliophiel en een bekend philatelist en werd overal graag ontvangen, terwijl zijn vrouw zo gaarne gezien werd, omdat ze onbeduidend was en voor de sterren van een gezelschap geen gevaar opleverde. Men noemde haar zeer muzikaal, en rustte bij diners en bij feestjes niet, voor zij achter een piano gezeten, zich wat belachelijk maakte. Haar spel was rommelig, haastig en bescheiden en wanneer zij ertoe gebracht kon worden te zingen, bemerkte een aandachtig toehoorder, dat zij slecht de wijs hield en de tekst slordig uitsprak. Maar aandachtige toehoorders waren schaars. Men benutte de tijd, dat zij speelde en zong om fluisterend kwaad te spreken, om eindelijk eens uit te gapen of zich uit te rekken.
En dan was met Mr. Myers natuurlijk ook Alice Nevill verschenen, die zo mooie jonge vrouw, van wie niemand begreep, dat zij kon houden van die stille, bleke man. En ook waren er de joodse toneelspeler Harold Caroll, dramatisch en opgewonden tegelijk, spelend met zijn ringen en met zijn donkere stem en de jeugdige, knappe dichteres
| |
| |
| |
| |
Rosy Flame, donker en slank, met een fascinerend, spits gezicht, met uitdagende ogen. Dit was alles, doch het was genoeg. Het was genoeg om Sorry Street een druk en feestelijk aanzien te geven, voldoende om het op nr. 22 gezellig en ten hoogste genoegelijk te doen zijn.
Oscar Wilde was brillant, ondanks, misschien zelfs een weinig ten koste van zijn tafeldame. Hoffelijk en beleefd had hij zich voor tafel met haar onderhouden. Zij was rillerig en uit haar humeur binnen gekomen. Zij had iets onvriendelijks gemompeld over haar koets en haar koetsier en plotseling in een behoefte aan bijval had zij tegen Mr. Wilde gezegd:
‘Wat is het toch verschrikkelijk weer!’
‘Ja mevrouw,’ had hij geantwoord, ‘maar als de sneeuw er niet was, hoe konden wij dan geloven in de onsterfelijkheid van de ziel?’
Zij vond deze opmerking wonderlijk van diepte, met ware achting keek zij tegen den omvangrijken dichter op; toch was er ook iets vaags, iets onduidelijks in en zij vroeg:
‘Ja zeker, Mr. Wilde, maar wat bedoelt u daar eigenlijk mee?’
| |
| |
‘Ik heb er geen idee van,’ had Wilde geantwoord.
Er was om gelachen, Horace Wills bulderde zelfs, maar zijn vrouw trok hem verlegen aan zijn mouw, zodat hij begreep, dat dit niet te pas kwam. Mr. Myers, die erbij gestaan had, geneerde zich, bloosde en wendde zich af; zijn bruid proestte in haar kanten zakdoekje.
Aan tafel sprak men over eten en over wijn; toen vertelde de generaal het gehele gezelschap enkele anecdotes, die hij ergens gelezen had, doch waarover hij zo in vuur was geraakt, dat hij dacht ze zelf te hebben meegemaakt; daarna sprak men over de kunst en over de vrouw. Wilde zeide nog eens, dat alleraardigste gezegde, dat vrouwen ons inspireren meesterwerken voort te brengen, doch ons verhinderen ze te maken, iets, dat door Rosy Flame ten stelligste werd tegengesproken. Zij kreeg bijval van Mr. Henry Essers, die zei, dat Oscar de vrouwen niet naar waarde wist te schatten.
‘Maak een bescheiden, doch degelijk gebruik van haar en zij zullen u niet slechts inspireren, doch u tevens helpen in uw werk. Er zijn vele vrouwen, er zijn vele mogelijkheden te ontwikkelen.’
| |
| |
Mr. Myers zei zeer zacht, dat hij geloofde in de ideale vrouw, dat er voor iederen man zo'n vrouw moest zijn en dat die vrouw hem moest inspireren in zijn werk en in zijn andere bezigheden, doch Wilde verjoeg zijn woorden met een lach en zei:
‘Er is geen dichter zo dom, dat hij gelooft in die ideale vrouw, al is er geen dichter weer zo verstandig, dat hij haar niet najaagt.’
Alice had gelachen en Mr. Myers was gekwetst. Het speet hem zo, dat hij nu geen antwoord wist, een antwoord, dat het gezelschap zou amuseren, een antwoord, dat dien ijdelen, dikken Mr. Wilde zou wegblazen van zijn stoel, een antwoord, dat hem ver plaatste boven dien verwaten vrouwenjager, dien Henry Essers, dat hem zou doen stijgen in de achting van zijn bruid. Maar Mr. Myers wist geen antwoord, hij mijmerde wat na, gemelijk en een tikje boos, terwijl het gezelschap doorsprak over nieuwe problemen, over de moeilijkheden van het huwelijk, over die nieuwe uitvinding, de fiets, over de aantrekkelijkheid van een zondig leven en het onnatuurlijke van een natuurlijk bestaan.
Na het eten werd er door de heren gerookt.
| |
| |
Men was verzadigd, men was tevreden, vooral toen Mrs. Wills piano ging spelen en ‘Willy, we have missed you’ zong. Miss Humbug pinkte een traan weg en fatsoeneerde in stilte haar toilet, de generaal sliep met open ogen en met zijn borst vol eretekenen naar voren, Wilde deed, alsof hij luisterde en Mr. Myers luisterde gespannen, terwijl hij nu en dan schichtig zag hoe Alice zich het hof liet maken door Harold Caroll en Mr. Essers. Onderwijl trachtten de gastvrouwen Rosy Flame over te halen iets uit haar eigen werk voor te lezen. Zij deden dat fluisterend en eerbiedig, zoals het dames, die zelf geen kunstenaressen zijn, past.
Na de muziek droeg Rosy dan voor. Zij begon met dat bekende gedicht, waardoor zij een plaats is gaan innemen onder Engelands eerste dichteressen, dat tot naam draagt Flame en dat zo aanvangt:
| |
| |
Zij droeg lang voor. Traag tikte de vergulde pendule van de zitkamer en traag en eentonig klonk haar stem, traag ging de ademhaling van de gastvrouwen en van de gasten, van wie generaal Oglethorpe nu niet meer met open ogen sliep.
Achter een hoekje palmen fluisterde Alice met Mr. Henry Essers, terwijl in zijn fauteuil de jonge Mr. Myers mijmerde over een ideale vrouw, een ideaal huis en een ideale kunstverzameling.
|
|