Hert-spiegel
(1992)–H.L. Spiegel– Auteursrechtelijk beschermdV De muzen als begeleiders van de boekenDe zeven boeken van de Hert-spiegel gaan vergezeld van de namen van muzen. Wij hebben het vermoeden dat iedere muze iets te maken heeft met de inhoud van het boek, waarmee zij verbonden is. Het feit dat er sprake zou zijn van een loutere versiering wijzen wij af, deze opvatting zal de richting van mijn onderzoek bepalen. In het vierde boek van de Hert-spiegel, komen de muzen op - negen in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
getal - in de volgorde van hun plaatsing aan het hoofd van de boeken, zeven namen zijn gerealiseerd, de laatste twee hebben betrekking op waarschijnlijk geplande boeken. Spiegel gaf hun attributen erbij. Ik geef ze hier van onderen af beginnend.
Het opvallende hierbij is de ordening. Wat bracht Spiegel ertoe Calliope het eerste boek toe te wijzen en zo verder. Nu werden de muzen ook verbonden met de planeten, waarbij de zon en de maan, vooral in de muziek-theorie om de harmonie der sferen uit te drukken. In Gafurius' Practica Musice vinden wij het volgende systeem.Ga naar voetnoot1
De afbeeldingen van de muzen vormden de noten van een octaaf, van de laagste toon, Clio, tot de hoogste, Urania. Thalia, de aarde was stom. De ordening van Gafurius is dus niet die van Spiegel. Hij heeft blijkbaar niet allereerst de harmonie der sferen op het oog. Ziehier zijn systeem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is - ik zou bijna zeggen - een meer utilitaire ordening van een nuchtere praktische geest. Zon en maan staan de mens het naast, hij heeft er ieder ogenblik van zijn leven mee te maken, ze bepalen het ritme van dag en nacht, kortom van zijn leven. Daarbij ze zijn de meest weldoende hemellichamen. Ze regelen de seizoenen, en geven groeikracht aan alles wat leeft. Maar, wat zien wij gebeuren? Calliope wordt uit het verband gerukt en voorop geschoven bij het eerste boek, met Mercurius, dat spreekt vanzelf. Verder blijft de volgorde van de muzen met bijbehorende planeten, of omgekeerd, de planeten met de vergezellende muzen. Deze anomalie zullen wij moeten verklaren. In ieder geval dit nieuwe schema is gelijk aan fig. 1., d.w.z. de volgorde van de muzen bij de boeken van de Hert-spiegel. Waarom gaat Calliope voorop? Het zal wel duidelijk zijn dat hiermee de harmonie der sferen geweld wordt aangedaan, die berust op een vaste plaats voor de planeten en sterren. Er moet dus iets anders in het spel zijn, iets gewichtigers dat overeen kwam met Spiegels opzet en denkbeelden. Welnu, Calliope was de muze van de filosofie en de retorica. Als μου̑σα φιλόσοφος komt zij voor in Plato's Philebus (67b), en in zijn Phaedrus 259d, waar wij lezen: ‘Aan de oudste, Calliope, en aan Urania, die onmiddellijk op haar volgt, melden ze (sc. de cicaden) wie hun leven doorbrengen in de wijsbegeerte en wie de kunsten eren, waarover die twee zijn aangesteld.’ Maar er is nog een aspect, dat van Mercurius. De planeet kan niet gedacht worden zonder de godheid. Mercurius was een veelzijdige god, met talrijke kanten, waarvan ons vooral interesseren: de schrandere god van het onderzoekend verstand, beschermer van geleerd onderzoek en geleerde interpretatie, en degene die geheimen en hermetische kennis ontsluiert. Calliope en Mercurius verschaffen de aspecten, waaronder Spiegel zijn eerste boek en in feite de gehele Hert-spiegel wenst beoordeeld te zien. Men kan vragen: had hij gelijk, was zijn Hert-spiegel een filosofisch gedicht? Als men het dit criterium ontzegt, dan moet men ook concluderen dat Socrates niet een filosoof was, want bei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXIV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der werkzaamheid had gemeenschappelijke trekken. Daarbij, wij moeten bedenken dat de terreinen der wetenschappen in Spiegels tijd minder scherp waren gescheiden. Filosofie en psychologie waren als een Siamese tweeling, de één bestond niet zonder de ander, en dat was sedert de oudheid zo. Plato, Aristoteles, Plotinus, Seneca - om slechts enkele grote namen te noemen - getuigen ervan. In ieder geval, het eerste boek wordt, niet filosofisch door de toevoeging van de naam Calliope, integendeel, het omgekeerde dringt zich aan ons op: omdat het eerste boek en de Hert-spiegel filosofisch zijn, pleegt Spiegel een tour de force door haar van haar plaats in het systeem te verwijderen, en haar de ereplaats in zijn ordening te geven. Maar, zal men zeggen, toon ons dan die filosofische inslag. Dan ontkomt men niet aan de vraag: wat is filosofie? Het is hier niet de plaats daarop uitvoerig in te gaan. Ik geef slechts een algemene cardinale bepaling. Filosofie is het zoeken naar waarheid. Bierens de Haan in zijn De Weg tot het Inzicht Leiden, 1928, blz. 2, formuleert het zo: ‘De drijfveer dan tot de wijsbegeerte bestaat in waarheidsdrang’. Welke waarheid? De waarheid omtrent de wereld om en in ons. Het zoeken naar principes, die onomstotelijk vaststaan, en die te maken hebben met die wereld buiten ons en in ons. Met die beginselen worden verschillen gedefinieerd: bij Plato ontologisch, bij Spiegel moralistisch. En daarmee is Spiegels filosofie getypeerd: moraal-filosofie. Hij zoekt de zin van 's mensen bestaan voornamelijk in ons, misschien dat de laatste beide geplande boeken antwoord hadden gegeven over de zin buiten ons, wat betreft gezin en staat. Spiegel zoekt de waarheid. ‘Ons toelegh, waarheijds kund, ook zede vorminghs deucht/ int ziel grondeeren is: wat ziel steurt, of verheught’. (bk. I, 103-104). Zijn doelstelling is duidelijk. Kennis van de waarheid, die spontaan in de ziel ontstaat, wanneer het misverstand - dit is het wat de ziel ‘steurt’ - verdwijnt en het recht verstand zijn plaats inneemt met een zuivere ding-waardering - dat is wat de ziel ‘verheught’. Zo ontstaat de deugd, gelegen in een morele gezindheid. Om dit te bereiken is het nodig de ziel te doorvorsen, zelfkennis te verwerven, die leidt naar het heil, het welzijn van ziel en lichaam, de eerste als leidster van het laatste, dat als een gezonde woning van de eerste moet zijn. Naast een algemene drijfveer tot filosoferen ziet Bierens de Haan ook een bijzondere: het waarheidsgemis, het denken begint bij de twijfel. Zo ook Spiegel: ‘Het twijflen kennis proef is van grondkunds ontbeeringh’. (bk. I, 556). Het twijfelen is de toets voor het ontbreken van waarachtige, vaste, grondige kennis. De wijze twijfelt, de onwetende niet. Er is nog een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derde karakteristiek, die het filosoferen vergezelt. Het eerste boek eindigt met ‘reden-kavling’. De functie van het redekavelen is het sturen van de berading, d.i. het vormen van een oordeel door het afwegen van argumenten. Wie dat verwaarloost, dwaalt. Het redekavelen is Socrates' dialectiek, alleen het aanwenden is verschillend, bij Plato gaat het om de bepaling van de ideeën, van het werkelijk goede, bij Spiegel wordt de redekaveling gebruikt om zijn moralistische visie te funderen. Iemand zou kunnen zeggen: dat zijn aanleidingen tot het filosoferen, maar hoe staat het met de inhoud, in hoeverre is die filosofisch? Ik zou hem als antwoord kunnen verwijzen naar de analyses in de andere hoofdstukjes. Laten wij naar het eerste boek kijken. Wanneer Spiegel zijn doelstelling heeft geformuleerd: waarheids-kennis, volgt er een alinea, waarin hij uitheemse pronk van klassieke goden en godinnen afwijst, de volgende passus betreft een verzoek aan de natuur om inspiratie, eindigend in een hallucinatie, waarin een stem tot hem spreekt. Aan het eind van het boek blijkt het de stem van Calliope te zijn, hoewel hij haar niet waarneemt, het was een ‘lijve-looze stem’ (I, 164). Het was een innerlijke stem, immers, de muzen zijn na-speurings-dochters in de mens (IV, 204). De kern van de eerste alinea van haar betoog is het principe, dat ieder schepsel zijn heil najaagt en kwelling vliedt. Zo doen plant en dier, ook de mens, maar die is bovendien weetgerig. Dit toont hem, dat de deugd verheugt en de zonde kwelling is. Daarom moet hij de ‘puur waardije’ (I, 201) der dingen vaststellen. Het schijngoed brengt ellende, door een te snel oordeel. Spiegels beschouwingen betreffen de natuurlijke mens. Dat wordt zichtbaar, als hij zegt: ‘Aast (=voed) het natuijrlijk licht in dijner sielen gront/met onderzoek smout’... Overweeg uw kennis, bekijk haar van alle kanten, doorvors haar consequenties. Dat noemt Spiegel ‘Sokratiseren’ (I, 445)Ga naar voetnoot2 Wie dat doet, ‘zal bezinningh spoedich/van waan-al-wetende doen worden recht ootmoedich’. (vs. 445b-446). Socrates' ootmoedigheid bleek uit zijn bekende gezegde: Ik weet dat ik niets weet. Spiegel laat zich niet de gelegenheid ontgaan, dit alles psychologisch te funderen. ‘T'gedacht heeft krachten drie: Begrip, verbeeldingh, Heugen’ (I, 457). Ieder van deze krachten wordt kort in haar werkzaamheid gedefinieerd. Maar de natuurlijke mens vindt zijn compensatie in de christelijke, of algemeen godsdienstige, ethiek. Soms zich uitend in toespelingen: ‘ons Heijland’ laakt ons nalaten van het behalen van woekerwinst met ons ontvangen pond en wijst dat aan als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXVI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een bron van onheil (I, 408). Opwekking tot ‘Goods-vrucht’ (I, 288, 349, 367), tot ‘ware vreese Goods’ (I, 289) tegenover uiterlijkheden in de godsdienstige praktijk. Soms zijn het geloofs-zekerheden, zoals blijkt uit een stelling als deze: ‘Godt weet, en jont ons t'best; laat hem t'bestieren vrij’. (I, 220). Het eerste boek van de Hert-spiegel is een filosofisch boek, moraal-filosofisch, en alles wat erin verkondigd wordt komt in de latere boeken opnieuw en uitgebreider aan de orde, deze zijn dus evenzeer filosofisch. Terecht heeft Spiegel dit eerste boek de muze van de filosofie toegedacht, Calliope. Zij schijnt te zingen uit een letter-rol, d.w.z. zij leest op een gedragen toon, geschikt voor inhoud en versvorm. Als mijn these over Calliope en het eerste boek juist is, moet de inhoud van bk. II met de muze Taleije en de Aarde samenhangen. De inhoud zou dus sterk aards moeten zijn, en tevens zouden de attributen - in het bijzonder de zotstok - daarmee verwant moeten zijn. Welnu, laten wij vaststellen, dat er geen sprake is van een hallucinatie, van vizioenen, waarin zij optreedt, zoals in bk. I Calliope. Neen, het begin reeds is aards, nuchter en zakelijk. Taleije leidt Spiegel langs de Amstel en toont hem de komende lente: bomen die uitbotten, het weiland dat oprijst uit de winterse waterbedekking, groen wordt en de weide belooft te worden voor het vee. Zover de inleiding. Daarop begint Taleije te spreken. Wat is haar eerste thema? Het is de kringloop der dingen op aarde: de aarde brengt voort, de aarde neemt terug. De voorbeelden: een madeliefje wordt door een koe gegeten, dient als voedsel, valt als mest in het gras, en brengt een nieuwe bloem voort. Kan het aardser en plastischer? Het water loopt naar zee, en keert als regen weer. De zon nadert de evenaar, brengt lente op het noordelijk halfrond, en herfst op het zuidelijk: de aarde dus als geheel in het geding. De maan met haar schijngestalten, de planeten in hun banen, het land dat achtereenvolgens blad, bloem, en vrucht voortbrengt, alles wat zich in de elementen ophoudt, het volgt de leiding van de natuur, die onlosmakelijk met de aarde is verbonden, zonder de aarde niet zou bestaan. Dan komt het tweede thema reeds in zicht: ‘Maar laas d'onachtzaam mensch misbruijkt zijn eedle reeden’, (II, 38). Breed wordt uitgeweid over de voortreffelijkheid van de mens. Hij leert spreken, hij leert de schrifttekens vinden, hij vindt de boekdrukkunst uit. Dit alles om zijn dwaasheid, het tweede thema, meer reliëf te geven. En toch voor zijn handvaardigheden, het spinnen, weven en bouwen heeft hij de natuur als voorbeeld: spin en zwaluw zijn de leermeesters. En besturen de bijen hun rijken niet wijs, en regelen de nietige mieren niet de hun gemeenschap bepalende gewoonten en wetten met zorgzame voorzienigheid? Wel idea- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXVII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
listisch gezien, maar de voorbeelden dienen slechts om de mens af te troeven. Hij wordt in een ongunstig daglicht gesteld tegenover de dieren. Er mogen onder deze zijn die andere dieren eten, maar soort laat soort met rust. Zij zoeken op natuurlijke wijze kost om van te leven, en het zwakste moet onderdoen voor het sterkere dier. Daardoor lijkt het dat ook 's mensen onderlinge strijd in de natuur is gefundeerd. Maar dat is een ‘snood misverstant’ (vs. 115). Het egoïsme bedierf de gouden eeuw, en sindsdien is het goud verworden tot zilver, koper en ijzer. Maar Hercules en Orpheus wezen de weg omhoog, en zo werd de natuurwet: liefde voor eigen welzijn in gunstige zin omgebogen. Wat eens een oorzaak was van strijd en verdorvenheid, werd nu de weg naar deugd. Van nu af aan houdt Spiegel zich bezig met de zotheid der mensen. De wet der natuur:Ga naar voetnoot3 ieder schepsel heeft zichzelf lief, en mijdt kwelling. Ja, het geldt voor alles: voor bomen, voor vogels, voor vissen, voor dieren, voor de materie. Maar de dwarse mens vormt een uitzondering. Steeds weer wikkelt hij zich in kwellingen en ellende. Hij zou tevreden moeten zijn met wat hij heeft, maar zijn wensen gaan ver daarboven uit. Plato wil het bezit beperken,Ga naar voetnoot4 Christus verbiedt het zorgen.Ga naar voetnoot5 Dit toont hoezeer de hebzucht de mens in zijn greep heeft. ‘Al willens Martelaars zijn wij van overvloedt’. (II, 215) Een tweede dwaasheid is het streven naar ‘ijdel eer hovaardich’ (vs. 269). Even zot is het staan naar roem, naar het landsbestuur. Nijd en haat schikken zich zonder moeite in de rij, toorn en lust sluiten die. Zo zijn de beide componenten gerealiseerd: de aarde en Taleijes ‘zotstock’. Bovendien, zij hield dezelfde toon: haar woorden leggen voortdurend de nadruk op de dwaasheid van de mens. Het derde boek dient zich aan. De muze is Melpomene, het hemellichaam de zon. In hoeverre staan deze beide in verband met de inhoud van bk. III? Ik kan maar tot één conclusie komen: in negatieve zin. Melpomenes attributen zijn een bok en een gouden kroon. De eerste verwijst naar de tragedie waarvan zij de muze was, de gouden kroon moet wel in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXVIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verband staan met de zon: de gouden stralen van de zon, maar ook het goud als het kostbaarste metaal had te maken met de zon, als heerseres van de zichtbare wereld. Geen van deze attributen heeft iets van doen met de inhoud van het derde boek. Zo heeft Spiegel het gewild. Daarom kon hij rustig de bok laten aantreden, die de muze volgde, hij had toch geen functie, hij hoefde niet de prefiguratie te zijn van latere inhoud. En de gouden kroon gaf Melpomene een aureool van waardigheid, en luister. Waarover gaat het derde boek? Wat is de algemene trend? Het begin laat ons niet in het onzekere. Melpomen krijgt, de opdracht ‘waarheijts jachte’, het span - ongetwijfeld associatief verbonden met de zonnewagen van Apollo - dat de waarheid moet ontsluieren te leiden en haar geheim mee te delen. Zij moet het denkvermogen scherpen en sturen om de oorzaak van het onheil, d.i. de ellendige toestand waarin de meeste mensen verkeren, het tegengestelde van het heil, te peilen. Zweef met ons omhoog, hemelhoog de melkweg op, maar Spiegel begrijpt dat dit te veel gevergd is, en hij stelt zich, bescheidener, tevreden met een plaats in de baan van Mercurius. Omhoog is echter die grondoorzaak niet te vinden, zelfs is die niet waar te nemen van ‘Mercuurs ringh’ uit. Vandaar dan ook dat Melpomene niet verschijnt, ‘wes zuijmdij zaak en stond’. (vs. 11b). Melpomene behoort tot de sfeer van het goede, van de zon. Immers, de zon was voor Plato het kind van het goede, dat aan de top van de ideeën stond, en voor de christen openbaarde zich in de zon Gods goedheid. Spiegel weet het: om de oorzaak van het ‘onzalich treuren’ (vs. 14), het diep ellendig ontluisterd zijn, te achterhalen, moet je bij de aarde blijven, neen, in de aarde afdalen. Spiegel zat met twee gegevens. In zijn systeem van planeten kon de zon niet geëlimineerd worden - zij was er en had een bepaalde waarde -, hoogstens kon er in de structuur geschoven worden, zoals hij met Mercurius en Calliope deed. Het tweede gegeven lag in Spiegels opzet van zijn gedicht. Daarin had hij op die plaats een passus gepland over de oorzaak van de ellende van vele mensen. Welnu, die gegevens konden niet verzoend worden, er bleef slechts één oplossing en dat is die welke Spiegel geeft: een tegenstelling creëren tussen het goede, gesymboliseerd door de zon en haar muze Melpomene, en het kwade dat de mensen in de ellende, in het ongeluk stort. Het derde bock blijft in de lijn van de boeken I en II: muze en planeet hebben te maken met de inhoud ervan, maar in negatieve zin. Clio en de maan bepalen het vierde boek. Clio wordt afgebeeld met een ‘uijr-glas’, een zandloper, zij maakt aantekeningen. Met het laatste wordt expliciet haar functie als de muze van de geschiedenis aangeduid. Apollo maakt zijn eigen geschiedenis in het verhaal van zijn omzwervingen, waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXIX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij hij de dichtkunst in de ons bekende cultuurgebieden heeft gebracht. Nu heeft hij zich voorgoed gevestigd in Holland. Een scenario niet ontbloot van zelfvoldaanheid van Spiegel. Na Apollo krijgt Kleio het woord. Zij stelt de mens in een wisselend historisch perspectief. Welke mens? De mens die Spiegel laat zwoegen en sloven, die bezeten is van het vermeerderen van geld. En als de dood nadert, smeekt hij, als Elkerlijc, zijn leven te mogen overdoen. De eerste confrontatie ligt in de nabije toekomst. Moet een mens slaven terwille van erfgenamen, ‘die hem willich begraven’? (vs. 166), en goede sier maken van wat hij bijeen geschraapt heeft. De excuses zijn armzalig. De gelijkenis van de mier en de sprinkhaan, de wijsneuzen en de kunstminnaars die alles verwaarlozen, en tot de bedelstaf geraken, verklaren niet zijn gedrag. Spiegel zegt het fraai: ‘Ghij zijt ter slinker-hant verdoolt, om die te schouwen/ geen rechter hott-wegh voeght; maar t'middel-pat te houwen’: (vs. 177-178). De tweede confrontatie is met wijsgeren die weleer het comfortabele leven verruilden voor een bestaan in bos, of woestijn. Zij vertolken Jezus'voorschrift: vreest niet voor de dag van morgen. Er zijn er die dit navolgen, ten onrechte, noch zichzelf, noch anderen tot nut. Nu volgt de derde confrontatie: daarom hoeven wij Johannes de Doper, de beschouwingen van de apostel Johannes, het geschenk van Prometheus, Heraclitus' bemoeiingen met de leer van Pythagoras en Hesiodus niet te verachten. De vierde confrontatie betreft de werkzaamheden van de muzen zelf. ‘Tott zelfs, en ellix heijl ons lust, en werkingh strekt’ (vs. 207), en daartoe hebben zij velen geïnspireerd. Asclepius tot de artsenijkunde, Orpheus tot het burgerlijk bestuur; verder komen Hesiodus, Homerus, Vergilius, Horatius, Scipio Africanus en Ovidius op het toneel. De vijfde confrontatie is die met Christus en Socrates. Beiden leggen er de nadruk op dat de mens zijn zeden moet reguleren door zelfkennis. Zien op zichzelf, zelfdiscipline verwerven, dat is de prediking van Kleio, en daarbij kunnen de muzen handreiking bieden. In de zestiende eeuw gingen de mensen in hun verhouding tot de Umwelt uit van een ander concept dan het onze. Wij staan in de wereld als subject tegenover objecten, het resultaat van de grote bloei der natuurwetenschappen. De zestiende-eeuwer stond als subject temidden van subjecten. Alles hing met alles samen, zou men simpelweg kunnen zeggen. Alle dingen van de sterren tot de stenen hadden krachten die als een fluïdum zich verspreidden, en andere dingen konden beïnvloeden. In dit veld was het geloof dat de hemellichamen invloed hadden op de aarde en haar bewoners een algemeen aanvaard principe. Resten ervan vinden wij nog in de hedendaagse cultuur: het dragen van halfedelstenen tegen be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
paalde ziekten, het zaaien en het planten van gewassen bij een vastgestelde constellatie van planeten en de maan. Vooral de planeten, waaronder de zon en de maan, bezaten eigenschappen die konden inwerken op lichamelijke en geestelijke kenmerken van de mens. De zon heeft de grootste invloed, die bovendien zeer gunstig is. Daarna komt die van de maan. Gunstig zijn ook Jupiter, Venus, en Mercurius, minder gunstig Mars en Saturnus. En de maan? Men zou kunnen zeggen dat zij in staat is het menselijk zieleleven te destabiliseren. Dat kan naar de goede kant overslaan, dan is er sprake van kuisheid, en zuiverheid - een opvatting waar de klassieke maangodin Diana/Artemis niet buiten stond. De uitslag naar de negatieve kant leidde tot waanzin. Spiegel ziet als vaste, stabiele factor in de ziel de rede, het verstand, maar er werken ook tal van krachten die de heerschappij ervan aantasten. Daaraan schenkt hij grote aandacht, van zijn visie uit gezien terecht, immers hij beschouwt de gemiddelde mens als in de ban van die krachten te zijn. Deze komen zowel van buiten, ‘erfzonde’ en ‘onaandacht’, als van binnen, uit het ‘moedighe’ aspect van de ziel. In ieder geval ontstaat zo het beeld van een onrustige, gedestabiliseerde ziel, waarvoor de invloed van de maan verantwoordelijk gesteld kan worden. Zo zijn Clio en de maan geïntegreerd in de inhoud van bk.IV. Het vijfde boek vaart onder de vlaggen van Venus en Terpsichore, of alleen onder die van de muze? Inderdaad, Venus wordt teruggewezen, zij staat niet in de gunst van Spiegel. Zij wakkert verkeerde lusten aan, hij rekent die, in ieder geval wanneer ze excessief zijn, tot verboden genot, verboden t.o.z. van het verkrijgen van deugd en het daarmee samenhangend heil. In het eerste vers van het vijfde boek wordt dan ook van een ander soort lust gesproken, een lust die wel zijn goedkeuring draagt en die wel toelaatbaar is. Het dichten van het lied van de ‘heijl-leeringh’, mits nauwkeurig en met fijn onderscheidingsvermogen bedreven heeft die lust in zijn gevolg. Het is dan ook geen toeval dat het eerste vers van dit boek zo begint. De lusten van Venus worden afgewezen. In vs. 23-26 worden de beide aspecten van het heil met de voorwaarden van hun realisering nog eens herhaald. Reeds staat Terpsichore gereed, zij lokt Spiegel, en het vijfde boek is verder gevuld met haar betoog. Zij is uitgerust met meetgereedschap, en zij maakt berekeningen, d.w.z. zij evalueert haar metingen. Wat wordt er gemeten? Het zijn de activiteiten van de krachten van de ziel. Spiegel gaat grondig tewerk. Begonnen wordt met het meten van het wezen van God, en Zijn macht. Tegen Hem legt de atoom-leer het af. Het saldo is negatief. De aanhangers vernietigen hun eigen loochening: ze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maken het ‘nietich Avontuijr’ (V, 43) tot God, maar een God zonder macht en zonder ordenende kracht. Hun leer is gemeten en te licht bevonden. Men kan zich de wereld, de wentelingen der hemellichamen niet voorstellen zonder een Schepper. God kent de mens: Zijn goedheid, wijsheid en macht, wat Hij meer is, ‘dats boven u begrip’ (V, 67). de meting heeft, plaatsgevonden, de berekening is gemaakt, het mysterie blijft. Parallel hiermede loopt de beschouwing van de menselijk ziel. De mens heeft een ziel, niemand zal het ontkennen, maar hoe die is, weet hij niet. Zij wordt gemeten: mogelijkheden en tekortkomingen. En hoewel de mens, zoals ieder schepsel binnen de palen hem gesteld moet blijven, luidt toch de berekening dat hij volledig heil kan verwerven, mits hij daarvoor de juiste gedragsregels volgt. De voorwaarden voor het volledige heil worden daarna gemeten, de berekening volgt: wie God lief heeft, die heeft macht, verstand, en goedheid lief, en daartoe verleent God hem de neiging tot wijsheid. Een menselijke eigenschap is zijn ‘weet-geericheijt’. Die wordt nu gemeten: God geeft hem het schepsel-boek, of levensboek. Daarvoor is het nodig onbevooroordeeld te lezen in dit boek, schepselletterkunde (V, 107) moet bedreven worden, schoolse kennis werpt hindernissen op. Al vroeg is de mens door de erfzonde van het goede pad gerukt. Daarom: in het klein wereld-boek, in de mikro-kosmos, dus in de mens moet nauwkeurig onderzoek gedaan worden. Wat drijft hem? Is het de rede? Is het de neiging? Is het de wil? In een lange passus wordt deze laatste gemeten. Geen wonder, hij is altijd beschouwd als een zeer essentieel deel der menselijke ziel, en heeft tot grote controversen in de moraal-filosofie geleid. De uitkomst van de berekening: geen wil is vrijGa naar voetnoot6 (V,205). De wil is goed gefundeerd die voortkomt uit recht verstand, en rechte neiging. Die worden dan gemeten: recht is het verstand als het de dingen zuiver, waardeert, recht is de neiging, als zij niet meer vraagt dan de natuur toestaat. Wordt er echter zelfzuchtig eigenbelang in gemengd, dan worden eigenzin en eigenwil voortgebracht. Wanneer de eigenwil de ‘heet-bloedighe krachten’ (vs.245) van de moed aantrekt, verwordt zij tot een hooghartige moedwil, die de mens ertoe brengt zijn gehele morele bezit te verloochenen. De belangrijke rol die de neiging in Spiegels systeem van zielskrachten speelt komt daarna tot uiting. Als zij de allures van de christelijk onschuldige kindsheid aanneemt, die Christus en ook Socrates leidde, wanneer zij de schijngeleerdheid van blinde kerkleiders, en de domme syllogismen van Aristoteles' redeneerkunst afwijst, dan ligt de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarheid slecht en recht binnen haar bereik. Is de kinderlijke neiging gericht op het goede, des te meer geldt dit voor de weetgierigheid, die zich zo gesteund en toegerust, met élan werpt op de wijsheid om die Gods eigenschap in hogere mate deelachtig te worden. De wijsheid die zij verwerft, maakt haar goed en machtig (vs. 275-278). Zo luidde de uitkomst van de berekening van Terpsichore. Het meten van de neigingen wordt voortgezet met de heilbegeerte, met barmhartigheid, kinderliefde en dankbaarheid. De kracht van de neiging tot het schoonste schoon overtreft alle andere neiging-krachten. Het gaat er dus om, wat iemand als het schoonste schoon ervaart. Nu decreteert Spiegel ‘geen schoonder schoon als Godt’ (V, 290). De schoonheids-liefde - in de visie van Spiegel - brengt de mens er dus toe God lief te hebben, als Hij gekend wordt. En God kan de mens kennen door ‘bidden, ende waken’ (V, 293), d.w.z. enerzijds door zijn hart te keren naar God, en anderzijds door de dingen om hem juist te waarderen. Hierdoor zal hij ook het kwaad dat ten verderve voert kennen en verwerpen. Barmhartigheid en dankbaarheid zijn beide eigenschappen die leiden tot bevrediging van de begeerte tot heil. De dankbaarheid, een vonk van Gods geest, strekt zich uit over de hulpbehoevende mens, bevrijdt van ‘ik, en mijn’ (V, 304), liefde en mildheid geven de hoogste lust. Dankbaarheid sluit zich daarbij aan; God geeft voortdurend oorzaak tot dank, dank voor uw leven, dank voor uw zintuiglijk waarnemen, voor uw denken, dank voor ‘licht, lucht, kost en kleedt’ (vs. 313). Zowel in het ontvangen als in het belonen ligt bevrediging van deze neiging. De rekening wordt opgemaakt: ‘ziett u schort niett, als slechte neijgingh-boett hoogh-waardich’ (V, 325). Maar de mens wordt in het verkrijgen ervan verhinderd door achteloosheid en door misverstand. Dit wordt duidelijk gemaakt, aan enkele paren mensen die tegengesteld handelen: Menelaus door wraak bezeten ontketent een verwoestende oorlog, Socrates eens gestoten, doet het met een geestigheid af, Diogenes werpt zijn nap weg, als hij een jongen uit zijn hand ziet drinken, blij dat hij minder nodig heeft, Alexander is bedroefd, als hij hoort dat er tal van werelden zijn, terwijl hij er maar één beheerst, Sylla verkrijgt de heerschappij door moord en schanddaad, Numa aanvaardt uit barmhartigheid de macht, hoewel hij vindt dat die last niet heilzaam is. Het saldo wordt opgemaakt: de één kent de aard der dingen, en gedraagt zich in overeenstemming met de natuur, een ander gaat door onkunde jammerlijk ten onder. ‘Dus hanght al s'menschen heijl an t'dingh waardeeren recht’ (V, 363). Hierover bestaat groot verschil van mening. Toch kan de mens bevrediging van zijn weetzucht vinden, immers alle andere schepselen hebben een middel om hun genegenheid te boeten, en zou dan de mens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarvan uitgesloten blijven? Het verschil van mening (V, 366-372) ligt niet in het feit dat er in de natuur onzekerheid bestaat wat betreft hetgeen iemand nodig heeft (nl. het hoogste goed), maar in duivelse veelweterij. Daarop wordt de christen-mens gemeten. Ook al worden de mensen door achteloosheid en misverstand van het hoogste goed afgehouden, of door zich te zeer te verdiepen in de erfzonde, daarom is het niet gezegd dat ze niet tot bezinning kunnen komen, tot kinderlijke onschuld en de ‘sphinx overwinningh’ (V, 394), d.i. de moeilijke overwinning op de negatieve factoren, eerder genoemd. Spiegel weet echter dat dit te veel gevraagd is: er zijn vele christenen in naam, maar niet in gezindheid. Geen wonder, Christus zelf slaagde er niet in de dwazen wijs te maken, en de verdorvenen rein van hart. Ook de schriftgeleerden bracht Hij niet tot bezinning. En hoe zou het dan iemand in deze eeuw, zo vraagt Spiegel zich af, wel gelukken? Het is lachwekkend zich hiervoor in te spannen. Wie de dingen beter ziet, leve maar beter, en laat de wereld reilen en zeilen, zoals zij wil. Dat is de wel individualistische uitkomst. Nog eenmaal worden ‘zij van de wereld’ afgemeten tegen hen die de weg naar het heil hebben gevonden. Op fraaie wijze brengt Spiegel dit onder woorden. Twee dromen stelt hij tegenover elkaar. Misprijzend de ene: De wereldgezinden lijkt de opgang tot het heil een droom, waarvan de beelden 's morgens bij het ontwaken vervluchtigen in de harde realiteit van het kwade. Maar degene die in tegenstelling hiermee ontwaakt uit ‘eijgen-willeshel’ (V, 412), en het enge pad naar omhoog betreedt, constateert dat iemand alleen christen kan zijn, door Christus te volgen, waarbij eerst, de bezinning moet zegevieren, en ootmoedigheid moet volgen. Aan dezulken geeft de Heiland Zijn aard en goedheid. Om ons lezers te doordringen van het gewicht van deze procedure herhaalt Spiegel die in een ander gewaad, verbonden met de eerste door de droom. De mens moet rein van hart worden, dan zal hij - met een impliciete verwijzing naar de bergrede - God zien, wat voor Spiegel inhield dat hij op menselijk niveau Gods attributen van goedheid, van wijsheid, van macht deelachtig werd. Zolang het boze nog pijnigt, en de eigen-wil benauwt, zolang komt men niet tot het heil, dat de ziel geneest, maar wie die pijniging en benauwenis te boven komt, ziet - ‘nu wakker’ - waar de fout bij iedereen schuilt: door hun eigengereid verkiezen van schijn-heil en schijn-goed verliezen zij het waarachtige heil en goed. Hun kennis berust niet op weten, maar op waan, op onzuivere gronden. Christus bevrijdt de mens uit de slavernij der zonden, en wie met het hem toevertrouwde pond woeker-winst maakt ‘die ziet, en lieft waar-heijl, en leeft dies onbedroeft’ (V, 43). ‘Weeght op dees evenaar al t'misverstandich streven’ (V, 457), d.w.z. meet het. Op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXIV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke gebieden ligt het misverstand? Op het streven naar rijkdom, naar eer, naar machtsontplooiing als heerser, naar wraak, de gewone laakbare dingen in iedere moraal-filosofie. En welke is de evenaar? De weegschaal van de natuur. Op de ene schaal ligt daar wat de natuur wil, wat de natuur ‘behaagt’, ‘slechte neijgingh-boett’ (vs. 452), d.i. de bevrediging van de neigingen naar natuurlijke maatstaven, waarbij excessen worden vermeden. Dat is het wat het verstand als het hoogste goed ervaart. Dat ziet ook in dat de weg die door iedereen wordt bewandeld niet de juiste is, maar dat men daar overheen moet stappen. Dan heeft men geen leer meer nodig, men volgt ‘zielneijgingh-boett’ (V, 492). Zó heeft Terpsichore de weg gewezen. De laatste twee boeken neem ik samen. Daarvoor is alle reden omdat ze nauw zijn verbonden. Ik zal er kort over zijn, daar ik in de achtste paragraaf van deze inleiding een uitvoerige analyse geef. Een vraag die zich opdringt: hoe is de verhouding tussen deze boeken en de eerdere? Ik meen dat wij ze moeten beschouwen als de apotheose van de Hert-spiegel. In de eerste vijf boeken had Spiegel alles gezegd wat hij wenste te zeggen, aan het eind van het vijfde boek had hij zijn gedicht kunnen afsluiten. Eigenlijk suggereert hij dat zelf. Terpsichore zegt als laatste aanmaning: ‘Vaart wel: Ghij hoeft geen leer meer: volgt ziel-neijgingh-boett’. Maar Spiegel is zo geoccupeerd, geobsedeerd door het Tafereel van Cebes, zowel in geschrift als in de door hem bewonderde afbeelding van Goltzius, dat hij zich nog eenmaal opmaakt zijn moralistisch systeem te conformeren aan de inhoud van het Tafereel. Dit valt geheel binnen zijn denkpatroon, de medaille heeft twee kanten: de ene zijde toont ons wat er allemaal mis kan gaan, de tweede het opstijgen naar het verblindende licht van de arx salutis, de woning van het heil. Daarbij sluiten de begeleidende grootheden goed aan. Boek VI wordt vergezeld door Erato en de planeet Mars, bk. VII door Euterpe en de planeet Jupiter. Beide muzen bespelen een instrument, de enigen uit de serie die dat doen: Erato een luit, Euterpe een fluit. Ik kan dit slechts verklaren uit het apotheose-karakter van de beide boeken, en ik ben van oordeel dat dit de relatie is met de inhoud ervan. Ik vraag me af: past de fluit misschien beter bij de opgang naar het heil, en de luit bij het verblijf in meer duistere sferen? Die mogelijkheid houd ik graag open. In ieder geval, ernstige, ietwat gedragen muziek behoorde bij bk. VII. Wat de planeten betreft: die zijn functioneel voor bk. VI en bk. VII. De invloed toch van Mars werd algemeen als negatief beoordeeld: toorn en strijd werden in verband met hem gebracht, en dat zou aansluiten bij de ellendige toestand van de mensen in het eerste en tweede perk, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXXV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar deze eigenschappen inderdaad werden gestimuleerd. Jupiter daarentegen is een geheel andere planeet, zijn invloed is een zeer gunstige, iets minder krachtig dan die van de zon, ook iets gedempter. Mensen onder Jupiter geboren zijn ambitieus, streven naar hoge functies en eerbetoon. Zij leven in een sfeer van hogere verwachtingen. |
|