De pool van de droom. Van en over Johan Daisne
(1983)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
Ronald Soetaert Reisje in DaisnelandEr werd me gevraagd mijn indrukken te verzamelen op Daisnes werk - als vertegenwoordiger van ‘een jonge generatie’. Na jaren: terug van weg geweest. Opnieuw in Daisneland, waar ik in opdracht naar vertrek, want zomaar zou ik niet gegaan zijn. Het zal geen gedetailleerd reisverslag worden, geen synthese met alles d'r op en d'r an. Neen, ik zal me wat dom houden, - een vrijwillige keuze. ‘Dom’ in de betekenis die Bernard Kemp eraan gaf toen hij bekende dat hij van Daisnes houding ver verwijderd was, ‘maar het zou dom zijn, een domheid die velen begaan, van zichzelf een kriterium te maken. Ook in de literatuur zijn er vele woningen’.Ga naar eindnoot(1) Nu wil ik met dit artikel niemand uit zijn woning zetten, maar wel in eigen huis volop genieten van mijzelf als kriterium. | |
Goede mensenWie in Daisneland komt, vindt onder de bevolking een verbazend groot aantal goede mensen. De schrijver toont zijn sympathie onverbloemd; de goedaardigheid van zijn personages straalt uit hun gestalte, ogen, handen en tanden. ‘De majoor-geneesheer, mijn andere tafelbuur, is daarentegen één fijne beschaafdheid. Het klein zijn van zijn gestalte is bij hem slechts een vorm van bevalligheid; hij heeft een bestendige zachte glimlach om de fijn besneden lippen, een van die glimlachen die men nooit hoeft te wijzigen doordien ze van een passe-partout-model zijn; tegelijk respectueus tegenover de overste, vriendelijk collegiaal jegens gelijken, en beschermend minzaam voor ondergeschikten.’Ga naar eindnoot(2) Een eerste blik volstaat om aan de hand van enkele signalen volledig bekoord te worden door de dame of heer die zich aanbiedt. Hun nobele inborst barst uit hun uiterlijk. ‘De hand, die de sigaar vasthield, was verzorgd doch eenvoudig, dor en gerimpeld, maar toch vast. En toen ik, het hoofd weer oplichtend nadat ik vuur had genomen, de blik van de grijsaard ontmoette, zag ik, bij de rose gloed der sigaar en het oplichten van de punt mijner sigaret, hoe levendig zijn lichte, trouwhartige ogen glansden.’Ga naar eindnoot(3) Wie wat Daisne gelezen heeft weet ondertussen wat zal volgen. Deze fijnzinnige man, moet een man van de wetenschap zijn - en inderdaad: ‘Een geleerde, ik dacht het wel!’Ga naar eindnoot(4) Het wemelt in Daisneland van artsen, doctors, assistenten, professoren - ‘helden van de gedachte’. Daisne suggereert een causaal verband tussen de goede inborst van zijn personages en hun academische onderscheidingen. | |
[pagina 222]
| |
‘Zonder schok en toch zeer ontroerd werd Prof. Mervil plotseling wakker (...). Niets in dat gelaat was artistiekerig of geleerddoend, maar eenvoudig gaaf schrander en eerlijk - het aangezicht van een waarachtig man der wetenschap.’Ga naar eindnoot(5) Vooral in het vrije beroep van geneesheer, vindt men een aantal bijzondere zielen. ‘Dr. Frank is een keurig man, in de volledige betekenis van het woord Een echte genees-heer, wat zijn beroep betreft en ook daarbuiten de eenvoud zelf’Ga naar eindnoot(6) ‘Dr. Frank glimlachte daarbij zoals wellicht alleen een geneesheer dat kan.’Ga naar eindnoot(7) ‘Deze geneesheer was een Amerikaan (...) Hij zag er zeer schrander uit en je ried onder zijn onthutsende habitus, een beste man.’Ga naar eindnoot(8) Soms kan het entoesiasme werkelijk niet op: ‘Die dokter was een prachtmens van een geneesheer.’Ga naar eindnoot(9) Tot zelfs in het ‘gedroomde’, sprookjesachtige verhaal uit De trap van steen en wolken, waarin Gun en Ra in een cowboyachtig landschap rondlopen, worden - omdat dit paar mateloos sympathiek hoort te zijn - de academische titels niet gespaard. ‘Ik ben dr. Sedgwick, en dat is mijn vrouw, ook al dr. Sedgwick, met dat verschil dat ik een doctor in de geneeskunde ben en zij een doctor in de wis- en natuurkunde. Voor het overige vrij verwante vakken, niet?’Ga naar eindnoot(10) En wie verder een ode aan de universiteit wil lezen, moet in hetzelfde boek de bladzijden lezen over de ontluikende carrière van de jonge heren Ter Wilgh. Zo zijn we bij de jeugd terechtgekomen. Daisnes bewondering voor alles wat universitair gekleurd wordt, tast ook zijn visie op de jongeren aan. Terwijl de jeugd over het algemeen met wantrouwen wordt bekeken, zijn studenten altijd fijnbesnaard. ‘Verder wees Don mij de preses der studenten, een voorname, donkere jongeman, keurlijk gekleed met eenfijnbesneden gelaat en heel intelligente blik, - het type om overal het passende woord te doen, met een neiging tot schuinhalzen en reeds begin van academische ruggeronding: de toekomstige professor.’Ga naar eindnoot(11) Een student is niet grof in de mond, maar steeds gepast onderdanig. Weer lijkt er een causaal verband te bestaan tussen de kwaliteiten van iemand en het studentendom. ‘“Dank u, professor”, stamelde de jongen op een wijze, die thans ook geen twijfel meer overliet over wat de hoedanigheid van onze jeugdige metgezel aanging. ‘Jij bent vast student, nietwaar?’ Dat kwam uit. Val - zo luidde zijn naam - studeerde in de rechten.’Ga naar eindnoot(12) ‘Toch moest ik heel even mijn arm om de schouder van de student slaan; fijne jongen!’Ga naar eindnoot(13) ‘...Lieveke die nog studente in de medicijnen was. Een blonde, mooie, levendige meid, kritisch zoals haar leeftijd en haar studie dat meebrachten, maar ook zo stil innig van hand...’Ga naar eindnoot(14) | |
[pagina 223]
| |
Daisne heeft zijn heilige bewondering voor het wetenschappelijke rechtstreeks beleden in De man die zijn haar kort liet knippen. ‘Ik koesterde een grenzeloze bewondering voor alles wat van de wetenschap is, en een haast kinderlijke liefde voor de vorsers der wetenschap. Ik voel me klam van ootmoed worden wanneer ik aan ze denk, aan hun geweldige werken en aan hun heerlijke persoonlijkheden.’Ga naar eindnoot(15) Zo wordt het schoolhoofd gelauwerd: ‘Onze direkteur is zulk een vorstelijke geest, met bovendien al het fysiek voornaams van zijn soort. Van hem aanschouw ik bij voorkeur de handen, al is zijn glimlach ook verrukkelijk. (...) Zijn blik is altijd helder en stoorloos en vriendelijk; als een hemel zijn zijn ogen smetteloos, en wanneer hij glimlacht gaat in zijn blik als een héél lichtgouden zon op. Dat is dus wel zeer schoon.’Ga naar eindnoot(16) Deze overspannen dweepzucht past deze keer echter volledig in de geest van het personage - Miereveld, die in een lange biecht zijn verhaal van waanzin en liefde vertelt. | |
SympathieEen ander opvallend kenmerk dat bij deze sympathieke, academisch geschoolde mensen opvalt, is hun neiging tot geestesverwantschap - een bijzondere sympathie die zich richt naar de ik-verteller of het hoofdpersonage. Het procédé werkt meestal zo: eerst wordt iemand ten tonele gevoerd aan wiens integriteit en goedheid niet mag getwijfeld worden, en dan ontstaat een plotse sympathie, meestal vanuit een intellectuele gelijkgezindheid. ‘Het is een flinke man die succes moet hebben in de wereld: zuiver gebit, zorgvuldig onderhouden handen, en een lichte uniform van fijne stof en zwierige snit. Een sympathieke, sportieve aristocraat, minzaam van manieren, maar met een blik die achter zijn speelsheid voortdurend gespannen blijft.’Ga naar eindnoot(17) En wat zegt hij? ‘Dokter of kapitein, ik heb met veel belangstelling uw laatste werk gelezen. U moet weten dat ik ook graag in de medicijnen had gestudeerd,...’Ga naar eindnoot(17) Daisne heeft een onbedwingbare neiging ‘geestelijke broeders’ te scheppen. ‘...terwijl Don de chic van zijn eenvoud heeft. Nu, mijn ideaal vertolkt hij anders wel; een sportman met een bril, een intellectueel die kan dansen. (...) Het kwàm uit dat we broertjes waren.’Ga naar eindnoot(18) Wat lees je, vraagt hij aan iemand die hij pas ontmoet. ‘“Over nieuwe Russen... Alexei Tolstoj, Ehrenburg, Kataiëv...” “O” riep ik uit, “Het Witte Zeil aan de Kim...”’Ga naar eindnoot(19) Het lijkt soms op een kwis; een test van vriendschap waarvoor iedereen glansrijk slaagt. | |
[pagina 224]
| |
‘Ten slotte flapte ik er meer uit: “Fabrika snov.” “Ilia Ehrenburg,” knikte hij, 1931.’Ga naar eindnoot(20) ‘En prison pour médiocrité, citeerde ik Montherlant. “La reine morte”, situeerde Donald kortaf de herhaling.’Ga naar eindnoot(21) Zo regisseert Daisne zijn personages zorgvuldig, tot in de kleinste details want als alles fijn moet zijn dan moet iedereen daar aan meewerken. ‘De juffrouw hield ondertussen een waakzaam oog op alles, maar toch op ongedwongen wijze. Hiermede bedoel ik dat ze het glimlachend deed, zonder bazigheid noch met onderdanige ijver.’Ga naar eindnoot(22) Ook de gewone mensen zijn steeds uiterst minzaam tegen de schrijver. ‘Als meneer me veroorlooft... U bent hier twee jaar geweest en hebt vaak met me gepraat, altijd minzaam en zo leerzaam. Ik zal nog dikwijls aan meneer denken.’Ga naar eindnoot(23) ‘Waarop het mannetje weer zijn pet afnam en zei: Meneer is wel bedankt om zo nu en dan eens met mij te willen rezeneren!...’Ga naar eindnoot(24) Als regisseur slooft hij zich uit in het kiezen van de juiste adjectieven; de gepaste belichting bij de situatie, maar door de overbelichting kitscherig in zijn accenten. ‘En toen Prof Mervil na het ontbijt de prettige huiskamer van hun eenvoudige flat betrad, bemerkte hij met ontroering dat zijn vrouw de winterrozen, welke de studentenafvaardiging haar gisteren op het huldebetoon had aangeboden, onder het oude portret van zijn vader had gezet.’Ga naar eindnoot(25) | |
RegisseurElke schrijver is uiteraard regisseur in eigen boek, en binnen de literaire conventie is het een modern trekje aan Daisne dat hij zichzelf als spelleider bloot geeft. Het blijkt trouwens dat Daisne zich goed bewust is van wat hij doet. Werkelijkheid en droom speelt hij tegenover elkaar uit. In zijn romantisch en fantastisch magisch realisme magnetiseert hij beide polen zodat een vonk overspringt. Zelf schijnt hij zo'n ingreep te geforceerd te vinden en ook lijkt het alsof hij schrikt van het onheil dat hij bij De man die zijn haar kort liet knippen oproept. Het ‘klassiek magisch realisme’ is een poging om met beide benen terug op de grond te staan. Maar eigenaardig genoeg, de geforceerde regie valt nu nog meer op: ‘reële levenselementen’ worden verzameld, ‘waardoor een vonk of magnetisch licht wordt gevoerd.’Ga naar eindnoot(26) Het gekke is dat die vonk die Daisne dan doorheen alle onbenullige ditjes en datjes voert als een ware donderslag aankomt. Daisne vertelt vaak onwaarschijnlijke intriges, die de boodschap geforceerd waar moeten maken. ‘Er komt bijna niets ongewoons in voor,’Ga naar eindnoot(27) stelt hij tevreden vast. | |
[pagina 225]
| |
In zijn laatste romans vindt men een karrevracht gewone dingetjes die door de toverstaf van de schrijver plots allemaal Zin krijgen. Het is echter zo'n doorzichtige goocheltruuk dat het ronduit komisch wordt en zelfs wat gênant om aan te zien. ‘Waarom ik hierover zo in den brede handel?’ raadt de schrijver de vraag van de ondertussen bijna ingeslapen lezer van De neusvleugel der muze. Het antwoord luidt: ‘Ik neem hier heel bescheiden een voorbeeld aan de Schepper. Doet hij ons ook niet vele jaren leven, lieven en lijden, alvorens ons te laten vermoeden waarom?’Ga naar eindnoot(28) De Schepper wordt hier voorgesteld als een magisch realistisch schrijver die ons achteraf een mooi verhaal zal vertellen. Ik ben zo vrij aan dit ‘happy end’ te twijfelen. | |
VrouwenEen bijzondere vlijt heeft Daisne aan de dag gelegd als schepper van verschillende vrouwen. Hij puzzelt de ideale vrouw samen en gaat daarvoor in de leer bij Plato (‘en het was bij Platoon, bij Platoon de Goddelijke, dat ik het beste heb gevonden,’)Ga naar eindnoot(29), en bij Pierre Benoit (met zijn A-heroïnes - ‘tendres et dures’). In Zes domino's voor vrouwen schept hij zijn ideale vrouw. Eén van die vrouwen klaagt: ‘Je zou een goed regisseur zijn, zei ze peinzend, terwijl ze door het raam in de kloostertuin der universiteit keek.’Ga naar eindnoot(30). Het zal een verwijt zijn dat vrouwen hem altijd zullen kunnen toespelen. Een beeld van de geregisseerde droom krijgen we uit het verhaal van Gun en Ra uit De trap van steen en wolken; een kitscherige wereld met elementen uit zijn idealen: de film, de literatuur en de universiteit, zodat Gun en Ra er als belezen cowboys met academische titels rondlopen, een gegeven dat door Monty Python kan uitgewerkt worden tot slapstick. In De man die zijn haar kort liet knippen zet hij de vrouw op een piëdestal, zo hoog dat hij er niet meer bij kan - een tragiek die hij deze keer wel prangend verwoordt. Maar hij bekeert zich al vlug tot een ander en nieuw magisch realisme en zijn ideeën komen vervaarlijk dicht bij een heilsleer. De vrouwen die hij daarna schept, zijn gedachtespinsels, vleesgeworden ideeën die zich dan ook naar zijn wens gedragen. In Baratzeartea verandert hij een jongen-lifter in een ideale geliefde. Hij besluit tevreden: ‘Ik heb eens Zes domino's voor vrouwen geschreven, murmelde ik; dromerijen van een jongeman die het beeld der geliefde in verschillende verkleedsels zoekt. Dat is lang geleden, doch alles blijkt wel vroeg of laat zijn betekenis te krijgen, ik héb de geliefde ten slotte in een travestie gevonden, de zevende, het heilige getal dat ik als uit een voorgevoel gereserveerd had’Ga naar eindnoot(31) Wat ik hierboven over de herkenning onder ‘gelijkgezinden’ schreef, heeft | |
[pagina 226]
| |
hier - zo mogelijk - nog geforceerder plaats. Een schrijver neemt een lifter mee, een knaap met boek en tas. Het boek blijkt zíjn boek te zijn; de lifter blijkt in een gedroomde geliefde te veranderen. Onmiddellijk ontstaat dat typische Daisne-contact: ‘Les misérables, ça se paie, meende ik weemoedig...’Ga naar eindnoot(32) ‘Doch Gratien bleek dadelijk begrepen te hebben dat ik de Misérables van Victor Hugo bedoelde...’Ga naar eindnoot(33) Die Gratien (later Gratienne dus) is gevlucht uit een kamp met leeftijdsgenoten of ‘een geil paskwil van natuurlijke drift en hartstocht’Ga naar eindnoot(34). Wat is daar gebeurd? Nou ja, dat komen we niet precies te weten, maar jonge mensen onder mekaar, u kent dat. Maar, lees, hoe Gratienne haar wedervaren beschrijft: ‘Pas dàt, die moedwillige heiligschennis, heet ik echte prostitutie. En lang niet alleen omdat ik katholiek ben. Heus, het woord is niet te sterk, een pandemonium was het daar, een hel van - om een term te gebruiken die je een paar keer in onze gesprekken hebt gebezigd en welke ik zo beeldend vind - een hel van gevoelsontveinzing.’Ga naar eindnoot(35) Nu heeft de schrijver zelf tijdens die lange autotocht wel eens een geile blik (het adjektief komt van mij) geworpen, maar Gratienne bewijst de reinheid van zijn bedoelingen. Zo lijkt Daisne wel een buikspreker, die zijn personages als poppen opvoert. Poppen die hem complimenten geven! Ook in Ontmoeting in de zonnekeer komt zo'n coup de foudre tot stand. Herbert (Daisne-achtig ik-personage) komt bij een blonde Schone-prostituée terecht. ‘Herbert's oog rustte op de boekenkast links van hem. Zonder dat hij het gewild deed, ondervroeg hij de titels: nogal wat boeken van Simenon, evenveel werk van Balzac, enige Pierre Benoit's en een enkele Vestdijk: Rumeiland.’Ga naar eindnoot(36) Van een klasse-hoer gesproken. Maar laat ik haar nog even aan het woord: ‘De kruispunten van het gemoed zijn wel wonderlijk, zouden in het algemeen mijn geliefde schrijvers zeggen die daar achter u in de boekenkast staan. Trouwens zit ons particuliere geval ook in de boekenkast.’Ga naar eindnoot(37) Tot slot verklap ik nog dat dit werk eindigt met een gelukkig huwelijk. | |
De kleine dingenWelke bedoelingen heeft Daisne met dit alles? Goede bedoelingen, waar zijn poëzie zo vaak van overloopt:
‘Vermoeid en opgewonden
onpasselijk bijna,
de dagelijkse wonden,
en toch maar zeggen ‘ja’
| |
[pagina 227]
| |
tot dit bange bestaan;
er zijn de schaarse stonden
die, nooit meer ongedaan
we overheerlijk vonden.’Ga naar eindnoot(38)
Zeg maar já tegen het leven, zeg maar já tegen de kleine dingen. Van lieverlede worden de kleine dingen voor Daisne belangrijk. Zijn hoofdpersonage Folkert laat hij ‘het schone levensspel’ bekijken: ‘Dag, murmelde Folkert tot alles gelijk: het woud, een passerend tremmetje, het hotel.’Ga naar eindnoot(39) Kleine dingen duiken overal op en overwoekeren het verhaal. Met een kinderlijk entoesiasme en weinig zelfkritiek noteert hij teksten van onbenullige liederenGa naar eindnoot(40) vertelt hij flauwe moppen naGa naar eindnoot(41). Ook bij een zelfgevonden woordspeling toont hij zich ontwapenend gelukkig. Zijn woordspeling over een rij stempelaars: ‘Orde der stempelieren’ wordt verschillende keren herhaald; hij noteert deze vondst, nog erger, de goden worden ervoor bedankt, ‘en daaronder zelfs mijn muze, mijn vermoeide en bange lief, die me reeds één aardig ochtendwoordje had toegefluisterd.’Ga naar eindnoot(42) Bij zijn liefde voor de kleine dingen behoort ook de eigenliefde waarmee hij zijn kleine tics noteert en van commentaar voorziet. Bekend voor elke Daisnelezer is ongetwijfeld de gewijde handeling van het bestellen van een filterkoffie. Bij deze geste hoort een filosofietje: ‘Ik heb niet geaarzeld. Ik zou er een glas filterkoffie drinken, dat leukert op en, naar ik in een geleerd blad heb gelezen, zijn koffie en sterke drank geen vijanden, zoals verkeerdelijk wordt gemeend en herhaald. Die filter zou mijn alledaagse flesje bier thuis relativeren en me, na mijn routine werk, misschien weer eens extra aan het dromen maken, een droom met zelfs een kortsluiting, wie weet, om nogmaals iets scheppends te schrijven.’Ga naar eindnoot(43) Soms lijkt het wel ironisch, wat helaas niet zo bedoeld is: ‘Uit gewoonte bestelde Herbert filterkoffie - dat deed hij altijd wanneer hij tijdens zijn avondwandeling ergens binnenliep. Dat warmde je op in de winter, en als het warm was, is het niet bekend van kolonisten dat je je het best verfrist met een warme drank? En dan, 's avonds had hij wel een beetje cafeïne als opkikkertje nodig.’Ga naar eindnoot(44) Een andere hebbelijkheid is het houden van een middagdutje - waaraan uiteraard weer een filosofie wordt geplakt. ‘Voor mensen die graag slapen, om ik zou bijna zeggen “kunstzinnige” redenen: omdat slapen avontuur is, een overstappen van deze wereld in een andere, van deze openstaande en harde in een zachtere, “ingekapselde”, waar men alles en nog meer kan beleven, gelijktijdig heftig zonder het evenwel te moeten “doen”, een wereld waartoe het boek en film behoren en die meer dan deze echte het geheimzinnige stempel der poëzie draagt - voor zulke mensen dan is slapen overdag, gedurende een uur op | |
[pagina 228]
| |
het midden van de dag, buitengewoon kostelijk, echte luxe, doordien juist dan, vanwege de scherpe tegenstelling tussen de kale, doortochte uitwendige wereld en de warme, toverachtige, in hen gevouwene, het avontuur van de overgang het grootst en het zoetst is.’Ga naar eindnoot(45) Tot daar Daisne over zijn middagdutje of: ‘zijn kleine ondeugd’,Ga naar eindnoot(46) of: ‘een vrij min gewoontetje, ik geef het toe, maar een zaligheid waarzonder ik niet meer kan’Ga naar eindnoot(47), of: ‘Met een korte sluimer in de loop van de dag, doe ik steeds mijn voordeel.’Ga naar eindnoot(48) Andere synoniemen wil ik u niet onthouden, kort na elkaar gebruikt (zoals Daisne dat doet) werken ze op de lachspieren: ‘dut, wintermaf, middagdruil, middagtuk’Ga naar eindnoot(49). | |
TaalDaisne heeft een rijke taal, maar helaas hij pronkt er te potsierlijk mee. Nochtans schrijft hij: ‘Corrigeer en verbeter om eenvoudig te zijn: literatuur is om gelezen te worden, mededeling en des te mededeelbaar wanneer je ze weet aan te brengen. Maak er geen hersenbraak van, want daarmee geef je geen vleugels maar biezen aan hart en hersenen van je lezers.’Ga naar eindnoot(50) Het is duidelijk dat Daisne schrijft met open Van Dale, op zoek om het gewone door het ongewone te vervangen. Dit doet vaak geforceerd aan en dan laat zijn proza zich lezen als een slecht ingevulde stijloefening van een leerling die nieuwe woorden geleerd heeft maar nog niet echt verwerkt. Daarbij geeft hij nog dikwijls de indruk overvlijtig te zijn en alle zegswijzen die op school geleerd werden per se te willen gebruiken. Barokke taal mag van mij als de inhoud daarmee gediend is, maar barokke woordenpraal die een magere inhoud dekt, werkt ironisch - ongewild in het geval van Daisne. Dan schrijft hij hoogdravend over pietluttigheden en zo ontstaat een breuk tussen stijl en inhoud. Aandoenlijk en komisch zijn sommige pogingen tot mooischrijverij. Neem bijvoorbeeld de manier waarop hij beschrijft hoe een ik-figuur zijn vrouw en haar minnaar afluistert. Ik kan er in komen dat dit onderwerp met de nodige discretie behandeld wordt, maar toch... ‘Onnodig in meer stuitende details te treden. Laat ik volstaan met te zeggen dat alles “naar wens” verliep. “Klààr!” koerde zij, “sprakeloos!” lispelde hij schwadronnerend en ze grinnikten samen. In één oogwenk was hij bij haar. Er werd niet meer gesproken. Ze hadden de vaardige ijver waarmee loshoofden ieder de broek afstrijken, telkens wanneer er maar kwestie van knoeien is. En de handschoen zat te goed, dan dat hij nieuw zou kunnen heten.’Ga naar eindnoot(51) In sommige zinnen zijn de dagelijkse woorden zo zorgvuldig door hun deftige familie vervangen, dat bevreemdende resultaten worden verkregen: | |
[pagina 229]
| |
‘Van pooien houden we ons verre, zei de kolonel met een ooglenip, maar ons reglementaire poenitet slikken we stiptelijk.’Ga naar eindnoot(52) Aldus een uitspraak in een kantine van ons Belgisch leger. Of Daisne op de filosofische toer: ‘L'âge majeur, de leeftijd der volwassenheid, van de mondgemene sterke schouders, de leeftijd dat je voor een loden ziel nu ook over een betonnen ruggezuil beschikt.’Ga naar eindnoot(53) Zo wordt Daisne de mooischrijver van onze letteren; vorm en inhoud worden geforceerd mooi gemaakt. Enkel in De man die zijn haar kort liet knippen was die inhoud geloofwaardig en blijkt die barokke, verwrongen taal zinnig te zijn geweest. | |
Schokken van herkenningNeen, naar Daisneland keer ik niet zo vlug terug. Om het in termen van Gomperts te zeggen: ik registreerde er weinig schokken van herkenning. Zoals waarschijnlijk wel een hele generatie las ik Daisne gelaten in de humaniora; in Christelijke kringen werden zijn boeken met open armen ontvangen - met zo'n Platonisch wereldbeeld werden wij trouwens wandelen gestuurd, met een rugzak vol trauma's. Het is niet zo fair Daisne in die sfeer te dringen, maar het was nu eenmaal zo dat ‘de schokken’ wel kwamen bij andere schrijvers. Bij Van het Reve bijvoorbeeld, met zijn onvergetelijk De Avonden en zijn reisbrieven. Zoals Daisne sprong Van het Reve van de hak op de tak. Zoals Daisne schreef ook Van het Reve over de kleine dingen van het leven. Ik toonde al aan hoe dat bij Daisne geforceerd overkwam, zelfs ongewild komisch. Van het Reve bereikte wat hij wilde toen hij een lofzang der kleine dingen zong: ‘De lezer zal misschien opwerpen, dat mijn betoog de grens van het geoudehoer nadert, of zelfs al overschreden heeft. Er is niets tegen geoudehoer, zolang er maar Gods zegen op rust, dat is wat ik altijd zeg. Trouwens, alsof het niet juist de kleine, zo vaak onopgemerkte blijvende en te weinig gewaarderde dingen in het leven zijn, die dit zijn inhoud geven!’Ga naar eindnoot(54). Dàt was schrikken en herkennen, van een toon, een stijl, een ironie: ik was op een golflengte die voortaan vele andere zenders zou ontregelen. Ongeveer gelijktijdig las ik een andere ontregelaar: Nooit meer slapen van W.F. Hermans - een tegenpool van Daisne. Zelfs bijna letterlijk: Daisne reisde naar het Zuiden om vol van illusies terug te keren en Hermans trok naar het Noorden om zonder illusies te eindigen. De door Daisne zo aanbeden wetenschappelijke en academische wereld wordt door Hermans als een grote poppenkast voorgesteld. Er bestaat zelfs een Daisneverhaal waarin de schrijver vertelt hoe een professor een wetenschappelijke | |
[pagina 230]
| |
carrière opbouwt om de mislukking van zijn vader te wreken - wat mooi lukt. We vinden de professor op het einde van het verhaal tevreden glimlachend ‘onder het nog glimmende oog van een verkreukeld portret’Ga naar eindnoot(55) van zijn vader. Dat is Daisneland. In Nooit meer slapen vertelt Hermans over een gelijkaardige poging; het wordt een onthullend relaas van een mislukking. Een inderdaad alles behalve slaapverwekkend boek. Hermans en Reve wijzen terug naar Céline, Voyage au bout de la nuit - nog zo'n reis, deze keer zelfs van een echte dokter, maar één die van de orde van Daisne-geneesheren nooit in Daisneland zou mogen. De schokken van herkenning waar ik over schreef, zijn natuurlijk niet op een objektieve schaal van Richter vast te stellen. Tenslotte zijn er in de literatuur inderdaad verschillende woningen. Daisne heeft zelfs een type lezer uitgenodigd: ‘En no comment tot de kritiek. Eén lezer, één lezertje volstaat me: een lezeresje in hemelsblauwe pantalon, in appelbloesem marinière, op de eeuwig-groene wegen tussen noord en zuid’Ga naar eindnoot(56) Ik vrees echter dat wie zich thuis begint te voelen in de literatuur, alleen nog bij De man die zijn haar kort liet knippen kan aankloppen. Ziezo, mijn onvriendelijke bedenkingen bij de ‘vorm’, en dat alles over een ‘vent’ van wie zoveel beminnelijks wordt verteld. Een man die overliep van goede bedoelingen en die zelfs in zijn literair vaandel schreef. Zo vriendelijk en romantisch dat het eigenlijk jammer is dat het reisje in Daisneland zo tegenviel. | |
[pagina 232]
| |
ronald soetaert (Gent 1951) studeerde Germaanse filologie aan de RU Gent. Thans wetenschappelijk medewerker bij het Seminarie Nederlandse literatuurstudie (lerarenopleiding) van de RU Gent. Hij publiceert wekelijks in het dagblad De Morgen en schreef in Ons Erfdeel 5/80 een merkwaardig essay over het plagiërende karakter van sommige Bomans-boeken (Godfried Bomans en Charles Dickens). |
|