De pool van de droom. Van en over Johan Daisne
(1983)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jean-Marie Maes Trapje op, trapje af. Van chef d'oeuvre tot echecJohan Daisne had zijn belangrijke literaire werken al gepubliceerd toen ik nog op de middelbare schoolbanken zat. Hij was een bekend auteur, een grote naam in onze letterkunde. Maar behalve in vage bewoordingen, waarbij dan steevast de term magisch-realisme vallen moest, werd er over hem niet gesproken. Gelezen werd hij nog minder, met uitzondering van enkele verhalen in schooledities en van De trein der traagheid dat door zijn geringe omvang wel voor een carrière als schoollectuur leek voorbestemd. Er is weinig veranderd. Daisne is dood. Die summiere vaststelling gaat evenzeer op voor de belangstelling en de aandacht die hij in Vlaanderen (en nog meer in Nederland) op school krijgtGa naar eindnoot1.. Lampo wordt nog gretig gelezen, Ruyslinck wint hele generaties lezers op de schoolbanken, Vandeloos vliesdunne boekjes zoals Het gevaar en De muur worden jaarlijks door duizenden leerlingen tot op het magere bot ontleed. Van Daisne heeft men al es gehoord, maar zelden iets van gelezen. Dat kan natuurlijk geen toeval zijn, het is ook geen alleenstaand gegeven. Ik vermoed dat de verkoopcijfers van Daisnes werk - in zoverre het nog verkrijgbaar is - een zelfde beeld geven. Het is allicht geen toeval dat precies Daisnes uitgever deze verzamelbundel nu laat verschijnen. Niet alleen, veronderstel ik, om Daisne opnieuw in de belangstelling te brengen, maar ook, of meer, om de verkoop van diens werk een nieuwe stimulans te bezorgen. Er is meer dan alleen vermoedens. Heeft iemand voor hij dit boek kocht ooit een behoorlijke bibliografie van Daisnes werk gezien? Ik niet. Het tijdschrift Yang wijdde een 236 pagina's dik boek vol ditjes en datjes aan Daisne, waarin wel een korte biografie, maar nee, geen bibliografie. Onlangs nog organiseerde het Willemsfonds een herdenkingstentoonstelling Johan Daisne en gaf ter gelegenheid daarvan een huldeboek uit met wel een uitvoerige levensschets, maar nee, geen bibliografie. Die vind je niet, omdat ze niet te vinden is. Essays, monografieën over Daisnes werk? Enkele, meestal sterk verouderd en zeer onvolledig. Herinneringen allerhande aan Herman Thiery, ijl geschrijf over dat magisch-realistische, leuke of schrijnende anekdoten, je vindt ze bij de vleet; gedegen kritiek is nagenoeg onbestaande. Het minst gratuit is nog B.F. Van Vlierden in zijn bekende poëtica van de Vlaamse roman. Hij beklemtoont terecht het therapeutische aspekt van Daisnes schrijverschap. Hij vestigt terecht de aandacht op de ‘oorspronkelijke en aangepaste struktuur’Ga naar eindnoot2. van De trap van steen en wolken, maar geeft er meteen een volledig foutieve, want geïdealiseerde, versie van: ‘de oneven hoofdstukken geven minutieus de realiteit weer, de even de in het schrijven concreet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanwezig gestelde droom’Ga naar eindnoot2.. Dat is niet eens voor vijftig procent juist, zoals ik verderop aan zal tonen.
Welke de oorzaken van dat kritische stilzwijgen mogen zijn, wordt wellicht in een andere bijdrage uitvoeriger toegelicht. Ik duid hier maar twee mijns inziens belangrijke aspekten aan. Wat Daisne na zijn debuutromans De trap van steen en wolken en De man die zijn haar kort liet knippen schreef is op enkele novellen na, literair nauwelijks meer dan een steeds meer verwaterende versie van zijn magisch-realistisch brouwsel. Als criticus ben je soms geneigd over minderwaardig werk van een bekend auteur zo stilzwijgend mogelijk heen te schrijven, vooral als die schrijver in het werkelijke leven zo'n beminnelijk man is. En dat was Daisne, als ik BrouwersGa naar eindnoot3. en anderen mag geloven. Onaardige dingen schrijven over zo'n aardige man is des te moeilijker omdat Daisne in zijn boeken telkens weer zichzelf in verschillende gedaanten en vermommingen ten tonele voert. Literaire kritiek wordt dan vlug als persoonlijke kritiek aangevoeld. Het is ook biezonder verleidelijk om je in Daisnes biografie te verdiepen. Zijn literaire oeuvre doorlezend heb je heel dikwijls de indruk, een indruk die gaandeweg versterkt wordt door het repetitieve karakter van een aantal verhaalgegevens, dat je met een soms nauwelijks verholen, nu es meer dan weer minder getransponeerde, literaire biografie te maken hebt. Het is een erg gevaarlijke verlokking. Het geeft je het genoegen puzzelstukjes mooi in elkaar te passen, relatietjes te leggen tussen leven en literatuur, etc. Het maakt het werk voor je persoonlijk en op zo iets persoonlijks kun je slechts of met sympathie of met antipathie reageren. Nu heb ik altijd al principieel heel wat bezwaren gehad tegen een dergelijke biografische aanpak. Niet omdat het ware leven geen invloed hebben zou op het werk. Integendeel. Ik neem aan dat zelfs de meest a-biografische auteur biografische elementen in zijn werk weeft. Het kan ook moeilijk anders, allen worden we toch bepaald door wat we bewust of onbewust beleefden, door de textuur, ik zou bijna durven schrijven de ‘tekst’, van ons leven. Beslist, als je de biografie van een schrijver wil maken, kun je niet anders dan zijn literaire arbeid erbij betrekken. Het omgekeerde blijf ik verwerpen. Ik vind nog altijd een biografische benadering literair irrelevant. Het is trouwens meer en erger dan dat. Het is niet alleen irrelevant, het kan niet anders dan een literair waardeoordeel beïnvloeden en dus vervalsen. Een aardige vent maakt er de vorm niet beter op. Al kun je dan moreel moeilijk anders dan een zekere bewondering opbrengen voor die immense goedheid, de haast idolate genegenheid (en dit woord is waarachtig te zwak) voor zijn ‘pipa’ en mams, en het altijd morele handelen (Hoe schoon was mijn school, hoe schoon zijn ziel!), helaas gaat goedheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
snel vervelen en dat doet ook het grootste deel van Daisnes boeken, vooral waar de biografie, of literair neutraler geformuleerd, de anekdotiek overheerst, de taal als een kanker woekert en elke spankracht ontneemt, zodat de vorm als een lillende pudding uitdeint in eindeloze deining en Daisne er maar op los vertelt, een bedaarde en ietwat beduusde grootvader. Wie die werken kort na elkaar leest - wat meer dan een gewone dosis masochisme vergt - voelt een sterke aversie in zich opkomen. Er zijn maar een paar romans waar Daisne niet of niet geheel in de val van zelfgenoegzaamheid trapt. Dr trap van steen en wolkenGa naar eindnoot4. is in dit opzicht ambivalent en daarom juist biezonder typerend. Een boek waar Daisnes zwakke kanten wel aanwezig zijn, maar niet overheersen; een boek dat in de Vlaamse letteren en zelfs daarbuiten enigszins nieuw mag heten.
Het is opmerkelijk hoe in de kritiek weinig meer over De trap te lezen valt dan wat Daisne zelf in een narede schreef. Hij legt zelf de link met de romantiek en met Plato, verklaart wat hij bedoelt met ‘magisch-realisme’ en geeft tussendoor een vrij sluitende inhoudelijke analyse van zijn eigen werk. Het zijn aspekten van deze roman waar ik niet oeverloos op in wil gaan. Zoals Daisne zelf vermeldt, heb je in De trap twee verhaalniveaus; één ervan is reëel, het andere droom. Ze zijn in elkaar geschoven ‘bijna zoals men zou doen met twee spellen kaarten’ (p. 258). Het droomverhaal is ook letterlijk verhaal, dat wil zeggen literatuur. Het wordt geschreven door het hoofdpersonage Evert, zodat je eigenlijk kunt spreken van twee romans: de roman van de realiteit (R1) en de roman van de roman (R2). De tweede is afhankelijk van de eerste, want het resultaat, de schriftuur ervan. Die afhankelijkheidsrelatie tussen beide niveaus is echter biezonder relatief. Ze wordt in feite door de struktuur weerlegd, of althans in evenwicht gebracht. Het eerste deel van De trap opent inderdaad met het verhaal van Gun en Ra Sedgwick, en pas op het einde van het eerste hoofdstuk maakt de lezer kennis met Evert, die het eerste stukje van zijn roman voorziet van ironische commentaar: ‘'t is de eerste keer dat ik het boek niet laat vertellen door de personages. Dat moet het geheim zijn geweest van mijn “realisme”, waardoor het fantastische tegelijk aanvaardbaar werd gemaakt en toch, door 't contrast, als in een lijstje werd gezet. Ik was altijd tegen die auteurs met een oog-van-God, die op 't zelfde ogenblik weten van wat er op drie verschillende plaatsen gebeurt en je, van het binnenste van hun personages uit, altijd alles op de prik uitleggen wat er in ieder van ze omgaat. En nou doe ikzelf zo.’ (p. 5). Duidelijk is hier niet alleen Evert aan het woord, maar ook Daisne zelf. Zijn kritiek op het gebruik van een god-de-vader vertelperspektief is dubbel ironisch, want juist hier schort er wat in Daisnes roman. Beide verhaaldraden worden namelijk vanuit één zelfde vertelperspektief geschreven, en het is net | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zo'n god-de-vader perspektief, zij het dan opgesplitst. God-de-vader zendt wel zijn zoon uit, in de gedaante van de ik-figuur G.M., een dokter natuurlijk, die al op het einde van het eerste hoofdstuk opduikt, maar in het tweede weer verdwijnt, om maar in deel twee opnieuw te voorschijn te komen. De ik-persoon G.M. is dus slechts een afsplitsing van de bekende alwetende auteur. Hierdoor is De trap een dubbele variatie geworden op het kaderverhaal, al staat het kadertje van G.M. niet mooi rond de rest van de roman. De roman van de roman, R2 in mijn struktuurschema, die Evert schrijft (en die later door Hermine wordt voltooid), zou een geslaagde variante zijn op het klassieke kaderpatroon, ware het niet dat het verhaalperspektief die illusie juist doorbreekt. Want R2 wordt niet vanuit Everts gezichtspunt geschreven, maar vanuit die zelfde algemene vertelinstantie. Die instantie geeft wel meer ironische knipoogjes weg, zoals het vermelden van een auteur die Daisne heet, of ook nog deze bekentenis: ‘Dei ex machina! bad hij (Gun) en in hem zat een schrijver met zijn handen in zijn haten te woelen om de onmogelijk geworden intrige ontward, desnoods doorgehakt, wat er ook van zij: kwijt te raken.’ (p. 230-231). Over die intrige moet ik het nu duidelijksheidshalve wel hebben, al is het maar om voor de lezer van dit artikel niet geheel onbegrijpelijk te worden. Ik houd de twee verhaaldraden (R1, R2) voor het goede begrip uiteen.
De trap bestaat niet alleen uit twee lagen, maar ook uit twee duidelijk gescheiden delen. In deel I vertelt R1 het verhaal van Evert ter Wilgh, assistent bij professor Moslé, en zwaar door hem beproefd. Als tegengewicht voor het saaie werk en de saaie werkelijkheid van overdag, duikt hij 's avonds in de fictieve wereld van De Sedgwick's (R2), het boek waaraan hij schrijft. Hij maakt kennis met een vreemdelinge, Jeanne K., die bij dezelfde hospita logeert. Er ontstaat vrij snel een intieme relatie tussen beiden, al is zij niet zo dadelijk toegankelijk voor Everts ideeën omtrent ‘een grensleven tussen realiteit en verbeelding’. Jeanne wordt naar haar land teruggeroepen, maar keert kort daarop naar Evert weer. Everts zwakke gezondheid - een teringachtige hoest - heeft hem echter fel verzwakt. Hij reageert ontstemd op haar terugkomst. Voor hem was de verhouding afgesloten, niet meer dan een goede herinnering. Evert krijgt een nieuwe, hevige hoestaanval, spuwt bloed en verdwijnt naar een ziekenhuis, een briefje achterlatend voor Jeanne. Als Jeanne hem op wil zoeken, verneemt ze dat Everts wagen door een bom zou zijn getroffen. In deel II zoekt dokter G.M. het landgoed De Wilgen weer op, het ouderlijke huis van ‘wijlen’ Evert. De vier eerste hoofdstukken vertellen het verhaal van Everts jongere tweelingbroers Lotar en Kees, en van Hermine van Rijn en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haar zoontje Pietertje. Hermine blijkt niemand anders dan Jeanne te zijn en Pietertje de zoon van Evert. Lotar wordt op zijn beurt verliefd op Hermine, achterhaalt de waarheid en vraagt haar ten huwelijk. Zij weigert omdat ze in Everts voetspoor wil blijven: ‘Zijn levende persoon was de illusie; die schim is verdwenen, en hij-van-het-papier, hij, de waarachtige, is gebleven’ (p. 157). Zij wil ‘zijn bruid (zijn) in zijn land, in de droom van dit leven, in het fantastische leven van het papier dat levender is als het schimmenrijk van het “echte” leven’ (p. 159). In ‘de droom zal ik ook tot jou terugkomen’ (p. 160). Die woorden hebben voorspellende waarde. Lotar emigreert, gaat zich als maar meer met Evert vereenzelvigen zoals uit een brief blijkt (hoofdstuk 9), en Kees trouwt. Na verloop van jaren sterven Everts pipa en mams. Ook Kees overlijdt. Hermine erft Ter Wilgen en opent er een pensionaat voor kinderen. Dan volgt het laatste hoofdstuk, maar daar heb ik het later over.
R2 is het verhaal van Gun en Ra Sedgwick die de oude wereld hebben geruild voor een blokhut in de nieuwe, de werkelijkheid voor de droom. Hun verhaal ontleent elementen van en is een ode aan de film, in het bijzonder de klassieke western. Gun, oud laboratoriumassistent (p. 102), is de transpositie van Evert. Ra is het droombeeld van de goddelijke vrouw, een zo volmaakt alter ego dat ze zoals een zuster sexueel ongenaakbaar is. Zij is de Aurora Sedgwick uit de werkelijkheid (p. 113 e.v.), het paradigma dat droom en realiteit verbindt en zinvol maakt. Het Indiaanse meisje Lovelace wordt met Jeanne gerelateerd (maar ook met het aristocratische schilderij op Everts kamer in De Wilgen), en staat voor het avontuur, het liefdespel van aantrekken en afstoten. Deel II vormt in R2, net als in R1 een duidelijke cesuur. Gun raakt in Lovelaces webben verstrikt en in haar kasteelruïne gevangen. Hij wordt dank zij die deus ex machina gered door Ra en Wence Craighton, de vroegere geheide van Lovelace en ten dele droomtranspositie van Lotar (maar zijn functie in R2 is tevens vergelijkbaar met die van Jeanne/Hermine in R1). De struktuur nu (zie het schema) geeft een onregelmatige afwisseling tussen droom (R2) en realiteit (R1) te zien. Belangrijk is wel dat beide vaak binnen één hoofdstuk worden samen gebracht: in hoofdstukken 1, 2, 5, 9, 10, 12, 13, 14, 15 van deel I en 11 en 15 in deel II. Op die wijze wordt ook struktureel het innige verband tussen R1 en R2 beklemtoond. Opvallend zijn in dit verband de talrijke interferenties van R1 in R2. Maar uiteindelijk is dit niet meer dan logisch: de droom kan moeilijk anders dan min of meer rechtstreeks elementen ontlenen uit de werkelijkheid. Dit gebeurt hier ook en wel op twee manieren. Ten eerste door het letterlijk overnemen van secundaire personages als professor Moslé (diverse malen in R2 vermeld). Ten tweede door het feit dat alle hoofdfiguren uit R2 transposities zijn van personen uit R1. Zo lijkt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
STRUCTUURSCHEMA
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gun sprekend op Evert. Hun levensfilosofie, hun gewoontes, vaak de manier van praten, etc. zijn gelijklopend. Eén voorbeeld slechts: zowel van Evert als van Gun wordt gezegd dat ze de omhelzing als iets familiaals beschouwen, iets voor thuis en niet voor elders. Het biezondere in de De trap is echter dat de droomwereld niet zozeer een vervormd spiegelbeeld tekent van de realiteit, maar wel eruit lijkt te zijn gegroeid. Met andere woorden, R2 is niet het in de droom opnieuw beleefde R1, maar veeleer de gedroomde, de geschreven toekomst ervan. Gun is de nieuwe Evert, hij draagt dan ook Everts verleden met zich mee. Vandaar dat bijvoorbeeld de flashback op p. 215-216, waar dr. Gun Sedgwick een patiënt van Moslé ontvangt, zo betekenisvol is, net als de talrijke andere verwijzingen naar een verleden dat volledig in de wereld van R1 ankert. Dat heeft natuurlijk alles te maken met Daisnes bekende magisch-realisme, al beantwoordt De trap niet aan Daisnes eigen bepaling: ‘Vandaar dat ik niet heb geaarzeld vorig werk van me als “magisch-realistisch” te onderschrijven, wat niet zozeer wilde betekenen dat er fantastische gedeelten naast realistische in voorkwamen, als wel dat de stof werd overgezet naar dat grensgebied van droom en werkelijkheid, waar ook de “fantastische” keerzijde van de realiteit zichtbaar wordt.’ (p. 257-258). Nu komen in De trap inderdaad ‘fantastische’ naast ‘realistische’ delen voor, en vloeien droom en realiteit maar op het eind geheel ineen, zodat je dit werk wat mij betreft net zo goed bij de fantastiek mag indelen als bij het magisch-realisme. What's in a name? Het magisch-realistische ligt hier vooral in de levensvisie van Evert en Hermine, ‘een levenshouding op de grens van werkelijkheid en verbeelding, tussen de rust en de op elk ogenblik mogelijke droom in’ (p. 48)
Zoals de fantastiek van R2 wortelt in de ‘reële’ fictie van R1, zo is ook omgekeerd de magie de werkelijkheid binnengedrongen. Het blijkt uit Lotars brief uit Indië dat hij steeds meer de rol van Evert overneemt. De jeugdherinneringen die hij in de brief ophaalt, zijn niet van hem maar van Evert. Hij stelt zelfs een toenemende gelijkenis vast met zijn overleden broer. En net als Evert waagt hij zich aan literatuur: een verhaal van ‘een Indische, maar er voor 't overige geslagen Europees uitziende prinses, die ergens in een bedolven tempel in onze woestijn zou wonen in een glans van antieke pracht en nieuwerwets comfort (...) - een kleine, wilde, mythologisch mooie prinses die er van zou dromen opnieuw heerseres over Vrij Indië te worden, maar vooralsnog de komst verwacht van een soort Indische halfgod (echter ook zeer Europees in gedaante) die haar in liefde moet bekennen en dan met haar, haar plannen zal uitvoeren.’ (p. 196). De prinses en de prins zijn niemand anders dan Lovelace en Gun uit R2, deel II. Zo is Lotar geheel in Everts huid gekropen, en is de lezer voorbereid op de laatste stap. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met het vijftiende en laatste hoofdstuk van deel II zijn we op het einde van deze lange trap van steen en wolken gekomen. Steen en wolken zijn nu nauwelijks of niet meer van elkaar te onderscheiden. Droom en werkelijkheid versmelten in de ontknoping van R1 en R2. Het kadertje dat beide verhaalniveaus omsluit in de figuur van G.M., zit ook om dit vijftiende hoofdstuk. G.M. praat met zijn medewerker Pavel over het leven, en de droom die we ‘het leven dromen’, en over ‘het geval Hermine’. En dan: ‘Weet je hoe of ik haar geval soms droom? De kamer verduisterde langzamerhand; er was een literair licht in Pavel's blik gekomen. (...) - Wel, zei Pavel, eens opeen avond wordt gebeld... De telefoon rinkelde zacht op het bureau; Pavel, terwijl hij zijn sigaret knakte, nam de hoorn op.’ (p. 247, hoofdletters van mij, J.-M.M.), en p. 256: ‘Het was volledig duister geworden in de kamer, op het lichtbord van de radio na. Pavel zette de knop wat meer aan’. Ik citeer zo uitgebreid om het literaire trucje duidelijk te tonen. Wat tussen de twee citaten in staat (p. 247-256) is droom, literatuur, veronderstelling, zoals de woorden in hoofdletters meer dan illustreren. Maar door de aanwezigheid van de ik-persoon G.M. in het (droom)fragment krijgt het terzelfdertijd realiteitswaarde. Wij maken de complete versmelting van droom en werkelijkheid mee. Net als R2 eindigt ook R1 hier dank zij een auctoriëel deus ex machina. Hermine heeft een auto-ongeluk en wie verzorgt haar in het ziekenhuis? Ik laat de ontdekking (?) van dit, in alle betekenissen van het woord, gedroomde happy end aan de lezer. Hoe dan ook R1, R2 en G.M. komen tot dezelfde slotsom. G.M.: ‘ik kom altijd weer tot mijn stelling van de geëvenredigdheid, van dosage, van haast listige dosage van werkelijkheid en droom’ (p. 247). Gun: ‘Harmonie..., fluisterde hij, in een kust van geëvenredigdheid? (...) Harmonie! Als een trap van steen en wolken, Ra... een trap naar Hierna... (p. 255-256). Die gehele versmelting wordt nog es beklemtoond door het gezegde ‘la vie est belle. Elle commence demain’ dat het einde van R2 vormt en ook wordt vermeld aan het slot van hoofdstuk vijftien, de slotconclusie aan het eind van die eindeloze trap van steen en wolken. De lezer blaze even uit.
De lezer krijgt zo langzamerhand een idee van de complexiteit en de rijkdom van dit boek. Maar er is meer, veel meer dan wat ik al expliciteerde. Op enkele facetten wil ik nog wijzen, omdat ik ze zulke typisch literaire archetypes vind. Het ligt voor de hand dat de droom met het avontuur wordt verbonden. Maar de droom an sich, de schriftuur van Evert, is ook avontuur, want zo ontsnapt Evert, en wij met hem, aan de alledaagse grijsheid en eentonigheid van zijn bestaan. Zo ook wordt het avontuur precies via het schrijfproces tot deel van de werkelijkheid. Er zijn nog meer frappante parallellen tussen R1 en R2. Evert verlaat Jeanne en verdwijnt en/of sterft dan na zijn vertrek naar het ziekenhuis. Op het einde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijkt dat de ‘herboren’ Evert toen naar Amerika is gereisd. Als hij fysisch en psychisch hersteld is, zoekt hij Lotar op en keert pas dan als bij een wedergeboorte naar huis en naar zijn geliefde terug. Een zelfde patroon is in R2 zichtbaar. Gun heeft het grijze Europa verlaten voor het avontuur in de States. Ook daar zoekt hij het avontuurlijke op door naar de tempelruïne en de geheimzinnige Lovelace toe te gaan. Het lijkt wel een ‘regressus ad uterum’Ga naar eindnoot5., een terugkeer via een ‘sleuf’ waardoor Gun ‘als een mol’ klimmend was voortgekropen (p. 171), naar het onbestemde, het nog niet aan de tijd gebondene, een chaotische toestand die de wedergeboorte, het vernieuwde bewustzijn voorafgaat. En zo gebeurt: Gun verliest het besef van tijd in de oude tempel, hij voelt zich als ‘doden op zoek naar een geboorteakte’ (179). Hij wordt opgenomen in een mythische wereld, hij wordt een schakel in de verlossingsmythe van Het Boek Colhuacan (p. 227). Zijn ontsnapping is tegelijkertijd een bevrijding, een verlossing met hulp van buiten uit, waarbij de oude Curumilla en een Indiaans ‘moedertje’ een soort vader- en moederrol spelen. Ze leidt tot het uiteindelijke inzicht dat het leven as such moet worden aanvaard in een nieuw ontdekte ‘harmonie’. Parallel met het voorgaande loopt de reis van Lotar, die vlucht is, maar ook loutering met zich brengt. Tenslotte weet de lezer niet wie terugkomt: de herboren Evert, of de tot Evert gelouterde Lotar, of nog, een synthese van beiden, slechts realiseerbaar in die droom die we literatuur noemen.
Een wat apart aspekt in Daisnes schriftuur is zijn taalgebruik. Door de enen opgehemeld, door anderen gekraakt. Een ‘fatterig Hollandsch taaltje dat onder geen enkele hedendaagsche hollandsche pen zijn weerga vindt,’ schreef J. Berchmans in De Spectator van 17 juni 1945. En Greshoff wees op het ‘verkeerd gebruik voornamelijk van erkende uitdrukkingen’. Daisne schrijft een geheel eigen idioom, doorspekt met modieuze Hollandse woorden en zinswendingen uit die tijd, die hij inderdaad vaak verkeerd of in een verkeerde context gebruikt. Een zeer kunstmatige taal, vaak exuberant, vaak in die exuberantie verstikkend. Dikwijls slordig van constructie en met soms talrijke, typisch Vlaamse, fouten en eigenaardigheden - maar ook (veel te) talrijke germanismen - die de gewild Hollandse kleur van zijn taal nog schriller doen uitkomen. Daisnes bewondering voor Couperus, die ook al zo'n gekunstelde taal schreef, hoeft ons beslist niet te verbazen.
Het belang van De trap van steen en wolken ligt in de rijkdom van het boek: de talrijke relaties, de strukturele opbouw, het open einde, het schrijverschap als (co-)onderwerp van de roman. De man die zijn haar kort liet knippen sluit onmiddellijk aan bij dit laatste aspekt. In de jongste dertig jaar is het schrijven als onderwerp van de schriftuur als maar belangrijker geworden. Daisne heeft die evolutie in onze letterkunde mede mogelijk gemaakt, ook al kon hij daar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
later de consequenties niet van volgen en moest hij afbaken, zichzelf breedvoerig herhalend, herschrijvend. De strukturering is niet altijd even doordacht. De eerste hoofdstukken van deel II, waarin de lotgevallen van de tweelingbroers (al te) uitvoerig worden verhaald, vormen een te grote breuk met deel I, waarin die broers nauwelijks een rol spelen. De ik-figuur G.M., een afsplitsing van de auctoriële vertelinstantie, is eigenlijk overbodig. Hij commentariëert en interpreteert in de eerste plaats en doet het dikwijls al te expliciet. Daisne had dit gerust aan de lezer kunnen overlaten, de roman zou er des te magischer door zijn geworden. Uiteindelijk is dit mijn grootste punt van kritiek. Daisne heeft niet alleen twee romans op symbolische wijze in elkaar vervlochten, hij heeft er meteen de interpretatie op een schaaltje bij gepresenteerd, en de impliciete neoplatonische filosofie moest hij ook zo nodig breedsprakig expliciteren. De trap van steen en wolken is daardoor niet alleen de roman geworden van Evert die een roman schrijft, maar ook de roman van de romanschrijver Daisne, die de roman schrijft over Evert, die, etc... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nawoord
|
Nee: | 32 | ||
Ja: | 142, | uitvoerig: | 26 |
gemiddeld: | 30 | ||
terloops: | 86 |
118 studenten kregen op school niets of nauwelijks iets over Daisne te horen, wat m'n vermoeden slechts bevestigt.
- Heb je één of meer werken van Daisne gelezen? (de studenten kregen de voornaamste titels ter herinnering)
Nee: | 101 | ||
Ja: | 76, | als cursorische lectuur (a): | 27 |
als boekbespreking (b): | 30 | ||
op eigen initiatief (c): | 19 |
- Welke werken?
De trein der traagheid | De man... | De trap... | andere | |
(a) | 18 | 7 | 2 | - |
(b) | 22 | 8 | - | - |
(c) | 11 | 6 | 1 | 1 |
Slechts een relatief klein aantal studenten heeft iets anders of iets meer gelezen dan De trein der traagheid. Dit laatste heeft blijkbaar nog altijd heel wat succes als schoollectuur. Opvallend is wel dat specifieke schooledities van verhalen als Grüsz Gott, De wedloop der jeugd of Veva niet worden gelezen.
De beoordeling door de studenten was nagenoeg éénvormig: Daisne werd door de meesten (te) moeilijk gevonden, langdradig en weinig boeiend.
Het relatieve succes van Daisne als cursorische lectuur zou je uiteraard moeten kunnen vergelijken met wat er op school wordt gelezen van bijvoorbeeld Walschap, Boon, Claus. Maar zoals ik schreef, het Weef noodgedwongen bij een beperkte enquëte.
jean-marie maes (Gent 1951) studeerde Germaanse filologie aan de Rijksuniversiteit te Gent. Doceert thans Engels aan het Provinciaal Instituut voor Hoger Onderwijs in dezelfde stad. Hij was medeoprichter en redacteur van het tijdschrift Restant en publiceerde literair-kritische en literair-wetenschappelijke bijdragen in onder meer De Vlaamse Gids en Nieuw Vlaams Tijdschrift. In 1972 verscheen de dichtbundel Figuratie, in 1974 een monografie over Ivo Michiels (tweede editie in 1978, beide bij Orion). Hij is nu redacteur van het tijdschrift Yang.
- eindnoot1.
- Vgl. mijn Nawoord.
- eindnoot2.
- Van Vlierden, B.F. Van in 't Wonderjaer tot De Verwondering, een poëtica van de Vlaamse roman. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1969, resp. p. 148 en p. 150.
- eindnoot2.
- Van Vlierden, B.F. Van in 't Wonderjaer tot De Verwondering, een poëtica van de Vlaamse roman. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1969, resp. p. 148 en p. 150.
- eindnoot3.
- Brouwen, Jeroen. Kladboek. Polemieken. Opstellen. Herinneringen. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1979, p. 150 e.v.
- eindnoot4.
- De trap van steen en wolken. Manteau, Brussel, 1941. Ik las de negende druk bij dezelfde uitgever verschenen als grote Marnixpocket 7.
- eindnoot5.
- Vergelijk met wat bijvoorbeeld Mircea Eliade over dit onderwerp schrijft in Aspects du mythe, Gallimard, 1963, bv. p. 100.