| |
| |
| |
Receptie
| |
| |
Paul De Wispelaere Johan Daisne & Louis Paul Boon, parallellen en verschillen
(Toespraak naar aanleiding van beider 65ste verjaardag voor de NVT-redactie)
Louis Paul Boon is kort geleden 65 geworden, Johan Daisne wordt het binnenkort: in 1912 werden
twee belangrijke schrijvers geboren. Beste Louis, beste Herman, mij is de verheugende taak te
beurt gevallen u beiden, uit naam van de hele redactie van het nvt, in het openbaar van ganser harte met uw verjaardag te feliciteren en u, bij deze gelegenheid, de hulde te brengen die u toekomt. Het vieren van verjaardagen is een algemeen verspreide gewoonte, het lijkt iets vanzelfsprekends dat zeker geen verdere verklaring behoeft, maar toch kan men er even bij stilstaan. Dat iemand verjaart is op zich aan de ene kant geen bijzondere verdienste, maar aan de andere kant toch wel: het beklemtoont en bevestigt iemands bestaan, dus ook zijn verleden en zijn toekomst, én dat men daar gelukkig om is. Daarom worden verjaardagen gevierd door mensen die bij elkaar horen, die van elkaar houden, die prijs stellen op elkaar, die zich in hun leven op welke manier ook met elkaar verbonden weten. Er zijn in dat leven zeker momenten en situaties waarin men ten aanzien van dierbaren, vrienden, collega's enige kritische distantie aan de dag hoort te leggen, doodgewoon omdat de levenswet van de eerlijkheid dit gebiedt, maar niet zo op verjaardagen. Verjaardagen eisen het volle pond van de waardering, de genegenheid, de verwantschap, de warme gevoelens op, en ze hebben daarom ook nog de bijzondere funktie dat ze deze broodnodige gevoelens voor slijtage en verkommering behoeden, want in dit opzicht is het harde, jachtige, verwarde leven verraderlijk. En vanuit zulke gevoelens is het dus, beste Louis, beste Herman, dat we hier met z'n allen bij elkaar zijn.
Beiden hebt u een indrukwekkende en verscheiden hoeveelheid literair werk geproduceerd, en voor wie weet in welke omstandigheden een auteur in een land, een maatschappij en een taalgebied als de onze moet werken - ik bedoel tijdens de uren dat een normale mens rust, slaapt, zich ontspant of met vakantie gaat - is die hoeveelheid werk een enorme prestatie. Natuurlijk is de omvang van een oeuvre nog niet een criterium op zich, dit wordt het pas in verbinding met de kwaliteit, de betekenis, de intentie en dimensie van het oeuvre. En in dit verband noem ik u, zonder bewijs maar uit volle overtuiging, vooreerst de twee belangrijkste auteurs van uw generatie, die omstreeks het uitbreken van de tweede wereldoorlog aan het woord is gekomen. Van dan af, tot nu, is uw werk, in de vele en uiteenlopende genres en vormen waarin het zich heeft gemanifesteerd, een bestendige en onvervangbare aanwezigheid in onze literatuur, in onze cultuur, in ons geestelijk en maatschappelijk leven geweest. Dit laatste voeg ik er eerder principieel en voorts zonder
| |
| |
veel begoocheling aan toe. Maar, dit is in ieder geval niet uw schuld. In een maatschappij waarin alle machthebbers geld en de daarbij horende manipulaties belangrijker achten dan geestelijke, morele en natuurlijke hygiëne, kan de functie van de schrijver niet anders dan marginaal zijn. Maar daartegenover staat het onbetwistbare feit dat u beiden, Daisne en Boon, met uw werk vele tienduizenden individuele mensen, uw lezers, op welke wijze ook hebt bereikt en beïnvloed, misschien geschokt of geërgerd, misschien verblijd of getroost, maar hoe dan ook in hun bewustzijn hebt geraakt.
Neemt uw werk een heel eigen, aparte plaats in onze naoorlogse literatuur in, het beste deel ervan - en alleen daarop wordt een schrijver uiteindelijk getaxeerd - vertoont een aantal hoogtepunten, die onmiskenbare ontwikkelingsmomenten in deze literatuur, én in de verscheidenheid ervan, hebben gemarkeerd. Dit was al meteen het geval bij uw beider romandebuut in 1942. De voorstad groeit en De trap van steen en wolken waren anders dan alles wat tevoren bij ons aan romanproza was verschenen, en bovendien waren ze in se reeds zo authentiek, dat ze vrijwel alle elementen bevatten waaruit uw verder oeuvre zich heeft ontwikkeld. In de literaire kritiek en geschiedschrijving zijn, dat is bekend genoeg, de respectieve termen fantastisch of magisch realisme en sociaal realisme eraan verbonden. Het zijn termen waarop inmiddels, zoals dat gaat, nogal wat sleet is gekomen, en daarom zou ik er toch iets meer over willen zeggen. De roman De trap van steen en wolken bevatte een theoretische ‘narede’, die naderhand door verscheidene afzonderlijk verschenen theoretische geschriften is gecompleteerd en genuanceerd. Op dat moment nog niet expliciet, later wel, o.m. met betrekking tot De bende van Jan de Lichte, heeft Boon van zijn kant in ieder geval zijn eigen werk evenzeer met theoretische commentaren begeleid, en meer bepaald de indrukwekkende diptiek De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren is de reflexie over het schrijven in de roman als een wezenlijk structuurelement in de tekst zelf ingebouwd. Ik vertel hiermee uiteraard niets nieuws, maar ik wil er de nadruk op leggen dat de auteurs Boon en Daisne in de eerste plaats modern en in een aantal opzichten experimenteel te noemen zijn op grond van het feit dat hun creatief werk van theorievorming niet is los te maken. Er is eenvoudig geen belangrijk hedendaags schrijver zonder theoretisch besef van de
taal, de tekstvormen, de structuren die hij hanteert, al impliceert deze bewering uiteraard niet dat een interessante theorie ook interessant werk garandeert. Deze garantie wordt uitsluitend door het schrijftalent geleverd, hoezeer dit begrip tegenwoordig ook ter discussie wordt gesteld, en hoe ongrijpbaar en ondefinieerbaar het wellicht ook is. Maar wat ten aanzien van de voetballer, de biljarter, de automonteur en de minnaar de evidentie zelf is, kan geen socioloog mij uit het hoofd praten wat de schrijver betreft. Daarom een saluut aan het talent van Boon en Daisne, waarmee zij, om het bijbels te zeggen, hebben gewoekerd, ten behoeve van al hun lezers, ten behoeve van de gemeenschap dus.
| |
| |
De twee contrastieve en tegelijk complementaire plans, waarop De trap van steen en wolken is gebouwd, en die door talloze correspondenties en parallellismen met elkaar zijn verbonden en verweven. De brokkelige mozaïekstructuur van De voorstad groeit, waaruit een maatschappijbeeld ontstaat, dat zowel samenhangend is als het zijn kwetsbare breuklijnen en voegen laat zien. De drie totaal verschillende, heterogene beeldenreeksen van De man die zijn haar kort liet knippen, die in een trits van Hegeliaanse dialectiek tot een dwingende tekstinterne eenheid worden opgebouwd. Het boek Zes domino's voor vrouwen, een thematische romansuite van aparte en toch nauw op elkaar betrokken verhalen. De gedurfde hoeveelheid heterocliet materiaal waaruit de romaneske Dr neusvleugel der muze met een virtuoze verscheidenheid van technieken is gecomponeerd. De schijnbaar pittoreske en lukrake verzameling particuliere anekdoten, waaruit het collectieve beeld van schandelijke volksellende uit Mijn kleine oorlog ontstaat. De indrukwekkende kaleidoscopische raamvertelling over De Kapellekensbaan, waarin een roman in de roman en een roman van de roman, benevens twee parellelle subromans én theoretische reflectie op dit alles in één groot tekstverband worden samengebracht. En daartegenover, de epische, illusionistische, Bertolt Brecht-achrige vervreemdingstechniek van De bende van Jan de Lichte, waarin, zoals Jean Weisgerber het zo goed heeft geformuleerd, de schrijver zich als een poppenspeler gedraagt, als iemand die het spel aan de gang brengt, waarbij hij de fabel naar een vroegere periode verplaatst en zodoende zijn eigen tijd objectiveert. Ziedaar een greep uit de artistieke prestaties van Daisne en Boon, waaraan ik hier gaarne herinner, als aan enkele van de niet zo talrijke opmerkelijke momenten uit onze literatuur.
Sommige critici, katholieker dan de paus, hebben zich beijverd het werk van Daisne en Boon op geestelijke en morele, zeg maar ideologische gronden tegen elkaar uit te spelen. U weet het allemaal wel: de adel van de geest tegenover de drek van de vuige materie, de hemelse schoonheid tegenover de demonische lelijkheid, het hogere tegenover het lagere. Laten we dit hypocriete bedrog van ons afzetten. Natuurlijk wijzen de daarnet vermelde termen magisch en sociaal realisme op tegenstellingen. Deze zijn zelfs zo opvallend, dat men eigenlijk niet anders kan doen dan constateren en notitie nemen. Maar interessanter lijkt mij de vraag naar de complementariteit, naar de raakpunten.
Eerst even de tegenstellingen. Ze komen, dunkt mij, in de allereerste plaats voort uit het verschillende sociale milieu en het daardoor bepaalde geestelijk en cultureel klimaat, waarvan het werk van beide auteurs de literaire expressie is. Bij Daisne een hoogburgerlijke, verfijnd gecultiveerde wereld van spiritualistische beschaving, wetenschap, kunst, vervoerende vrouwenfiguren, geraffineerde verinnerlijking, estheticisme. Een wereld waarvan de componenten ongetwijfeld stuk voor stuk bestaan of kunnen bestaan, maar die in haar tekstgestalte zo is verbeeld en gestructureerd, dat ze geïdealiseeerd is, dat wil zeg- | |
| |
gen op zichzelf reeds de uitbeelding van een gedroomde, begeerde wereld is, waarin de platonische ideeëntrits van het schone, het goede en het ware werkelijk een absolute levensinzet kan zijn. Bij Boon de proletarische wereld van het volk, dat buiten de materiële welstand en dus ook buiten de wereld van de geest en de cultuur is gehouden, de wereld uit de dagelijkse krant, van de ellende, de uitbuiting, de potsierlijkheid, de verschrikking, waar de materie zo zwaar drukt dat de idee geen kans krijgt. Ik hoef dat niet voort te zetten, iedereen weet wat ik bedoel. Vergelijk de vrouwenfiguren Raïssa en Aurora uit de Zes domino's met Ondine en het meisje uit Menuet, vergelijk de moord op Fran uit De man die zijn haar kort liet knippen met de vermoorde kleine Eva uit de Kromme Bijlstraat, èn alles is daarmee eigenlijk gezegd. Maar waar het misschien op aankomt, is dit. De literaire wereld van Daisne is in feite aan de sociale, economische en politieke realiteit en geschiedenis onttrokken of ontheven, omdat zijn idee van menselijkheid, schoonheid en geluk die realiteit en geschiedenis uitsluit. De wereld van Boon loopt vol dromers midden in de sociale grauwheid - de droom van Abel Ghoolaerts, van Bemardeke, van Oscarke, van Koelie, van Ondine, enz. - maar de
realiteit en de geschiedenis slaan die dromen stuk. Vanuit dit oogpunt staan de vervoering van de figuren bij Daisne en de ontgoocheling en verbittering van de figuren bij Boon, als overwinning en als nederlaag, als verheerlijking en als vloek aan weerskanten van een reële ontmenselijkte wereld, waarvan de handlangers ons willen doen geloven dat ze inderdaad de reële wereld is. Omdat zij elk op hun manier, tegengesteld maar complementair, door het karakter van hun werk deze realiteit weigeren te aanvaarden, en door het niveau van hun werk deze realiteit beschamen, zijn zij ons beiden lief.
Vrienden, laten wij op Louis en Herman nog een heildronk uitbrengen.
paul de wispelaere (Assebroek-Brugge 1928). Doctor in de Germaanse filologie. Hoogleraar aan de Universitaire Instelling te Antwerpen. In zijn laatste autobiografische romans Tussen tuin en wereld (1980) en Mijn huis is nergens meer (1982) verwoordt hij op ongewoon luciede en esthetische wijze zijn levensvisie. Anderzijds is hij zowel in Nederland als in Vlaanderen een gewaardeerd essayist en criticus. Ter verdediging van de literaire vorm richtte hij in 1963 het tijdschrift Diagram op, maar als redacteur van het Nederlands-Vlaamse tijdschrift Komma zocht hij ook aansluiting op de subjektieve aspecten in de literatuur. Met een zevental essayistische publikaties tussen 1966 en 1976 opteert hij voor een osmose tussen vorm en vent. In zijn essay Beschouwingen omtrent materialistische literatuurteorie (Ons Erfdeel 2/77) kant hij zich tegen elk isme, zowel van links als van rechts.
|
|