schrijven en heb het voor antwoord overgemaakt aan mijn moeder. Met hartelijke groeten.’
Toen ik veel jaren nadien in de kliniek van professor François te Gent van mijn troebele lenzen werd bevrijd, kwam Hermans moeder me vriendelijk bezoeken. Ze had bloemen mee, en om onze vroegere korrespondentie hebben we olijk-sereen geglimlacht. Mijn moeder was toen, helaas, al vele jaren dood.
2 Op 30 mei 1972 laat Daisne me weten dat hij geen enkel bezwaar koestert tegen het publiceren van de grafologische ontleding van zijn handschrift. Lannoo had me om een serie analyses gevraagd en eer we wilden overgaan tot de uitgave van Toon me hoe je schrijft, 50 auteurs grafologisch ontleed, Tielt-Utrecht 1972, werd aan ieder gevraagd of zulks mocht. Van twee mocht het niet, van een derde wel, mits 10.000 fr.
Vandaag even gegrasduind in de vele briefjes van wie steeds zijn mededelingen besloot met ‘Steeds je Herman’.
Eén houd ik wat langer tussen de vingers. Geschreven op papier van de ‘Ciné Club gantois, Les amis de la lanterne magique, A.S.B.L. Affilié aux fédérations beige et internationale de Cinéclubs. Secrétariat: 47, rue Neuve Saint-Pierre, Gand. Téléphone 518.89.’
Het is geen echte brief. Vier strofes, huppelend op vlotte rijmen. Wie gewend is gedichten te lezen, in vrije versvorm of in metrum plus rijm, hoort dadelijk een belletje klinken: dit is geen gedicht, eerder een speelse missieve, het rijm relativeert de ernst van de inhoud zonder dat deze daarom helemaal fantasie is. Ik herinner me dat de mannen van het ‘Fonteintje’ dikwijls op rijm naar elkaar schreven, Van de Woestijne en de Tachtigers hadden het hun trouwens voorgedaan. Een beetje alsof ze hun ‘echte’ gedichten ook niet te serieus opnamen, wat hoegenaamd niet waar was.
Daisne rijmde zo gemakkelijk dat ik op een bepaald moment wèl begon te twijfelen aan wat ludiek was bij hem, wat bittere ernst. Me buigend over zijn handschrift, eveneens vlot uit de pen vloeiend, kwam ik tot de konklusie: ‘Daisne is een scriptor die zich zonder moeite kan toevertrouwen aan het papier’. Dat hij rijk is aan ideeën wordt niet betwijfeld. Daarvoor is hij te beslagen als honnête homme. Of hij, dichtend, - ik ben steeds geneigd rijmend te schrijven -, ons kan overtuigen, is een andere zaak.
Daarenboven is hij niet gespeend van een zekere humor, onschuldig en beschaafd, soms in de richting van de ‘Gentse lol’, de soort waarvan Gide, meen ik, zei dat ze is ‘la fiente de l'esprit’.
Op 25 juli 1951 werd te Oostende de zevenmaander Floris Jonckheere-Deketelaere geboren. De volgende dag vertrok zijn vader met Maurice Roelants naar Kongo om daar het tienjarig bestaan van het tijdschrift ‘Band’ te herdenken; de eerste namens het ministerie van Nationale Opvoeding, de andere namens ‘Koloniën’. Het was een hele sensatie, na vijfenveertig jaar, voor het eerst als vader op reis te gaan.