| |
| |
| |
Leo Thiery Herinneringen aan een literaire broer
Leo Thiery, vroeger dermatoloog en nu angioloog (specialist in de behandeling der bloedvaten), zit in zijn ruime werkkamer naast me en vertelt. Hij stapelt anekdote op anekdote. Gaandeweg wordt hij een sprekend boek. Ik krijg nauwelijks de tijd om mijn nieuwsgierige blik te laten dwalen door de vierkante ramen van zijn landgoed, in de richting van het meer dat door de bomen glinstert. Enkele reuzegrote affiches aan de wand, vele fijnzinnig ingelijste oude kleurplaten verraden zijn bijzondere hobby: limousines anno 1900. Zelf restaureert hij in zijn vrije tijd oude vehikels; de overige restantjes vrije tíjd zijn voor de fotografie gereserveerd.
Leo Thiery waaiert een serie sepiakleurige vergrotingen voor me open, reconstructie van het familieverleden. Eén foto dwingt me naar mijn uitgangspunt toe, naar het doel van mijn komst: op de voorgrond, in het wit, zitten de tweelingbroertjes Leo en Michel. Ze kregen elk de helft van hun vaders naam mee, de onderwijzer en poëtisch aangelegde natuurgeleerde Leo Michel Thiery. Links zie je, halvelings zittend, de twaalf jaar oudere broer Herman. Herman houdt met de linkerhand het linkerarmpje van het ene broertje ietwat opgericht. Rechts zit de sterke, de dwingende figuur van de moeder die de andere tweelingbaby ondersteunt. We schrijven 1925.
Ik leg data en feiten uit het leven van Herman voor, ik vraag hoeveel Leo zich herinnert en ik tast naar de intensiteit van zijn herinneringen. Leo lijkt nu net op zijn literaire broer, een geboren verteller. Als ik zelf de koers van het verhaal niet wijzig, drijft hij op zijn woordenstroom door; dwingt hij de anekdote concentrisch open tot een afgerond verhaal. Schrijf jij maar op, is zijn antwoord op mijn vraag waarom hij zélf niet naar de pen grijpt.
Letterlijk onverwacht kreeg de twaalfjarige Herman twee broertjes bij. Het grote leeftijdsverschil maakt dat er tussen de puber en de baby's een bijzondere relatie ontstaat. Van Herman die aan de Gentse Rijksuniversiteit economie en talen gaat studeren heeft hij vaag nog wél een indruk. Ze woonden toen aan de Nieuwe Wandeling, in de Ekkergemlaan. Er was nog geen elektriciteit in huis. De kamers werden met gaslicht in de klaarte gezet. Herman moest studeren. Hij had boven zijn studeervertrek. Plots zat de familie beneden in het schemerdonker, meestal was er helemaal geen licht meer. Dit was het signaal dat Herman boven het volle licht op zijn studie had gezet. Ongelijke druk in de gasleiding zorgde voor lange en donkere winteravonden. En de tweeling werd zoet gehouden, want stilte was een gebod.
Vader en moeder Thiery voedden hun kinderen nogal streng op. Stoep- en straatspel waren taboe. Grote broer Herman bracht dan ook méér dan eens de redding: op de bagagedrager van zijn gammele fiets mocht Leo dan de stad in.
| |
| |
Gammel, zeg wel. Op zeker ogenblik breekt het stuur midden door, zodat Herman zijn dagelijkse tochten naar en van de universiteit met een gehalveerd stuur rijdt. Maar écht spelen met zijn broertjes deed hij nooit, hij was altijd met iets bezig. Toen al hingen de wanden van zijn studeervertrek vol met indrukwekkende cinema-affiches. De beide broertjes worden meer dan eens naar boven geloodst om de nieuwe collectie affiches te bewonderen. Herman is een felle fan geworden van Mariene Dietrich en Greta Garbo. De broertjes zien er blijkbaar niets bijzonders aan en Herman roept hen toe: ‘Maar zien jullie dan niet wélke mooie vrouwen dit zijn?’
Leo was elf jaar toen Herman, in 1935, naar een van de militaire forten in het Antwerpse vertrok om er soldaat te worden. In dat jaar trouwens debuteerde hij, als Herman Thiery, met een reportage in het dagblad Vooruit, Stof op het Kremlin. Als dichter publiceerde hij in hetzelfde jaar zijn eerste bundels, Verzen en Breuken herleiden. Voor Herman werd het wel een wat overrompelende tijd, hij werkte aan zijn dissertatie De filosofische waarden in de staatshuishoudkunde en hij zou nog tijdens zijn legerdienst doctoreren; simultaan wenste hij de officiersexamens af te leggen. Kortom, in twee disciplines van zeer uiteenlopende aard wilde hij zich, want zo was hij van nature, perfectioneren. Keihard studeerde hij dan ook om de graad van officier bij de zware artillerie te behalen. Hij deed dit samen met een kazernemakker, Naeyaert, een toenmalig tenniskampioen.
Aan de doctorstitel zijn trouwens nog andere anekdoten verbonden. Uit alle biografische gegevens en de biografische ingrediënten in zijn literaire werk weten we dat er een zeer bijzondere relatie bestond tussen Herman Thiery en zijn moeder. Zij was ondernemend en steeds boordevol initiatieven, vooral waar het om haar oudste zoon ging. Zo hielp zij hem ook bij het realiseren van zijn dissertatie. De gehele familie werd gemobiliseerd. Elke bladzijde van het proefschrift werd op steen gedrukt in paarsachtige inkt; op lithografische wijze dus. De tweelingbroertjes moesten de afzonderlijke bladen per nummer op elkaar stapelen en tot een boekwerk verzamelen. Het geheel werd dan tenslotte in een kaft bijeengebracht.
Moeder Thiery was niet alleen ondernemend en rijk aan initiatieven, zij was ook anti-bohémien ingesteld, zakelijk, ambitieus en een eerste klas organisatrice. Nu had Herman wel gedebuteerd, en dan nog wel op twee niveaus tegelijk, maar de moeder wenste dat de zoon onmiddellijk serieus werkte. Zeer tegen zijn zin aanvaardt Herman dan ook een job als studiemeester aan het Koninklijk Atheneum van Gent (1936). Leo was er op dat ogenblik leerling; hij heeft wél nog een beeld van zijn oudere broer voor ogen uit die atheneumtijd: zowel op school als in de straten van Gent hing Herman de dandy uit; hij liep rond in een lange zwarte jas, met bolhoed en paraplu. Hij liet een fijn snorretje à la Errol Flyn groeien, dat hij notabene met een penseeltje had bijgewerkt. De leerlingen noemden hem spottend ‘Tarras Bolhoed’. Maar deze
| |
| |
job interesseerde hem niet. Moeder Thiery die alles had uitgekiend om haar zoon dicht bij huis en vooral dicht in haar nabijheid te houden, moest hem uiteindelijk naar Brussel zien vertrekken. Langer dan drie, vier maanden had de studiemeester het niet volgehouden. Acht jaar lang zou hij nu in de metropool verblijven en dandy als hij toen was, begon hij zijn Brusselse periode meteen met een flinke stunt: hij nam er zijn vaste intrek in een kamer van het hotel Windsor en kwam tijdens de weekends naar huis. De druk van de moeder was hem te sterk geworden. Zij eiste inspraak in zijn carrière van schrijver en sleutelde aan zijn evenwicht door hem een aantal regels op te dringen; zo wilde zij ondermeer dat Herman overdag werkte, maar vlug zou blijken hoezeer hij een nachtschrijver was.
Leo was twaalf jaar toen zijn oudere broer Vlaams adjunct-directeur van de Landsbond der Bouwbedrijven werd. Vooral de weekends blijven in het geheugen gegrift. Dan gaf Hermen aan zijn beide broertjes Franse les of hij probeerde dit althans. Herman had te Brussel een zekere Suzanne ontmoet. Meteen was de Franse leerstof bepaald. De beide snaken moesten zich vooral op één schone Franse volzin concentreren: ‘J'aime Suzanne, paree qu'elle est charmante.’ Fonetisch is zo'n zin niet makkelijk uit te spreken en prompt werd Leo, struikelend over de talrijke sisklanken, als een stommerik door oudere broer wandelen gezonden.
Voor een groots opgezette Poesjkin-expositie werd de hulp van beide broers ingeroepen en het eerste contact met de zwaarwichtige Russische muziek, klankachtergrond voor de tentoonstelling, bleek een sensatie. Herman had de fonoplaten van een Russische reis meegebracht.
Die Brusselse periode staat bij Leo het scherpst in het geheugen. Herman was aan de strenge moederhand ontsnapt; zijn dandybestaan werd er naast een vluchtige flirt met die Suzanne, voornamelijk gedomineerd door een sentimenteel-platonische liefde voor de bekende actrice Marthe Dugard. Hij had geregeld contacten met haar, was een bezoeker van haar theatervoorstellingen en bezocht haar zelfs op haar buitenverblijf, een kasteeltje in de omgeving van Namen.
Herman hield ervan dat zijn broers tijdens de weekends op zijn werkkamer toefden. Gaan jullie maar naar bed, placht hij dan tegen de ouders te zeggen, en laat de kinderen nog wat bij mij. Het moet zowat omstreeks 1942 geweest zijn toen Herman op zekere dag zei: ‘Ik zal jullie nu een borrelke geven’, en hij schonk hen beiden een borrel in. ‘En natuurlijk ook een sigaretje’, voegde hij er aan toe. Deze avondseances stonden bol van sentimentele schlagers uit die tijd, Zarah Leander en Peter Kreuder, muziekjes kortom die Herman levenslang sympathiek zou blijven vinden.
Moeder Thiery was nogal streng, hoorden we al. Ze hield er niet van dat haar kinderen uithuizig waren. Zo was elke weekendkomst van Herman een belangrijke gebeurtenis voor Leo, vooral voor Leo die misschien wel de leven- | |
| |
digste van de tweeling was. Zo zag Leo kans om te ontsnappen, want langs z'n neus weg vroeg Herman hem dan een of andere boodschap voor hem te doen in de stad.
De verering voor Marthe Dugard pigmenteerde op pikante wijze deze Brusselse periode. Herman was zowel te Brussel als te Gent bezig aan de conceptie en realisatie van zijn eerste grote roman De trap van steen en wolken. Nu had hij graag eens zijn ikoon van verering, Marthe, aan de beide broers voorgesteld. Hij kocht dus treinkaartjes voor Leo en Michel, maar eenmaal in Brussel aangekomen vond hij dat zijn broertjes er te belabberd uitzagen om met het voorwerp van zijn verering in contact te komen. Prompt stapt Herman dan ook met de tweeling een herenzaak binnen, kiest de gepaste pakken voor ze uit, laat passen en aanmeten, betaalt met zijn eigen centen zodat ze, piekfijn en grootsteeds uitgedost, naast hem mee kunnen opstappen door de grote metropool. Vermoedelijk was er nog voldoende tijd voor een etentje, ze stappen een meer dan behoorlijk restaurant binnen, komen daarna op adem in een cinema, droompaleis nummer één van de jonge schrijver.
Vader Thiery nam de tweeling 's zondags mee de stad in. Na sluiting van het schoolmuseum, bracht hij zijn twee telgen dan naar het restaurant van het volkshuis Vooruit. Dit gebeurde telkens met het nodige ritueel. Zo moesten ze dan de vrienden en kennissen van vader een handje geven en vriendelijk groeten. Leo herinnert zich nog levendig hoe hij een hele trits naderhand beroemd geworden personages dat brave handje gaf, zo aan de politicus en socialistische voorman Edward Anseele, aan Emile Langui die later directeurgeneraal op het Ministerie van Cultuur zou worden én aan de vermaarde Latemse expressionist Frits Van de Berghe, in die tijd in Gentse kringen vooral bekend als tekenaar in lokale socialistische blaadjes. Die zondagse uitstapjes werden onveranderlijk afgesloten met een film in de projektiezaal van Vooruit. Moeder Thiery bleef met haar literaire zoon thuis; zij was immers zijn grootste supporter. Zij las geregeld de hoofdstukken die af waren. Voor het lezen van De trap van steen en wolken had Leo, gezien zijn studies, toen geen tijd; dat is eerst later gebeurd.
Een verkeerde bladzij en keerpunt in die Brusselse periode is zeker Hermans overhaaste beslissing geweest om met Polly Van Dijk te huwen. Hij had deze assistente pedagogiek aan de Gentse universiteit, tijdens de poëziedagen van Merendree leren kennen. Toen Leo hem vroeg hij zij eruit zag, antwoordde Herman op zijn typische wijze en zoals het een man van de filmatiek paste: ‘Zoals Viviane Romance’. Haastig en onder het gehuil van de gierende V2's zijn ze te Antwerpen getrouwd. Noch zijn, noch haar ouders stemden echt met dit huwelijk in. Possessief troonde Polly haar man naar Brussel mee. Op dat ogenblik had Herman, die zich te Schaarbeek vestigde, geen inkomen meer. Het jonge gezin leefde er erg schraal; zelfs verwarming ontbrak. Twee jaar later, in 1946, sterft hun eerste kind, het dochtertje Frédérique. Onder- | |
| |
tussen was Herman bibliothecaris van de stad Gent geworden. Geslingerd tussen de moeder en zijn vrouw, was hij aan hevige depressies onderhevig en de verwijdering nam steeds grotere vormen aan. In 1947 werd zoon Evert geboren, maar de relatie werd er niet beter op. Op zeker ogenblik verlaat Herman de hem bekende omgeving, neemt ziekteverlof en trekt zich met Polly in een hotelkamertje aan zee terug. Maar de zee, grijs en ongenaakbaar grauw, versterkt zijn eenzaamheid. De natuur die hem genezen moest, maakt hem zieker dan ooit. Polly vlucht de druk van haar invasieve schoonmoeder en de depressieve Herman die noodgedwongen bij zijn moeder gaat inwonen. Op zeker ogenblik wordt de kleine Evert met have en goed aan de deur van Hermans ouderhuis afgezet en Polly neemt voorgoed afscheid. De scheiding in 1951 valt ongeveer samen met de dood van zijn vader, zijn pipa zoals hij in de nooit gepubliceerde vaderroman Prins van de Libanon wordt genoemd. Daarvoor was hij begonnen aan zijn tweede grote roman De man die zijn haar kort liet knippen. Het sombere ziektebeeld
van het hoofdpersonage weerspiegelt in elk geval zeer sterk de gemoedsstemming en de leefsfeer van de schrijver. Leo herinnert zich hoe hij thuis hoofdstuk na hoofdstuk aan zijn moeder te lezen gaf. Toen het script voltooid was, riep hij er ook zijn vader bij. Vader Thiery trok met het boek naar boven, maar spoedig kwam hij terug naar beneden. Hij gaf het aan zijn zoon terug, met de opmerking: ‘Ik lees niet meer verder, het is ongezond wat je daar schrijft.’ Vermoedelijk identificeerde vader Thiery zich te zeer met het in de roman beschreven ziektebeeld, want getroffen door een Spaanse griep in 1914 was hij nooit helemaal meer opgeknapt en leed hijzelf vaak aan hevige slapeloosheid. Herman was in elk geval hevig geschokt door de reacties van zijn vader en aanvaardde diens houding niet. Er volgde een felle discussie, die besloten werd met een scherpe uitval van Herman die luid uitriep: ‘Jij met je natuur altijd, papa!’
De Brusselse periode stond ook in het teken van het Verzet. Van tijd tot tijd belde Hermans jeugdvriend, Robert Mussche, aan. In zijn In memoriam Robert Mussche heeft Herman zijn vriend weer tot leven geroepen, hij die in krijgsgevangenschap uit Neugengamme op een SS-boot werd weggebracht toen de Amerikanen Duitsland veroverden. Door een stomme speling van het lot werd het schip door de geallieerden gebombardeerd, zodat hij op de valreep van de bevrijding, op zee de dood vond. Het portret dat Herman Thiery van zijn intiemste vriend schept, is sentimenteel maar aangrijpend. Leo heeft Robert Mussche gekend. Een stille, eenzelvige jongen, een dichtersfiguur en vooral een zwijger. Hij kwam uit een sociaal arme buurt, maar zelfs toen Herman aan de universiteit studeerde, naderhand doctoreerde en als schrijver zijn eerste successen kende, is hij steeds zijn vriendschap met Robert getrouw gebleven. Door tuberculose had Robert Mussche zijn studies stop moeten zetten, was naderhand bankbediende geworden en kwam samen met Herman Thiery in het Belgische Verzet te staan. Leo herinnert zich weinig van die
| |
| |
angstige periode; hij werd tijdens de geheime bijeenkomsten thuis telkens uit de kamer gezet. Een jongen van zeventien jaar had daar geen zaken mee. Wél heeft hij meer dan eens horen bekvechten, dat wel. Tussen moeder en zoon ontstond soms een woordenwisseling waarin een begrip als ‘gevaarlijk’ bovendreef. Eerst later wist Leo dat Herman, zijn oudste broer, koerier was en dat die bijeenkomsten thuis met Robert Mussche en een zekere Story, een invloedrijk heerschap, contactmomenten waren waarbij hij brieven en geld op bepaalde adressen te Brussel moest deponeren. Ooit heeft hij in de hoofdstad een schuilplaats moeten zoeken voor de Nederlandse auteur en verzetsman Nico Rost.
De scheiding en de dood van zijn vader in de vijftigerjaren lijken Herman Thiery voorgoed getekend én veranderd te hebben. Volgens Leo bezat hij aanvankelijk het karakter van zijn moeder; hij was ambitieus, blijmoedig en dynamisch. Ambitie om een groot schrijver te worden zat er van meetaf in. Ik toon Leo een brief uit 1938. Het jaar daarvoor had hij Klaverendrie, dat naderhand Klaverdrie zou worden, opgericht. Leo herinnert zich nog slechts het grijze kaftje ervan. Herman zond reeds volop handschriften en portretten naar Ger Schmook, directeur van het Archief en Museum voor Vlaams Cultuurleven. Hij schrijft: ‘Moest ik niet nog goed jong zijn dan zou ik U nu reeds al mijn papieren bij testament vermaken: mijn brieven, dagboek, enz...’ Maar één korte passage wekt de lachlust van Leo op: ‘De hs. van mijn andere publikaties willen mijn broers niet meer loslaten.’ Leo en Michel waren toen... veertien jaar oud.
Naderhand is dat extraverte karakter van Herman dus omgeslagen in een sterk introvert bestaan. Na de vijftigerjaren ontstond het tegenbeeld, Herman ging sprekend op zijn vader gelijken die een overgevoelig man was en zeer teruggetrokken leefde. Met dat introverte ontstonden de kwalen, de ziektes, de depressies; het romantische verkeerde in het sentimentele en in vele brieven leest men dat hij om deze of gene reden een traan had weggepinkt of in tranen was uitgebarsten. Er ontstaat bij wijze van spreken een soort van proustiaanse ziektecultus.
In 1957 hertrouwt hij met Marthe. Zij is zijn oudleerlinge van de meisjesnormaalschool, waar hij leraar Duits was. En naderhand zijn secretaresse aan de stadsbibliotheek op de Ottogracht. Hij gaat zich ook op een bijzonder wijze aan zijn moeder hechten. Zo reist hij 's zondags alleen met zijn moeder, ofschoon hertrouwd, naar Knokke. Opvallend voor elke reis die hij ondernam was van toen af het valiesje met de medicamenten; ook als hij naar zijn dagelijkse werk opstapt, heeft hij een aktentas vol pillen en geneesmiddelen mee. Langzamerhand voltrekt zich een tragisch ziekteproces.
‘We hebben in de familie onvoldoende beseft, hoe ziek Herman eigenlijk wel was, én méér dan psychisch ziek’, zegt Leo. Hij herinnert zich helder Hermans woorden: ‘Jullie weten waarschijnljk niet hoe ziek ik ben!’ Noch moe- | |
| |
der Thiery, noch de broers-dokters noch de weinige vrienden slaagden erin dit ziektebeeld te keren. Nà zijn tweede huwelijk wilde moeder Thiery de familieclan rond zich verenigd zien. Ze spoorde Herman aan een stuk grond te kopen aan de Bocht, langs de Leie. Daarna wenste zij dat Leo hetzelfde deed. Tenslotte sloot Michel de rij af. Ze bouwden en gingen op 't Panderijtje samenhokken. De moeder, tachtig jaar oud, bleef kranig en dynamisch. Voor alles wilde ze haar onafhankelijkheid bewaren. Om haar kinderen bij haar verplaatsingen niet lastig te vallen, kocht ze een 2PK. Dat zij met haar eend naar Rusland reed, zoals Jeroen Brouwers in zijn in memoriam Johan Daisne schreef, is alleen op rekening van een al te romaneske verbeeldingskracht te schrijven. Nu de naam van Jeroen Brouwers toch gevallen is, vertel ik Leo dat deze Vlaamlander - zeldzame osmose tussen Vlaming en Hollander - op zeer pregnante manier het portret van zijn schrijvende broer heeft uitgepend en dat de shrijver Johan Daisne ‘voor die ene roman (...) die niet zal sterven’ zijn staande applaus krijgt. Leo knikt instemmend. Vind je het dan al niet fantastisch, zegt hij, dat een auteur met één boek de eeuwigheid ingaat?
(Naar een uitvoerig gesprek met de heer en mevrouw Leo Thiery, op hun landgoed te Aalter, 31 augustus 1980.)
leo thiery (Gent 1924) studeerde samen met zijn tweelingbroer Michel de medische wetenschappen aan de RU Gent. Hij specialiseerde zich aanvankelijk in de dermatologie, later in de urologie en is thans angioloog, d.i. specialist in de behandeling van de ziekte der bloedvaten.
|
|